ECLI:NL:RBUTR:2011:BV0900

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
780183 UV EXPL 11-421 MS/4185
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van de werking van een relatiebeding in het kader van een arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft [verzoeker] VvAA Groep B.V. in kort geding gedagvaard met het verzoek om de werking van een relatiebeding, opgenomen in zijn arbeidsovereenkomst, te schorsen. De arbeidsovereenkomst van [verzoeker] met VvAA is op 1 februari 2012 beëindigd, en [verzoeker] stelt dat het relatiebeding hem belemmert in het uitoefenen van zijn beroep als zelfstandig vermogensbeheerder. De kantonrechter heeft de zaak behandeld op 21 november 2011, waarbij de vorderingen van [verzoeker] zijn besproken. De arbeidsovereenkomst bevatte een relatiebeding dat [verzoeker] verbood om klanten van VvAA te benaderen na beëindiging van zijn dienstverband. VvAA heeft betoogd dat zij een financieel belang heeft bij handhaving van dit beding, omdat de opbrengsten van de vermogensbeheeractiviteiten door Friesland Bank, waar [verzoeker] gedetacheerd was, ook naar VvAA gaan. De kantonrechter heeft geoordeeld dat VvAA voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een belang heeft bij het relatiebeding, maar dat het onbillijk zou zijn om dit beding langer dan één jaar na de ontbinding van de arbeidsovereenkomst te handhaven. De rechter heeft daarom besloten het relatiebeding te schorsen met ingang van 1 januari 2012, totdat de bodemrechter hierover een definitieve uitspraak doet. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Het vonnis is uitgesproken op 7 december 2011 door kantonrechter K.G.F. van der Kraats.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 780183 UV EXPL 11-421 MS/4185
kort geding vonnis d.d. 7 december 2011
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verder ook te noemen [verzoeker],
eisende partij,
gemachtigde: mr. E.P. Cornel,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
VvAA Groep B.V.,
gevestigd te Utrecht,
verder ook te noemen VvAA,
gedaagde partij,
gemachtigde: mr. S. Lammers.
1. Het verloop van de procedure
[verzoeker] heeft VvAA in kort geding doen dagvaarden.
De zaak is ter zitting van 21 november 2011 gevoegd behandeld met het verzoek van [verzoeker] d.d. 21 september 2011 tot ontbinding van zijn arbeidsovereenkomst met VvAA (zaaknummer 775725 UE VERZ 11-1135). Daarvan is aantekening gehouden.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
2.1. VvAA is een organisatie die financiële diensten verleent aan professionals en organisaties in de medische sector en met name bemiddelt in financiële producten. [verzoeker], geboren op [1958], is op 1 december 2000 in dienst van VvAA getreden in de functie van Senior Vermogensbeheerder. Per diezelfde datum is [verzoeker] door VvAA gedetacheerd bij VvAA Vermogensbeheer B.V. (hierna: VvAA Vermogensbeheer). De taken van [verzoeker] bestonden onder meer uit het beheren van het vermogen van VvAA cliënten. Het dienstverband is aangegaan voor onbepaalde tijd.
2.2. In de op 29 september 2000 tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst is een relatiebeding (genoemd: concurrentiebeding) opgenomen dat als volgt luidt.
“1. Na beëindiging van het dienstverband zal werknemer zich voor een periode van drie jaar er strikt van onthouden om klanten en/of relaties van werkgever - direct of indirect - te benaderen en/of met hen op welke wijze ook zaken te doen en/of in dat verband contacten te hebben en/of te onderhouden. Voorts is het werknemer gedurende die periode verboden samen te werken, direct of indirect, op welke wijze dan ook, met een derde die contacten heeft en/of onderhoudt en/of werkzaamheden verricht voor klanten en/of relaties van werkgever.
2. Onder werkgever wordt in dit verband verstaan VVAA groep bv en alle aan deze vennootschap gelieerde vennootschappen en/of rechtspersonen.
3. Onder klanten en/of relaties worden verstaan alle leden van VVAA Nederlandse Vereniging van Artsen, daaronder de buitengewone leden begrepen.
4. Daarnaast is het werknemer na beëindiging van het dienstverband strikt verboden om te trachten, direct of indirect, personeel van werkgever ertoe te bewegen in dienst te treden bij (een onderneming van) werknemer dan wel bij een andere werkgever.
5. In geval van schending van het hierboven in dit artikel sub 1 t/m 4 bepaalde zal werknemer aan werkgever verbeuren een onmiddellijk opeisbare boete van f 10.000,-- voor iedere overtreding, vermeerderd met een bedrag van f 2.500,-- voor elke dag dat de overtreding voortduurt, zulks uitdrukkelijk in afwijking van het bepaalde in artikel 7:650 BW. Het bovenstaande laat onverlet het recht van werkgever om de ter zake werkelijk geleden schade op werknemer te verhalen.”
2.3. VvAA is in februari 2008 een samenwerking aangegaan met Friesland Bank voor het aanbieden van financiële producten. Dit heeft ertoe geleid dat per 1 februari 2008 op het kantoor van VvAA in Utrecht een vestiging van Friesland Bank is geopend (een alliantiekantoor) onder de naam ‘Kantoor VvAA’ en dat een aantal medewerkers van VvAA, waaronder [verzoeker], is ingezet voor deze samenwerking.
2.4. Op 13 mei 2008 is een driepartijenovereenkomst gesloten, genaamd ‘Addendum arbeidsovereenkomst’ tussen VvAA, Friesland Bank en [verzoeker], blijkens welke overeenkomst [verzoeker] vanaf 1 juni 2008 zijn werkzaamheden als Senior Vermogensbeheerder alleen nog uitvoerde bij Friesland Bank. [verzoeker] is vanaf dat moment volledig gedetacheerd geweest bij Friesland Bank, waarbij het dienstverband met VvAA bleef voortbestaan.
2.5. VvAA heeft met ingang van 1 oktober 2009 haar dienstverlening op het gebied van vermogensbeheer volledig gestaakt en die activiteiten overgedragen aan Friesland Bank.
2.6. Friesland Bank heeft in het najaar van 2010 besloten alle werkzaamheden op het gebied van beleggen en effecten voortaan te laten uitvoeren door Optimix, waarmee Friesland Bank reeds sinds 2008 samenwerkt. Dit betekende voor [verzoeker] dat hij in de toekomst geen activiteiten als vermogensbeheerder voor Friesland Bank meer zou uitvoeren.
2.7. [verzoeker] heeft met VvAA en Friesland Bank gesprekken gevoerd over zijn toekomst. VvAA heeft [verzoeker] de functie van vermogensadviseur aangeboden, die [verzoeker] heeft geweigerd omdat de functie volgens hem niet passend is. Bij brief van 18 augustus 2011 heeft de raadsman van [verzoeker] VvAA voorgesteld om te bekijken of in der minne tot een regeling kan worden gekomen. Daarbij is aangekondigd dat [verzoeker] op korte termijn gerechtelijke procedures zal entameren indien partijen er niet in der minne uitkomen. Partijen zijn er niet in geslaagd om tot een regeling te komen.
2.8. Friesland Bank heeft [verzoeker] bij brief van 14 september 2011 meegedeeld dat er geen vertrouwen meer is in een vruchtbare samenwerking en dat de met hem overeengekomen werkzaamheden voor het alliantiekantoor met ingang van 15 september 2011 worden beëindigd. Friesland Bank heeft dit besluit in genoemde brief als volgt onderbouwd.
“ (…) Onze overwegingen om tot een dergelijk ingrijpend besluit te komen, zullen u niet onbekend voorkomen. U blijft, ondanks herhaalde verzoeken, in gebreke om gespreksverslagen aan te leveren van de gesprekken die u naar u zegt met al uw cliënten heeft gevoerd.
Tevens hebt u vanaf begin 2011 tot op heden geweigerd, dan wel niet gewerkt, aan het modelleren van de portefeuilles van uw cliënten conform de modelportefeuilles opgesteld door Optimix NV, die het vermogensbeheer voor de Friesland Bank verzorgt. Ook is gebleken dat in uw verslagen het vermogensbeheer door de Friesland Bank in negatief daglicht wordt gesteld. Dat is uiteraard onaanvaardbaar.
Nu beide van zeer belang zijnde zaken voor de dossiervorming en de dienstverlening aan onze vermogensbeheerrelaties niet worden uitgevoerd, zijn wij al lange tijd niet in compliance met ons interne beleid hieromtrent.
Mede gelet op uw houding in deze zijn wij inmiddels tot de conclusie gekomen dat wij geen vertrouwen meer in u hebben. Dit impliceert dat in alle redelijkheid niet van ons kan worden verwacht dat u uw werkzaamheden voor het alliantiekantoor continueert. Uw werkgever is door ons dienovereenkomstig geïnformeerd. (…).”
2.9. VvAA heeft op 14 september 2011 bij UWV WERKbedrijf (hierna: het UWV) een ontslagvergunning voor [verzoeker] aangevraagd.
2.10. VVAA heeft [verzoeker] bij brief van 15 september 2011 het volgende meegedeeld.
“(…) Inmiddels hebben wij van Friesland Bank begrepen dat zij met ingang van vandaag geen prijs meer stelt op uw werkzaamheden. Een en ander is reeds door Friesland Bank aan u gecommuniceerd.
Nu al eerder is gebleken dat passende herplaatsing binnen onze organisatie niet tot de mogelijkheden behoort, en wij evenmin tot overeenstemming zijn gekomen over een andersluidende regeling c.q. oplossing, hebben wij gisteren een ontslagaanvraag bij het UWV WERKbedrijf ingediend.
Gezien het voorgaande stellen wij u voor de duur van die procedure vrij van werk met behoud van salaris. (…)”
2.11. Het UWV heeft op 11 november 2011 een ontslagvergunning verleend.
2.12. Bij brief van 15 november 2011 heeft VvAA de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] tegen 1 februari 2012 opgezegd.
3. Het geschil en de beoordeling daarvan
3.1. [verzoeker] vordert bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad op de minuut en op alle dagen en uren:
Primair: de werking van het concurrentiebeding als opgenomen in de arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang te schorsen teneinde het [verzoeker] mogelijk te maken zich als zelfstandig vermogensbeheerder te vestigen en daarbij zaken te kunnen gaan doen met leden van VvAA, totdat de bodemrechter bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis anders zal hebben beslist;
Subsidiair: een zodanige schorsing als primair gevorderd uit te spreken met ingang van l maart 2012 respectievelijk 1 november 2012;
met veroordeling van VvAA in de proceskosten, waaronder begrepen de nakosten.
3.2. VvAA betwist dat [verzoeker] een spoedeisend belang bij zijn vorderingen heeft. [verzoeker] stelt in dit verband dat zijn arbeidsovereenkomst per 1 februari 2012 zal eindigen en hij voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van zijn salaris. De kantonrechter is van oordeel dat [verzoeker] hiermee het spoedeisend belang bij zijn vorderingen voldoende aannemelijk heeft gemaakt.
3.3. Vooropgesteld wordt dat voor toewijzing van de voorzieningen zoals door [verzoeker] wordt gevorderd, het in hoge mate waarschijnlijk moet zijn dat gelijkluidende vorderingen in een te voeren bodemprocedure zullen worden toegewezen.
Beoordeeld dient te worden of - kort gezegd - al dan niet aannemelijk is dat de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat [verzoeker] door het relatiebeding in verhouding tot het te beschermen belang van VvAA onbillijk wordt benadeeld en zo ja, dat dit beding geheel of ten dele dient te worden vernietigd.
3.4. [verzoeker] stelt zich primair op het standpunt dat VvAA geen dan wel onvoldoende belang heeft bij handhaving van het relatiebeding, omdat VvAA haar vermogensbeheeractiviteiten per 1 oktober 2009 heeft gestaakt. Alle klanten die [verzoeker] vanaf 1 oktober 2009 heeft bediend, zijn klanten van Friesland Bank en niet van VvAA, dan wel van een aan VvAA gelieerde vennootschap en/of rechtspersoon. [verzoeker] is in het addendum op zijn arbeidsovereenkomst geen relatiebeding met Friesland Bank overeengekomen. [verzoeker] stelt dat hij zelf een groot belang heeft om klanten van VvAA waarvoor hij het vermogensbeheer voert en die zozeer aan hem gehecht zijn dat zij hem graag als vermogensbeheerder willen houden, mee te nemen wanneer hij bij een andere werkgever als vermogensbeheerder in dienst zou treden of als zelfstandig vermogensbeheerder voor zichzelf zou beginnen. [verzoeker] stelt dat hem uit navraag bij werkgevers is gebleken dat hij zonder cliëntenportefeuille geen kans maakt op een functie als vermogensbeheerder. Ook als beginnend zelfstandig vermogensbeheerder is het nodig om bij aanvang al een cliëntenportefeuille te hebben om de kosten van het toezicht door de AFM en De Nederlandsche Bank te kunnen voldoen.
3.5. VvAA stelt dat zij een financieel belang heeft om [verzoeker] aan het relatiebeding te houden, omdat de helft van de opbrengsten van het vermogensbeheer dat Friesland Bank in Kantoor VvAA doet voor de relaties van VvAA, uiteindelijk naar VvAA gaat. Een ander belang van VvAA is gelegen in het feit dat het grootste deel van de relaties voor wie Kantoor VvAA het vermogensbeheer doet, bij VvAA ook klant is voor andere financiële producten. Er is een reële kans dat deze relaties al hun financiële producten bij één financiële instelling willen hebben en daarom één of meer financiële producten zullen stopzetten bij VvAA als [verzoeker] hen mee zou kunnen nemen.
3.6. De kantonrechter is van oordeel dat VvAA voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij een financieel belang heeft bij handhaving van het relatiebeding. VvAA heeft een aantal pagina’s van de samenwerkingsovereenkomst tussen Friesland Bank en VvAA d.d. 1 februari 2008 overgelegd, waar in artikel 5.1 wordt verklaard dat partijen de opbrengsten en de kosten van Kantoor VvAA gelijkelijk, ieder voor 50%, zullen verdelen. De verdeling van de kosten en opbrengsten wordt herhaald in de considerans van het addendum bij de samenwerkingsovereenkomst van 1 oktober 2009, waarvan VvAA enkele pagina’s in het geding heeft gebracht. VvAA heeft niet de volledige overeenkomsten met Friesland Bank in het geding gebracht, omdat deze volgens VvAA vertrouwelijk zijn. [directeur], de directeur van Friesland Bank, heeft ter zitting uitdrukkelijk verklaard dat er voor de overname van de vermogensbeheeractiviteiten voor de klanten van VvAA door Friesland Bank geen koopsom aan VvAA is betaald. Nu er geen aanleiding is om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen, acht de kantonrechter het voldoende aannemelijk dat VvAA nog steeds meedeelt in de opbrengsten van de vermogensbeheeractiviteiten door Friesland Bank. Voorts heeft [verzoeker] niet betwist dat klanten die met [verzoeker] mee zouden gaan, mogelijk ook andere financiële producten bij VvAA zullen stopzetten en elders zullen onderbrengen, zodat ook daarin een financieel belang van VvAA is gelegen.
3.7. Nu aannemelijk is dat VvAA een financieel belang heeft bij handhaving van het relatiebeding en het de bedoeling van het relatiebeding is om VvAA voor concurrentie door [verzoeker] te beschermen, moet worden geoordeeld dat het relatiebeding ook ziet op de huidige situatie, waarin de vermogensbeheeractiviteiten van VvAA zijn overgenomen door Friesland Bank. Het relatiebeding geldt echter alleen voor de oorspronkelijke klanten van VvAA en niet voor de klanten van Friesland Bank.
3.8. [verzoeker] stelt dat VvAA handelt in strijd met het gelijkheidsbeginsel door hem aan het relatiebeding te houden terwijl zij zijn collega [collega], die ook vermogensbeheerder bij VvAA was, daaraan de facto niet heeft gehouden. Volgens [verzoeker] heeft [collega] bij zijn vertrek in juli 2009 minimaal € 15.000.000,-- aan beheerd vermogen ‘meegenomen’ naar de instelling waar hij aansluitend op zijn dienstverband met VvAA werkzaam is geworden. Het beroep van [verzoeker] op het gelijkheidsbeginsel kan echter niet slagen. VvAA heeft ter zitting gesteld dat zij de handelwijze van [collega] niet heeft goedgekeurd, dat zij [collega] ook op de schending van het relatiebeding heeft aangesproken, maar dat zij om haar moverende redenen geen gerechtelijke procedure tegen [collega] is gestart. Dit is door [verzoeker] niet betwist. Gelet hierop moet worden aangenomen dat VvAA [collega] eveneens aan het relatiebeding heeft gehouden, zodat er geen sprake is van een ongelijke behandeling. De omstandigheid dat VvAA naar aanleiding van de schending van het relatiebeding door [collega] geen juridische procedure is gestart, maakt dit niet anders.
3.9. [verzoeker] heeft op zijn beurt aannemelijk gemaakt dat hij door het relatiebeding wordt belemmerd bij het vinden van een andere functie als vermogensbeheerder. Na afweging van de wederzijdse belangen acht de kantonrechter het voorshands aannemelijk dat een bodemrechter zal oordelen dat [verzoeker] door het relatiebeding in verhouding tot het te beschermen belang van VvAA onbillijk wordt benadeeld wanneer dit relatiebeding langer dan één jaar voortduurt. De kantonrechter komt daarom tot het voorlopig oordeel dat VvAA [verzoeker] in redelijkheid gedurende één jaar na 1 januari 2012, de datum met ingang waarvan de kantonrechter bij beschikking van 7 december 2011 de arbeidsovereenkomst tussen partijen heeft ontbonden, kan houden aan het relatiebeding, maar dat een langere werking van het relatiebeding jegens [verzoeker] onbillijk zou zijn. VvAA heeft weliswaar gesteld dat zij meer dan een jaar nodig heeft om haar klanten na het vertrek van [verzoeker] te laten wennen aan Optimix als vermogensbeheerder, maar heeft dit onvoldoende onderbouwd, zodat aan deze stelling voorbij wordt gegaan.
3.10. VvAA heeft onvoldoende aannemelijk gemaakt dat [verzoeker] met betrekking tot een aantal van haar klanten het relatiebeding heeft overtreden en hen heeft geadviseerd om hun beheerovereenkomst met Kantoor VvAA op te zeggen. [verzoeker] heeft erkend dat hij na 15 september 2011 persoonlijk afscheid heeft genomen van een aantal langdurige relaties, maar heeft gemotiveerd betwist dat hij daarbij uitingen heeft gedaan die in strijd zijn met het relatiebeding. VvAA heeft haar stelling vervolgens niet nader onderbouwd, zodat de voorzieningenrechter aan deze stelling voorbij gaat.
3.11 Gezien het voorgaande zal de vordering van [verzoeker] op de in de beslissing te vermelden wijze worden toegewezen.
3.12. Het vonnis zal uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. De gevorderde uitvoerbaar verklaring op de minuut zal worden afgewezen, nu [verzoeker], voor wie terstond na deze uitspraak een grosse beschikbaar zal zijn, daarbij geen belang heeft. Dit vonnis zal - anders dan gevorderd - ook niet uitvoerbaar worden verklaard op alle dagen en uren, nu de noodzaak daarvan niet is gebleken.
3.13. Aangezien elk van partijen als op enig punt in het ongelijk gesteld is te beschouwen, zullen de kosten van dit geding worden gecompenseerd op de hierna te vermelden wijze.
4. De beslissing
De kantonrechter:
geeft de volgende onmiddellijke voorziening:
4.1. schorst het relatiebeding met ingang van 1 januari 2012, totdat de bodemrechter bij in kracht van gewijsde gegaan vonnis zal hebben beslist;
4.2. compenseert de kosten van deze procedure tussen partijen in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
4.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
4.4. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.G.F. van der Kraats, kantonrechter, en is in aanwezigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.