ECLI:NL:RBUTR:2011:BV1110
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.M. Eelkema
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens uit incidentenregister
In deze zaak heeft de rechtbank Utrecht op 21 december 2011 uitspraak gedaan in een verzoekschriftprocedure waarin verzoekers, wettelijk vertegenwoordigers van [A], ING Bank N.V. hebben aangeklaagd. Het verzoek was ingediend op 23 september 2011 en strekte tot het verwijderen van persoonsgegevens van [A] uit het incidentenregister, op grond van artikel 46 van de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp). Verzoekers vorderden ook een dwangsom van € 1.000,- per dag indien ING niet binnen twee dagen na de beschikking zou voldoen aan het verzoek. Tijdens de zitting op 22 november 2011 zijn de gemachtigden van beide partijen verschenen, evenals de verzoekers zelf.
De rechtbank heeft vastgesteld dat ING op 4 maart 2011 had gecommuniceerd dat de persoonsgegevens van [A] in het incidentenregister waren opgenomen. Verzoekers stelden dat ING zich enkel baseerde op een vermoeden van betrokkenheid bij fraude en dat ING niet had aangetoond dat [A] daadwerkelijk bij de fraude betrokken was. De rechtbank overwoog dat het verzoekschrift te laat was ingediend, aangezien het uiterlijk voor 27 juli 2011 ingediend had moeten worden, en verklaarde verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek. De rechtbank oordeelde dat de brief van 18 april 2011, waarin verzoekers om verwijdering vroegen, als een ondubbelzinnig verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens moest worden gezien, ook al werd de Wbp niet expliciet genoemd.
De rechtbank veroordeelde verzoekers in de proceskosten aan de zijde van ING, die tot dat moment waren begroot op € 1.464,-. De beschikking werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Deze uitspraak benadrukt het belang van tijdige indiening van verzoekschriften en de noodzaak voor verzoekers om hun verzoeken duidelijk te onderbouwen met relevante wetgeving.