ECLI:NL:RBUTR:2011:BV0257

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
301754 - HA ZA 11-324
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.M. Eelkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de mededelingsplicht bij het aangaan van een verzekering en de rechtsgevolgen daarvan

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 november 2011 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser] en ASR Schadeverzekering N.V. over de schending van de mededelingsplicht bij het aangaan van een verzekering. [eiser] had op 4 september 2006 een pakketpolis afgesloten, maar had niet alle relevante feiten over zijn strafrechtelijk verleden gemeld. ASR ontdekte na een inbraak dat [eiser] bij het aanvragen van de verzekering niet volledig was geweest over zijn strafrechtelijke veroordelingen, wat leidde tot de opzegging van de verzekering en de terugvordering van een schade-uitkering van € 11.680,-. De rechtbank oordeelde dat [eiser] zijn mededelingsplicht had geschonden, wat ASR het recht gaf om de verzekering op te zeggen en geen schadevergoeding te betalen. De rechtbank verwierp de vorderingen van [eiser] en oordeelde dat hij de kosten van de procedure moest vergoeden. ASR kreeg ook gelijk in haar reconventionele vorderingen, waaronder de terugvordering van de schade-uitkering en de vergoeding van onderzoekskosten. De rechtbank concludeerde dat [eiser] opzettelijk had geprobeerd ASR te misleiden door niet al zijn strafrechtelijke veroordelingen te melden, wat leidde tot de conclusie dat de verzekering niet rechtsgeldig was afgesloten.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 301754 / HA ZA 11-324
Vonnis van 23 november 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. R.E.F. Bergwerf Bok,
tegen
de naamloze vennootschap
ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.C. Banga.
Partijen zullen hierna [eiser] en ASR genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 4 mei 2011;
- het proces-verbaal van comparitie van 6 juli 2011;
- de conclusie van antwoord in reconventie die geacht wordt tijdens de comparitie te zijn ingediend.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Met ingang van 4 september 2006 heeft [eiser] een pakketpolis (Privé-combinatie-pakket) afgesloten. Tot dit pakket behoorden een inboedelverzekering en een aansprakelijkheidsverzekering. De verzekeringen zijn verstrekt namens een pool van verzekeraars met ASR als poolleader.
2.2. [eiser] heeft het verzekeringspakket afgesloten via de heer [X] van [X] Verzekeringen B.V. (hierna: [X]), gevolmachtigde van ASR. Hierbij is een aanvraagformulier ingevuld. In dit formulier staat onder meer de volgende slotvraag:
“Heeft u feiten te melden, omtrent een eventueel strafrechtelijk verleden van u of van de te verzekeren personen, die binnen de afgelopen acht jaar zijn voorgevallen en voor het beoordelen van de aangevraagde verzekeringen van belang kunnen zijn? (eventueel kunt u deze informatie vertrouwelijk aan de directie zenden.)”. [eiser] heeft bij deze vraag antwoord ‘ja, te weten…’ aangekruist waarbij is geschreven “2001 (5 mnd hechtenis)”.
2.3. Naar aanleiding van een schadeclaim van [eiser] inzake een inbraak in zijn woning op 11 december 2008 heeft ASR hem een bedrag van € 11.680,- uitgekeerd.
2.4. [eiser] heeft bij ASR een schadeclaim ingediend inzake een inbraak in zijn woning op 22/23 oktober 2009.
2.5. Vanwege gerezen twijfels heeft ASR I-Tek B.V. (hierna: I-Tek) ingeschakeld om de toedracht van de inbraak nader te onderzoeken. I-Tek heeft de resultaten van dit onderzoek vastgelegd in een rapport d.d. 17 december 2009. Als bijlage 10 zit bij dit rapport een verklaring van [eiser], afgelegd op 23 november 2009 tegenover I-Tek. In deze verklaring staat onder meer:
“V: Bent u ooit met politie of justitie in aanraking geweest en veroordeeld ter zake enig misdrijf. Zo ja, voor welke feiten?
A: Ik ben met politie en justitie in aanraking geweest in verband met drugsbezit en –handel. Ik had bij een inval wat cocaïne bij me. Ik had dit gehaald voor mensen die bij mij op bezoek waren. Ik werd veroordeeld tot vijf maanden. Daarnaast ben ik nog een keer voor hetzelfde feit veroordeeld, ook tot vijf maanden gevangenisstraf. De veroordelingen hebben plaatsgevonden in 1999 en 2001. Verder ben ik twee keer veroordeeld voor inbraak/diefstal. De laatste keer in 2009 ben ik veroordeeld voor inbraak/diefstal. Dit was nog een zaak van 2007 waarvoor ik werd veroordeeld tot 27 dagen hechtenis. Er was uitstel verleend in verband met het ongeval. Ik krijg nu een zogenaamde enkelband. Ook ben ik veroordeeld voor winkeldiefstal, wanneer dit was weet ik niet meer. Ik heb nog een taakstraf gehad van 80 of 100 uur, de veroordeling was in 2004 in verband met het kweken van hennep.”
Als bijlage 11 zit bij het rapport een nadere verklaring van [eiser], afgelegd op 7 december 2009 tegenover I-Tek. In deze verklaring staat onder meer:
“V: Ik toon u een kopie van het aanvraagformulier, waarin u opgeeft in 2001 te zijn veroordeeld tot vijf maanden. Onlangs heeft u verklaard vaker met justitie in aanraking te zijn geweest en te zijn veroordeeld. Kunt u aangeven op welke wijze dit aanvraagformulier tot stand is gekomen?
A: Het aanvraagformulier is ingevuld door de tussenpersoon. Ik herken de handtekening op dit formulier als zijnde mijn handtekening. Dit formulier is door mij ondertekend. Aan mij is beslist niet gevraagd, of er sprake is van een strafrechtelijk verleden. Mijn broer is langer bij [X] verzekerd en heeft mij daar voorgesteld. Ik weet niet hoe de notitie met betrekking tot de veroordeling in 2001 op dit formulier is vermeld. Ik kan mij hier niets van herinneren. Ik ben ondanks deze vermelding toch geaccepteerd en de vorige inbraakschade is zonder problemen betaald. Wanneer de vraag mij was gesteld had ik deze volledig beantwoord, zoals ik aan u ook gedaan heb. Ik weet wel hoe dat werkt.”
2.6. Bij brief van 13 januari 2010 heeft ASR [eiser] – samengevat – meegedeeld:
• dat uit onderzoek door I-Tek gebleken is dat [eiser] bij het aangaan van de verzekering niet had voldaan aan zijn mededelingsplicht met betrekking tot zijn strafrechtelijk verleden,
• dat bij kennis van de feiten geen verzekering met hem zou zijn afgesloten,
• dat er om die reden geen recht op vergoeding van de geclaimde schade bestaat,
• dat ASR om dezelfde reden de inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering per 19 januari 2010 zal opzeggen,
• dat de schade-uitkering die is gedaan naar aanleiding van de diefstalclaim d.d. 11 december 2008 wordt teruggevorderd,
• dat de weigering de geclaimde schade te vergoeden ook is gebaseerd op de overige resultaten van het onderzoek door I-Tek naar de ontvreemde goederen,
• dat ASR heeft besloten de gegevens van [eiser] op te nemen in een incidentenregister dat wordt beheerd door haar afdeling Financieel Beheer en Fraudepreventie,
• dat zij zijn volledige personalia heeft doorgegeven aan de Stichting CIS in Zeist, waardoor andere financiële instellingen kunnen toetsen of [eiser] voorkomt in een incidentenregister,
• dat zij Bureau Justitiële Zaken van het Verbond van Verzekeraars op de hoogte heeft gebracht van de opname van de gegevens van [eiser] in het incidentenregister.
2.7. (De advocaat van) [eiser] heeft ASR bij brief van 5 juli 2010 laten weten het niet eens te zijn met de beslissingen van ASR. In de brief wordt ASR gesommeerd alsnog een schade-uitkering te doen inzake de inbraak in 2009 en de mededelingen aan Stichting CIS en het Bureau Justitiële Zaken ongedaan te maken. In deze brief staat onder meer:
“(…) Tijdens het gesprek zoals cliënt met uw gevolmachtigde heeft gevoerd heeft cliënt verklaard hij een strafrechtelijk verleden kende en dat aan hem in 2001 een strafrechtelijke veroordeling is opgelegd. Hierop heeft de gevolmachtigde telefonisch contact opgenomen met uw maatschappij voor het voeren van ruggespraak. Deze ruggespraak vond plaats buiten aanwezigheid van cliënt. Na deze ruggespraak vernam cliënt dat, nu zijn veroordeling 5 jaar terug had plaatsgevonden, deze veroordeling van uw maatschappij geen aanleiding vormde de verzekeringsovereenkomst aan hem te weigeren. Nu geen aanvullende vragen, noch door de gevolmachtigde, noch door uw maatschappij aan cliënt zijn gesteld en cliënt vanwege zijn persoonlijke levenssfeer niet gehouden is uit eigen beweging nadere vermelding te doen is de betrokken overeenkomst rechtsgeldig tot stand gekomen (…) Uit het rapport d.d. 17 december 2009 blijkt op bladzijde 21 slechts van zijn veroordeling van 2001, terwijl cliënt betwist als zou door hem een verklaring aan de heer van Kuijk (onderzoeker bij I-Tek, rechtbank) zijn gedaan over meer recente strafrechtelijke veroordelingen, voor zover al relevant. Anders dan u suggereert in uw brief is de duur van de mededelingsplicht van cliënt ex art. 7:928 BW erop gericht dat cliënt uitsluitend gehouden is alle feiten vóórafgaand aan het sluiten van de verzekeringsovereenkomst mede te delen en dus niet mogelijke veroordelingen nadien. (…)”
2.8. ASR heeft navraag gedaan bij [X] over het aangaan van de verzekering met [eiser]. Als antwoord heeft zij het volgende e-mailbericht van 12 januari 2010 ontvangen:
“Hiermee bericht ik je het acceptatiedossier te hebben bestudeerd. Op de aanvraag is alleen aangegeven dat de relatie in 2001 tot 5 maanden hechtenis was veroordeeld. Bij navraag over deze mededeling en zijn strafrechtelijk verleden heeft hij alleen dit ene feit ivm drugsbezit. Verder heeft hij ons geen mededeling gedaan. Dit is voor ons aanleiding geweest om de aanvraag te accepteren. Wanneer wij in 2006 de kennis hadden gehad van de daadwerkelijke feiten en veroordelingen in het verleden, dan hadden wij de aanvraag zeker niet geaccepteerd. Klant heeft in onze ogen bewust informatie achter gehouden. (…)”
3. Het geschil
in conventie
3.1. [eiser] vordert samengevat -:
1. een verklaring voor recht dat de Privé-combinatie-pakket verzekering ten onrechte door ASR is geroyeerd per 11 februari 2010 en tussen partijen nog steeds geldt,
2. veroordeling van ASR om aan [eiser] op grond van de inboedelverzekering uit te keren een schadebedrag van € 30.000,- (inzake de schadeclaim uit 2009),
3. een verklaring voor recht dat de aansprakelijkheidsverzekering voor particulieren is blijven bestaan zolang het niet tot een rechtgeldige beëindiging is gekomen,
4. veroordeling van ASR om haar meldingen met betrekking tot [eiser] aan de Stichting CIS in Zeist en bij het Bureau Justitiële Zaken van het Verbond voor Verzekeraars ongedaan te maken binnen 1 maand na betekening van dit vonnis op straffe van een dwangsom,
vermeerderd met rente en kosten.
3.2. ASR voert verweer.
in reconventie
3.3. Voor zover de vorderingen van [eiser] worden afgewezen omdat vast komt te staan dat er sprake was van (een redelijk vermoeden van) opzet tot misleiding aan de zijde van [eiser] vordert ASR samengevat - veroordeling van [eiser] tot betaling van:
• € 768,- aan buitengerechtelijke kosten, althans 15% van de hoofdsom,
• € 709,99 aan expertisekosten en € 5.866,70 aan onderzoekskosten
• € 11.680,- als onverschuldigd betaalde schade-uitkering (inzake de schadeclaim uit 2008),
vermeerderd met rente en kosten.
3.4. [eiser] voert verweer.
in conventie en in reconventie
3.5. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
in conventie en in reconventie
4.1. Tussen partijen is (primair) in geschil of [eiser] bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomsten zijn mededelingsplicht op grond van artikel 7:928 lid 1 BW heeft geschonden wat betreft zijn strafrechtelijk verleden. ASR stelt dat dit zo is, terwijl [eiser] dit betwist.
4.2. Vaststaat dat in het aanvraagformulier is gevraagd naar feiten omtrent een strafrechtelijk verleden, die zijn voorgevallen de afgelopen acht jaar. Eveneens staat vast dat de vraag door [eiser] bevestigend is beantwoord en dat daarbij één veroordeling uit 2001 is vermeld. Tegenover Van Kuijk, de onderzoeker van I-Tek, heeft [eiser] verklaard over meerdere strafrechtelijke veroordelingen die hij opgelegd heeft gekregen (zie 2.5.). Natuurlijk zijn de veroordelingen na 4 september 2006 niet relevant, maar uit de verklaring van [eiser] valt op te maken dat hij in de acht jaar voor deze datum niet alleen in 2001, maar in ieder geval ook nog in 1999 en in 2004, strafrechtelijk is veroordeeld. [eiser] heeft in de dagvaarding niet betwist dat er meer veroordelingen waren in de betreffende periode en tijdens de comparitie ook toegegeven dat dit zo was. Het formulier is door [eiser] ondertekend waarmee hij heeft verklaard dat de gegeven antwoorden juist en volledig waren.
4.3. In de conclusie van antwoord in reconventie en tijdens de comparitie heeft [eiser] het standpunt ingenomen dat hij [X] van zijn volledige strafrechtelijke verleden op de hoogte heeft gesteld, dat het niet allemaal op het ene regeltje in het formulier paste en dat [X] toen had gezegd dat hij één veroordeling zou noteren en voor de rest ASR mondeling over het strafrechtelijk verleden van [eiser] zou inlichten. Hieraan heeft [eiser] toegevoegd dat als [X] ASR niet heeft ingelicht of is afgeweken van de normen, dat niet op hem afgewenteld mag worden.
ASR heeft als reactie hierop aangegeven dat dit standpunt van [eiser] zo niet in de dagvaarding staat en niet overeenkomt met zijn eerdere verklaringen.
4.4. [eiser] heeft eerder inderdaad andere versies gegeven van de gang van zaken bij het beantwoorden van de vraag naar een strafrechtelijk verleden.
• Tegenover I-Tek heeft hij op 7 december 2009 (zie 2.5.) verklaard dat aan hem “beslist niet” is gevraagd naar een strafrechtelijk verleden.
• In de brief van 5 juli 2010 (zie 2.7.) wordt namens [eiser] gesteld dat hij in gesprek met [X] heeft verklaard dat hij een strafrechtelijk verleden had en dat aan hem in 2001 een strafrechtelijke veroordeling was opgelegd. Verder staat in deze brief dat [X] daarop telefonisch overleg met ASR had gevoerd waarna [eiser] te horen kreeg dat deze veroordeling van vijf jaar geleden geen reden was hem de verzekeringsovereenkomst te weigeren. Uit de verdere tekst van de brief kan afgeleid worden dat het standpunt wordt ingenomen dat er wel meer veroordelingen waren, maar dan van na het sluiten van de verzekeringsovereenkomst en dus niet relevant.
• In de dagvaarding staat dat [eiser] in antwoord op de vraag naar een strafrechtelijk verleden in overleg met [X] heeft gemeld dat hij dit heeft en daarbij zijn toenmalige laatste veroordeling heeft gemeld. Verder staat in de dagvaarding dat [eiser] van oordeel is de vraag daarmee “naar waarheid” respectievelijk “correct en volledig” te hebben beantwoord.
4.5. De rechtbank overweegt dat op grond van hetgeen onder 4.2. is vermeld vaststaat dat de vraag naar een strafrechtelijk verleden in het aanvraagformulier onvolledig, en dus niet juist, is beantwoord. In beginsel leidt dit tot de conclusie dat [eiser] zijn mededelingsplicht op grond van artikel 6:928 lid 1 BW heeft geschonden. Het ging om feiten die [eiser] kende en hij heeft meermalen verklaard dat hij weet dat dergelijke feiten van belang zijn voor een verzekeraar. Daarbij merkt de rechtbank op dat er inderdaad niet veel ruimte op het formulier was om meerdere veroordelingen op te schrijven, maar dat er in ieder geval bij de vermelde veroordeling uit 2001 wel iets geschreven had kunnen worden om aan te geven dat dit niet de enige veroordeling was in de relevante periode.
4.6. Het laatst ingenomen standpunt van [eiser] komt er eigenlijk op neer dat hij stelt dat hij mondeling de betreffende vraag wel volledig, naar waarheid, heeft beantwoord. In overleg met [X] zou alleen de laatste veroordeling zijn vermeld en deze zou ASR verder mondeling inlichten. Als dit juist zou zijn en [X], als gevolmachtigde van ASR, zou hebben verzuimd ASR hierover in te lichten, zou gezegd kunnen worden dat dit dan in de risicosfeer van ASR ligt en dat de (schriftelijke) schending van de mededelingsplicht [eiser] niet tegengeworpen kan worden.
4.7. De diverse verklaringen van [eiser] over de gang van zaken bij het beantwoorden van de vraag naar een strafrechtelijk verleden zijn onderling, en op sommige punten ook innerlijk, tegenstrijdig. Zo is de verklaring tegenover I-Tek dat niet naar een strafrechtelijk verleden was gevraagd natuurlijk vreemd in het licht van het feit dat er wel een strafrechtelijke veroordeling was vermeld op het aanvraagformulier en [X] dat dan toch van [eiser] gehoord moet hebben. De stelling in de dagvaarding dat de betreffende vraag naar waarheid en volledig is beantwoord strookt niet met de stelling dat enkel de laatste veroordeling is gemeld. Tegenover de wisselende verklaringen van [eiser] staat het e-mailbericht van [X] (zie 2.8.) waarin staat dat [eiser] bij de vraag naar een strafrechtelijk verleden alleen melding heeft gemaakt van een veroordeling in 2001. Uit het feit dat in het e-mailbericht staat dat deze veroordeling zag op drugsbezit, terwijl dit in het aanvraagformulier er niet bij geschreven staat, leidt de rechtbank af dat [X] nog over aantekeningen beschikte in het acceptatiedossier.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [eiser] zijn laatst ingenomen standpunt onvoldoende heeft onderbouwd, mede gelet op de gemotiveerde betwisting van ASR met de e-mail van [X]. Om die reden verwerpt de rechtbank dit standpunt van [eiser]. Dit betekent dat de rechtbank als vaststaand aanneemt dat [eiser] zijn mededelingsplicht bij het aangaan van de verzekeringsovereenkomsten heeft geschonden door niet al zijn strafrechtelijke veroordelingen de afgelopen acht jaar te melden.
4.8. ASR stelt dat [eiser] bij het schenden van zijn mededelingsplicht heeft gehandeld met het opzet haar te misleiden. [eiser] betwist dat hiervan sprake was. De rechtbank overweegt dat [eiser] heeft aangegeven dat het hem duidelijk was dat zijn strafrechtelijk verleden van belang was voor ASR. Tegenover I-Tek heeft hij op 7 december 2009, naar aanleiding van een vraag naar een eerdere schadeclaim, verklaard: “In de periode 1992 is er zes maal in mijn woning ingebroken. Ik werd toen niet geaccepteerd in verband met mijn strafrechtelijk verleden destijds. Daarom weet ik dat het vermelden van strafrechtelijk verleden van belang is”. Nu [eiser] kennelijk eerder had ervaren dat zijn strafrechtelijk verleden hem belemmerde bij het afsluiten van een verzekering en hij zich zeer bewust heeft verklaard van het belang van het melden van een strafrechtelijk verleden aan een verzekeraar, levert het feit dat hij ASR in 2006 niet al zijn strafrechtelijke veroordelingen in de relevante periode heeft gemeld op zijn minst het vermoeden op dat [eiser] hierbij het opzet had ASR te misleiden om zo een verzekering te kunnen afsluiten die ASR anders niet had willen afsluiten. Behalve een eenvoudige ontkenning, heeft [eiser] niets aangevoerd wat dit vermoeden zou kunnen ontkrachten. Daarom verwerpt de rechtbank zijn betwisting als onvoldoende gemotiveerd en wordt als vaststaand aangenomen dat [eiser] bij de schending van zijn mededelingsplicht heeft gehandeld met het opzet ASR te misleiden.
de vorderingen in conventie
4.9. Gezien het voorgaande was ASR naar het oordeel van de rechtbank gerechtigd om de inboedel- en aansprakelijkheidsverzekering van [eiser] op te zeggen op grond van artikel 7:929 lid 2 BW. Zij heeft dit ook tijdig, binnen de vereiste termijn van twee maanden na de ontdekking op 17 december 2009 (met het uitkomen van het rapport van I-Tek), gedaan. De onderdelen 1 en 3 van de vordering van [eiser] worden daarom afgewezen.
4.10. Een ander gevolg van het schenden van de mededelingsplicht met het opzet tot misleiding is dat ASR geen uitkering onder deze verzekeringen verschuldigd is aan [eiser], zoals bepaald in artikel 7:930 lid 5 BW. Dit betekent dat ASR geen schade-uitkering hoeft te doen in verband met de schadeclaim uit 2009. Onderdeel 2 van de vordering van [eiser] wordt dus ook afgewezen.
4.11. Aan de vordering tot ongedaanmaking van de meldingen aan de Stichting CIS en het Bureau Justitiële Zaken van het Verbond voor Verzekeraars (onderdeel 4 van de vordering) heeft [eiser] in de dagvaarding geen enkele specifieke stelling gewijd. In haar conclusie van antwoord heeft ASR de opname in het incidentenregister en de meldingen nader toegelicht, waarbij zij heeft gesteld dat hierbij is gehandeld overeenkomstig het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen. Zij heeft ook gesteld dat dit Protocol is goedgekeurd door het College Bescherming Persoonsgegevens en met waarborgen van de Wet bescherming persoonsgegevens is omkleed. [eiser] heeft deze stellingen van ASR niet weersproken. Hij heeft ook niet betwist dat als er sprake is van schending van de mededelingsplicht met het opzet tot misleiding de opname in het incidentenregister en de meldingen gerechtvaardigd zijn. Als niet gemotiveerd wordt dit onderdeel van zijn vordering dan ook afgewezen.
4.12. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van ASR worden begroot op:
- griffierecht 1.181,00
- salaris advocaat 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.339,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
de vorderingen in reconventie
4.13. Nu ASR geen uitkering onder de verzekeringen verschuldigd is aan [eiser], als bepaald in artikel 7:930 lid 5 BW, is zij ook de eerder gedane schade-uitkering naar aanleiding van de schadeclaim in 2008 niet verschuldigd. Het uitgekeerde bedrag van € 11.680,- kan als onverschuldigd betaald teruggevorderd worden. Dit onderdeel van de vordering in reconventie van ASR wordt daarom toegewezen.
4.14. Tot slot zijn er nog de buitengerechtelijke, expertise- en onderzoekskosten die ASR door [eiser] vergoed wil zien. Zij legt hieraan ten grondslag dat [eiser] een onrechtmatige daad en/of wanprestatie heeft gepleegd en daarom gehouden is de schade die ASR hierdoor heeft geleden te vergoeden. [eiser] heeft betwist dat dit het geval is, maar aangezien de rechtbank als vaststaand heeft aangenomen dat hij zijn mededelingsplicht heeft geschonden met het opzet tot misleiding, is daarmee ook vast komen te staan dat hij ten opzichte van ASR een onrechtmatige daad dan wel wanprestatie heeft gepleegd. Hieruit voortvloeiende schade kan dan ook voor rekening van [eiser] worden gebracht.
4.15. Wat de expertise- en onderzoekskosten betreft heeft ASR twee declaraties overgelegd. Eén betreft een declaratie ad € 709,99 d.d. 4 april 2011 van Dekra Experts B.V. gericht aan [X]. Volgens de toelichting van ASR zou dit moeten zien op de kosten die zijn gemaakt voor het aanvankelijke onderzoek van de schadeclaim in 2009 van [eiser], dat is verricht door Toplis Hettema B.V. Het rapport van Toplis Hettema B.V. dateert van 3 november 2009. Nu op de declaratie niet de naam van Toplis Hettema B.V. staat en de declaratie zo’n 1,5 jaar na het rapport van Toplis Hettema B.V. is opgesteld, roept dit de vraag op of de toelichting van ASR op dit punt wel juist is. Zij heeft deze discrepanties niet uitgelegd. Om die reden zal dit onderdeel van de vordering als onvoldoende onderbouwd worden afgewezen.
4.16. De tweede declaratie ad € 5.866,70 d.d. 17 december 2009 ziet op de kosten voor het onderzoek door I-Tek. I-Tek was ingeschakeld door ASR om nader onderzoek te doen naar de toedracht van de inbraak, omdat naar aanleiding van het onderzoek van Toplis Hettema B.V. twijfels waren ontstaan omtrent de inbraak. Nu de rechtbank uitgaat van opzet tot misleiding was ASR op grond van artikel 7:930 lid 5 BW, zoals hiervoor al geoordeeld, geen uitkering verschuldigd aan [eiser]. De kosten die ASR heeft gemaakt bij de beoordeling van de eventuele schade-uitkering naar aanleiding van de claim in 2009 moeten daarom naar het oordeel van de rechtbank voor rekening van [eiser] komen. Het bedrag van € 5.866,70 zal worden toegewezen.
4.17. Aan buitengerechtelijke kosten vordert ASR verder een bedrag van € 768,- zijnde twee punten maal het toepasselijk liquidatietarief, althans 15% van de hoofdsom. Aangezien ASR ook artikel 6:96 lid 2 sub c BW noemt gaat de rechtbank ervan uit dat zij hiermee doelt op kosten ter verkrijging van voldoening buiten rechte. Zij heeft echter nagelaten te stellen wat voor werkzaamheden er in dat verband zijn verricht en dat zij daadwerkelijk buitengerechtelijke incassokosten heeft gemaakt. Om die reden zal dit onderdeel van de vordering in reconventie worden afgewezen.
4.18. ASR vordert wettelijke rente over het bedrag aan onverschuldigd gedane uitkering ad € 11.680,- vanaf 1 maart 2010. Nu zij niet heeft toegelicht waarop deze ingangsdatum is gebaseerd, zal de rechtbank de wettelijke rente toewijzen vanaf de dag waarop de eis in reconventie is ingediend, te weten 6 april 2011. Verder vordert ASR wettelijke rente over de onderzoekskosten vanaf 14 dagen na de datum van dit vonnis. Dit zal worden toegewezen.
4.19. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. Deze kosten aan de zijde van ASR worden begroot op:
- salaris advocaat 452,00 (2,0 punten × factor 0,5 × tarief € 452,00)
Totaal € 452,00
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
in conventie en in reconventie
4.20. De nakosten, waarvan ASR betaling vordert, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot. De gevorderde wettelijke rente over de nakosten zal als volgt worden toegewezen
5. De beslissing
De rechtbank
in conventie
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op € 2.339,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.3. veroordeelt [eiser] om aan ASR te betalen een bedrag van € 11.680,00 (elfduizend zeshonderdtachtig euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 6 april 2011 tot de dag van volledige betaling,
5.4. veroordeelt [eiser] om aan ASR te betalen een bedrag van € 5.866,70 (vijfduizend achthonderdzesenzestig euro en zeventig eurocent), te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5. veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van ASR tot op heden begroot op € 452,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.6. wijst het meer of anders gevorderde af.
in conventie en in reconventie
5.7. veroordeelt [eiser], indien niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 205,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis of vanaf de gevorderde datum (als deze later gelegen is) tot de dag van volledige betaling,
- te vermeerderen, indien [eiser] niet binnen 14 dagen na aanschrijving door ASR aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na voormelde aanschrijving tot de dag van volledige betaling,
5.8. verklaart dit vonnis wat betreft de veroordelingen onder 5.2., 5.3., 5.4., 5.5. en 5.7. uitvoerbaar bij voorraad,
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Eelkema en in het openbaar uitgesproken op 23 november 2011.(