ECLI:NL:RBUTR:2011:BV2305

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600900-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing ontnemingsvordering in strafzaak tegen veroordeelde

In de ontnemingszaak tegen de veroordeelde, die op 23 december 2011 door de Rechtbank Utrecht is veroordeeld voor het handelen in strijd met de Opiumwet, heeft de rechtbank op dezelfde datum een vonnis uitgesproken met betrekking tot de ontnemingsvordering. De vordering is ingediend door de officier van justitie en betreft het wederrechtelijk verkregen voordeel dat de veroordeelde heeft behaald. De rechtbank baseert zich op het proces-verbaal van 23 september 2011, waarin de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel is vastgelegd. De verdediging heeft de berekening van dit voordeel niet betwist, maar heeft wel de ten laste gelegde feiten bestreden. De rechtbank oordeelt dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel correct is en legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling van een bedrag van € 70.283,00 aan de staat. Dit bedrag is vastgesteld op basis van de bewijsmiddelen die zijn gepresenteerd tijdens de zitting. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600900-11
vonnis van de rechtbank d.d. 23 december 2011
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte], veroordeelde,
geboren op [1968] te [geboorteplaats] (Hongkong)
gedetineerd: P.I. Nieuwegein, HvB Nieuwegein te Nieuwegein
raadsman mr. P.E. van Zon, advocaat te ‘s-Hertogenbosch
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/600900-11, waaruit blijkt dat verdachte op 23 december 2011 door deze rechtbank is veroordeeld ter zake van handelen in strijd met een in artikel 3, onder B en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken;
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de veroordeelde gehoord, bijgestaan door zijn raadsman mr. P.E. van Zon, advocaat te
‘s-Hertogenbosch.
2 De beoordeling.
Dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de bewijsmiddelen, zoals vermeld in het vonnis d.d. 23 december 2011 in de hoofdzaak . De rechtbank ontleent aan de inhoud van de in de hoofdzaak genoemde bewijsmiddelen het oordeel dat de veroordeelde door middel van het begaan van bovengenoemde feiten een voordeel als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Bij de berekening van het behaalde voordeel gaat de rechtbank uit van de inhoud van het proces-verbaal d.d. 23 september 2011, pagina 134-135 van proces-verbaal nummer PL0950 2011103658B.
Door de verdediging zijn in de hoofdzaak wel de ten laste gelegde feiten bestreden, maar is de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet bestreden.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals neergelegd in voormelde proces-verbaal, juist is.
3 De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 70.283,00.
Zij legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 70.283,00, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.A.E. Somsen, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier A. Heijboer en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2011.