ECLI:NL:RBUTR:2011:BV2172

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
29 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600694-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontneming van verduisterde gelden in dienstbetrekking met betrekking tot een bedrag van € 68.000,00

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 29 november 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die was veroordeeld voor verduistering in dienstbetrekking. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte wederrechtelijk een bedrag van € 68.000,00 heeft verkregen. Tijdens de zitting is de officier van justitie gehoord, evenals de verdachte, die werd bijgestaan door zijn raadsvrouwe, mr. H. Seton. De rechtbank heeft overwogen dat de draagkracht van de veroordeelde in het algemeen geen verplichte maatstaf vormt bij het bepalen van het te betalen bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Echter, in dit geval heeft de verdachte aannemelijk gemaakt dat hij zowel nu als in de toekomst onvoldoende draagkracht zal hebben om het volledige bedrag te voldoen. De rechtbank heeft daarom besloten de verplichting tot betaling aan de Staat te matigen tot € 25.000,00, terwijl de vordering van de officier van justitie voor het overige werd afgewezen. De beslissing is genomen door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. De rechtbank heeft de zaak beoordeeld op basis van de aangifte van verduistering, de verklaringen van de verdachte en de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600694-10
beslissing van de rechtbank d.d. 29 november 2011
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouwe: mr. H. Seton, advocaat te Amersfoort.
1 De procedure
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/600694-10 waaruit blijkt dat verdachte op 29 november 2011 door de meervoudige rechtbank van de rechtbank Utrecht is veroordeeld terzake van verduistering in dienstbetrekking tot de in die uitspraak vermelde straf;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. H. Seton, advocaat te Amersfoort.
2 Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de veroordeelde opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 68.795,--.
3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel niet in te schatten en vast te stellen is en verzoekt om die reden de vordering af te wijzen. Subsidiair verzoekt de verdediging het te betalen bedrag lager vast te stellen dan is gevorderd, aangezien de huidige en redelijkerwijs te verwachten toekomstige draagkracht van verdachte niet toereikend zal zijn om het gevorderde bedrag te voldoen.
4 De beoordeling
Dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan blijkt uit de volgende bewijsmiddelen, evenals de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Namens D.G.V. Exploitatie B.V. is op 8 juli 2010 door de heer [aangever], werkzaam bij Delek Nederland B.V. (de moedermaatschappij van D.G.V. Exploitatie B.V.), aangifte gedaan van verduistering in dienstbetrekking. Delek Nederland B.V. exploiteert een honderdtal tankstations, waaronder het benzinestation Texaco, gelegen aan de [adres] te [locatie]. Uit onderzoek is naar voren gekomen dat er van het tankstation in [locatie] vier sealbags met geld (in totaal € 50.705,-- ) vermist werden. In de boekhouding werd geen verklaring gevonden voor het ontbreken van het geldbedrag. Op de formulieren die door verdachte, als eerste kassier van de locatie [locatie], waren ingevuld is aangegeven dat de betreffende sealbags waren afgestort. Deze zijn echter nooit bij de bank aangekomen. Tevens bleek dat de geldstroom vanuit deze locatie niet klopte. Op 7 juli 2010 werd vastgesteld dat er weer een sealbag (met een inhoud van € 18.090,--) afkomstig van de locatie [locatie] vermist werd. Verdachte heeft, geconfronteerd met de vermissing van de sealbag, aangegeven dat de sealbag nog in het tankstation aanwezig was. Op 8 juli 2010 werd een controle uitgevoerd bij het tankstation in [locatie], waarbij geconstateerd werd dat de vermiste sealbag niet afgesloten en zonder geld, doch gevuld met stapeltjes wit papier, in de kluis lag. Op de vraag waar het geld gebleven was, heeft verdachte in bijzijn van aangever geantwoord dat hij het geld eerder had weggenomen voor persoonlijk gebruik. Verdachte heeft op dat moment ook aangegeven de andere 4 sealbags met geld te hebben weggenomen.
Verdachte heeft bij de politie herhaaldelijk verklaard dat hij in een periode van ongeveer 4 a 5 jaar een bedrag van ongeveer € 68.000,-- heeft verduisterd. Hij nam naar eigen zeggen in het begin “wel eens geld mee uit een koker” en later nam hij “geld mee bij het afstorten bij de bank”. Het kastekort loste hij op door een fake zak (lees: sealbag) in de kluis te leggen .
Gelet op het voornoemde komt de rechtbank tot de vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat veroordeelde ten aanzien van het bewezenverklaarde heeft behaald op een bedrag van € 68.000,--.
Draagkrachtverweer
Namens de veroordeelde is ter terechtzitting aangevoerd dat het wederrechtelijk verkregen voordeel inmiddels in zijn geheel is uitgegeven en verdachte niet de draagkracht heeft om aan de Staat het gevorderde geldbedrag te betalen ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Vooropgesteld dient te worden dat noch uit art. 36e Sr. noch uit enige andere wettelijke bepaling voortvloeit dat de draagkracht van de veroordeelde in het algemeen een verplichte maatstaf vormt bij het bepalen van het te betalen geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Slechts indien aannemelijk is dat de veroordeelde geen draagkracht heeft en naar redelijke verwachting ook in de toekomst niet zal hebben, dient de rechter gebruik te maken van zijn matigingsbevoegdheid.
In casu heeft de veroordeelde naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat hij nu en in de toekomst naar redelijke verwachting onvoldoende draagkracht zal hebben om het gevorderde bedrag te kunnen voldoen. Immers de veroordeelde heeft thans een fulltime baan met een salaris van ongeveer € 1.500,-- en de kans dat het salaris van veroordeelde in de toekomst substantieel hoger zal zijn dan zijn huidige salaris is zeer gering gezien de opleiding en werkervaring van veroordeelde.
De rechtbank zal de verplichting tot betaling aan de Staat dan ook matigen tot een bedrag van € 25.000,-- (vijfentwintig duizend euro) en de vordering van de officier van justitie voor het overige afwijzen.
5 De beslissing
De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 68.000,-- (achtenzestig duizend euro);
- legt [verdachte] de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag ter grootte van € 25.000,-- (vijfentwintig duizend euro), ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Deze beslissing is gegeven door mr. J.E. Kruijff-Bronsing, voorzitter, mrs. J.P. Killian en
T. Reichardt, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. Verspaget-Kruyt en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 29 november 2011.
Mr T. Reichardt is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.