ECLI:NL:RBUTR:2011:BV2175

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600694- 10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verduistering in dienstbetrekking bij Texaco met voorwaardelijke gevangenisstraf en werkstraf

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 november 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig had gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking. De verdachte, geboren in 1965 en werkzaam als eerste kassier bij Texaco, werd beschuldigd van het verduisteren van verschillende geldbedragen, in totaal ongeveer € 68.795,--, in de periode van 24 augustus 2005 tot en met 8 juli 2010. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende deze periode geldbedragen heeft weggenomen die toebehoorden aan D.G.V. Exploitatie B.V., de exploitant van het tankstation. De officier van justitie achtte de verdachte wettig en overtuigend schuldig aan de tenlastegelegde feiten, terwijl de verdediging betwistte dat de verdachte samen met een ander had gehandeld en stelde dat niet kon worden vastgesteld hoe hoog het weggenomen bedrag was.

De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte als ongeloofwaardig beoordeeld, vooral omdat hij tijdens zijn verhoren bij de politie had erkend verantwoordelijk te zijn voor het wegnemen van het geldbedrag. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de verduistering en dat de verdachte misbruik had gemaakt van zijn functie. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden, met een proeftijd van twee jaar, en daarnaast een werkstraf van 180 uur, die vervangen kan worden door 90 dagen hechtenis indien de verdachte deze straf niet naar behoren verricht.

De benadeelde partij, B.V. Benzinestations Exploitatie Maatschappij (B.E.M.), vorderde een schadevergoeding van € 168.390,85, maar de rechtbank verklaarde deze partij niet-ontvankelijk in haar vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De rechtbank heeft de beslissing gebaseerd op de artikelen van het Wetboek van Strafrecht die van toepassing waren ten tijde van het bewezenverklaarde feit.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600694-10
Datum uitspraak: 29 november 2011
Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen:
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
Raadsvrouwe: mr. H. Seton, advocaat te Amersfoort.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 15 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van verschillende geldbedragen (in totaal ongeveer € 68.795,--).
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander in de periode van 24 augustus 2005 tot en met 8 juli 2010 schuldig heeft gemaakt aan verduistering in dienstbetrekking van verschillende geldbedragen (in ieder geval de ten laste gelegde € 68.795,--).
4.2 Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte wordt aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich gedurende de ten laste gelegde periode in dienstbetrekking geld heeft toegeëigend. Niet kan worden vastgesteld dat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd, hoe hoog het weggenomen geldbedrag is geweest en aan wie (welke bedrijf) het geld toebehoorde.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen
Namens D.G.V. Exploitatie B.V. is op 8 juli 2010 door de heer [aangever], werkzaam bij Delek Nederland B.V. (de moedermaatschappij van D.G.V. Exploitatie B.V.), aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking. Delek Nederland B.V. exploiteert een honderdtal tankstations, waaronder het benzinestation Texaco, gelegen aan de [adres] te [locatie]. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er van het tankstation in [locatie] vier sealbags met geld (in totaal € 50.705,-- ) vermist werden. In de boekhouding werd geen verklaring gevonden voor het ontbreken van het geldbedrag. Op de formulieren die door verdachte, als eerste kassier van de locatie [locatie], waren ingevuld stond vermeld -evenals in de systemen- dat de betreffende sealbags waren afgestort. Deze zijn echter nooit bij de bank aangekomen. Tevens bleek dat de geldstroom vanuit deze locatie niet klopte. Op 7 juli 2010 werd vastgesteld dat er weer een sealbag (met een inhoud van € 18.090,--) afkomstig van de locatie [locatie] vermist werd. Verdachte heeft, geconfronteerd met de vermissing de sealbag, aangegeven dat de sealbag nog in het tankstation aanwezig was. Op 8 juli 2010 werd een controle uitgevoerd bij het tankstation in [locatie], waarbij geconstateerd werd dat de vermiste sealbag niet afgesloten, zonder geld, doch gevuld met stapeltjes wit papier, in de kluis lag. Op de vraag waar het geld gebleven was, heeft verdachte in bijzijn van aangever geantwoord dat hij het geld eerder had weggenomen voor persoonlijk gebruik. Verdachte heeft op dat moment ook aangegeven de andere 4 sealbags met geld te hebben weggenomen.
Verdachte heeft voorts bij de politie verklaard dat hij in een periode van ongeveer 4 a 5 jaar een bedrag van ongeveer € 68.000 heeft verduisterd. Hij nam naar eigen zeggen in het begin “wel eens geld mee uit een koker” en nam hij later “geld mee bij het afstorten bij de bank”. Het kastekort loste hij op door een fake zak (lees: sealbag) in de kluis te leggen .
4.3.2 Nadere bewijsoverweging
Geldbedrag
Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij sinds de invoering van de euro geld heeft weggenomen. Verdachte heeft geen bedrag -ook niet bij benadering- kunnen noemen ter zake de grootte van de door hem verduisterde hoeveelheid geld. De rechtbank acht deze verklaring van verdachte ongeloofwaardig. Daartoe wordt overwogen dat verdachte op 8 juli 2010 tegen medewerkers van zijn werkgever heeft gezegd een bedrag van € 68.795,-- te hebben verduisterd en dat verdachte dit bedrag , althans de bedragen € 18.090,-- en
€ 50.705,--, ook in zijn eigenhandig geschreven verklaring heeft opgegeven. Voorts heeft verdachte bij zijn inverzekeringstelling en tijdens de politieverhoren op 8 juli 2010, 10 juli 2010, 11 juli 2010 en 13 juli 2010 verklaard verantwoordelijk te zijn voor het wegnemen van een bedrag van ongeveer € 68.000,--. Op 5 januari 2011 is verdachte nogmaals gehoord heeft hij nogmaals bevestigd dat het bedrag wat hij heeft verduisterd rond de € 50.705,-- plus €18.090,-- is .
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdacht een bedrag van ongeveer € 68.000,-- heeft verduisterd.
Medeplegen
In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte ten aanzien van het ten laste gelegde bedrag samen met een ander, te weten [medeverdachte], heeft gehandeld. Hoewel beide personen op de hoogte waren van elkaars activiteiten, ziet de tenlastelegging slechts op de verduistering van geld van de locatie [locatie], alwaar verdachte werkzaam was. Ten aanzien van de rol van medeverdachte [medeverdachte] heeft de rechtbank niet vast kunnen stellen dat deze zo ver strekt dat bewezen kan worden dat verdachte en hij tezamen en in vereniging in [locatie] dit bedrag hebben verduisterd. Bovendien heeft verdachte meermalen bij de politie verklaard dat hij degene is geweest die verantwoordelijk was voor het wegnemen van dit geldbedrag.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op meerdere tijdstippen in de periode van 24 augustus 2005 tot en met 8 juli 2010 te [locatie] opzettelijk meermalen geldbedragen (in totaal ongeveer 68.000,--) die geheel toebehoorden aan D.G.V. Exploitatie B.V. en welk geld verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer van voornoemd bedrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde feit uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar omdat niet gebleken is van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op het grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 240 uren, subsidiair te vervangen door 120 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is verzocht om aan verdachte geen voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen, maar te volstaan met een werkstraf, eventueel gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft gedurende een lange periode geldbedragen weggenomen van tankstation Texaco te [locatie]. Geld dat hij uit hoofde van zijn functie als eerste kassier onder zich had. Het feit dat verdachte jarenlang zijn eigen persoonlijke tekorten aanvulde met geld van zijn werkgever wordt verdachte zwaar aangerekend. Verdachte heeft misbruik gemaakt van de mogelijkheden die hij in zijn functie als eerste kassier had en het daarbij behorende vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld. Verdachte handelde gedurende een reeks van jaren uitsluitend uit eigen financieel gewin zonder zich te bekommeren om de schade die zijn werkgever hierdoor leed. Verdachte heeft gesteld dat er bij de ontdekking van de verduisteringspraktijken een last van zijn schouders viel. Niet valt in te zien waarom verdachte als hij zich bezwaard voelde niet op enig moment uit zichzelf met het wegnemen van het geld heeft kunnen stoppen, dan wel zelf zijn werkgever op de hoogte heeft gesteld van zijn daden.
Er is, mede gelet op de hoogte van het verduisterde bedrag, sprake van een ernstig feit, hetgeen -in beginsel- het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het gegeven dat verdachte blijkens een op zijn naam gesteld uittreksel van de justitiële documentatie d.d. 7 oktober 2011 niet eerder ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld.
Voorts is de rechtbank gebleken dat verdachte beschikt over woonruimte en een fulltime baan en dat hij sinds 4 maanden is gestart om maandelijks een bedrag aan zijn ex-werkgever terug te betalen. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding om de op te leggen gevangenisstraf slechts voorwaardelijk te op leggen. Voor wat betreft het onvoorwaardelijke deel van de straf acht de rechtbank, zoals eveneens door de officier van justitie en de verdediging is aangevoerd, een werkstraf van aanzienlijke duur voldoende recht doen aan de ernst van het feit en persoon van de verdachte.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat naast een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden een werkstraf voor de duur van 180 uur, te vervangen door 90 dagen vervangende hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij B.V. Benzinestations Exploitatie Maatschappij (B.E.M.) vordert een schadevergoeding van € 168.390,85.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering, omdat gelet op de betwisting van de diverse onderdelen door verdachte en de complexiteit daarvan de behandeling in zoverre een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 322 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
DE BESLISSING
De rechtbank beslist als volgt:
Bewezenverklaring
- verklaart bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit, zoals hiervoor onder 4.4 bewezenverklaard, heeft begaan;
- verklaart niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
- verklaart dat het onder 4.4 bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het volgende strafbare feit oplevert:
verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft
- verklaart de verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van 3 (drie) maanden;
- bepaalt dat deze gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij later anders mocht worden gelast;
- stelt daarbij een proeftijd vast van 2 (twee) jaren;
- bepaalt dat de tenuitvoerlegging kan worden gelast indien:
o de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt;
- veroordeelt de verdachte voorts tot een TAAKSTRAF, bestaande deze straf uit een werkstraf voor de duur van 180 uren, te vervangen door hechtenis voor de duur van 90 dagen indien de veroordeelde deze straf niet naar behoren verricht;
- beveelt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht bij de uitvoering van de werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren taakstraf per dag inverzekeringstelling;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.E. Kruijff-Bronsing, J.P. Killian en T. Reichardt, bijgestaan door mr. K. Verspaget-Kruyt als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 november 2011.
Mr T. Reichardt is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.