ECLI:NL:RBUTR:2011:BV0129

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711064-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelneming aan een criminele organisatie en hennepkwekerijen in Breukelen en Vreeland

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij meerdere hennepkwekerijen in Breukelen en Vreeland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte deel uitmaakte van een criminele organisatie die zich bezighield met het illegaal kweken van hennep. De rechtbank overwoog dat er voldoende bewijs was voor de betrokkenheid van de verdachte bij de hennepkwekerijen, waarbij zij als knipper van de oogstrijpe hennepplanten fungeerde. De rechtbank constateerde dat de verdachte samen met anderen handelde in de uitoefening van een beroep of bedrijf, wat leidde tot de bewezenverklaring van de feiten. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele andere tenlastegelegde feiten, waaronder het voorhanden hebben van een wapen en munitie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een beperkte rol had in de criminele organisatie, maar dat haar betrokkenheid bij de hennepkwekerijen niet te ontkennen viel. De rechtbank legde een werkstraf van 120 uur op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis indien de werkstraf niet naar behoren werd verricht. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar gezondheid en de impact van de voorlopige hechtenis op haar leven.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711064-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. S.D. Kurz, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 22 juli 2011, 5 december 2011, 6 december 2011 en 12 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie;
Feit 2: samen met anderen betrokken is geweest bij hennepkwekerijen in De Meern, Breukelen, Maarssen, IJsselstein en/of Vreeland dan wel dat verdachte samen met anderen opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad;
Feit 3: samen met een ander een wapen en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 4: samen met een ander een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.
Verzoek tot aanvulling van het dossier
Ter gelegenheid van het pleidooi in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] -waarbij verdachte en de verdediging niet aanwezig waren- heeft de officier van justitie verzocht het proces-verbaal van die zitting (met name de inhoud van het pleidooi van de raadsman van [medeverdachte 1]) toe te voegen aan de procesdossiers van alle overige verdachten. De rechtbank heeft daarop medegedeeld dat zij op dat verzoek bij vonnis zal beslissen.
De rechtbank wijst het verzoek af nu de noodzaak hiertoe ontbreekt (en ook overigens redelijkerwijs niet valt in te zien op welke wijze voeging van het pleidooi van de raadsman van [medeverdachte 1] van belang zou kunnen zijn voor enige in deze zaak te nemen beslissing). De rechtbank realiseert zich dat verdachte en de verdediging niet zijn gehoord op dit verzoek van de officier van justitie. Nu het verzoek wordt afgewezen is verdachte hierdoor echter niet in haar verdediging geschaad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten op de nader in het ter zitting overgelegde schriftelijk requisitoir omschreven gronden.
De officier van justitie heeft ten aanzien van feit 2 gevorderd om verdachte partieel vrij te spreken van de hennepkwekerijen in IJsselstein en Maarssen.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 4 ten laste gelegde en zij vordert om verdachte van dit feit vrij te spreken.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, feit 3 en feit 4. Voor wat betreft feit 2 kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring komen van de hennepkwekerijen in De Meern, IJsselstein en Maarssen.
De verdediging heeft aangevoerd dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van feit 2, voor zover dit feit ziet op de hennepkwekerijen in Vreeland en Breukelen in de periode van oktober 2010 tot 4 maart 2011.
De verdediging heeft bij voornoemde standpunten gewezen op de in het ter zitting overgelegde schriftelijk pleidooi omschreven gronden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Verweren
Hennepconvenant biedt onvoldoende basis voor het verstekken van gegevens
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat de Financieel Economische Recherche er bij het opvragen van de gegevens bij de belastingdienst in 2009 vanuit is gegaan dat het hennepconvenant voldoende basis bood voor het verstrekken van die gegevens door de belastingdienst. Dit is mogelijk ten onrechte geweest gelet op een recente uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarbij in een vergelijkbare situatie werd geoordeeld dat sprake was van een vormverzuim. Net als in die zaak leidt het in de onderhavige zaak, aldus nog steeds de officier van justitie, weinig twijfel dat als een 126nd-vordering door de politie aan de officier van justitie zou zijn voorgesteld deze een vordering zou hebben gedaan en de belastingdienst de gevraagde gegevens zou hebben verstrekt. Als er sprake is van een vormverzuim in deze zaak is dit vormverzuim dus meer van formele dan van materiële aard en de verdachte heeft geen materieel nadeel ondervonden van deze gang van zaken. Volstaan kan daarom worden met het constateren van het eventuele vormverzuim, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak door de belastingdienst gegevens zijn verstrekt op basis van een convenant en zonder een daaraan voorafgaande 126nd-vordering. Onder verwijzing naar de door de officier van justitie genoemde uitspraak van de rechtbank Utrecht constateert de rechtbank dat daarmee sprake is van een vormverzuim. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de verdachte door dit vormverzuim enig nadeel heeft ondervonden. Ook op basis van een artikel 126nd-vordering zou de belastingdienst de gevraagde gegevens hebben verstrekt. Daarnaast heeft de verdediging geen nadrukkelijk verweer op dit punt gevoerd. De rechtbank zal dan ook volstaan met de constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim en aan dat vormverzuim verder geen consequenties verbinden.
Redelijk vermoeden van schuld bij de doorstart van het onderzoek?
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat van 2008 tot en met 2010 een onderzoek heeft gelopen naar verdachte. Dit onderzoek is blijkens het dossier beëindigd op 29 september 2010. Naar aanleiding van dit onderzoek is het openbaar ministerie niet overgegaan tot aanhouding van verdachte. Tussen 29 september 2010 en 7 februari 2011 is geen belastende informatie over verdachte bij het openbaar ministerie binnengekomen, waaruit een redelijk vermoeden van schuld zou kunnen worden gedestilleerd. Op 7 februari 2011 wordt een doorstart gemaakt op basis van de gegevens uit het “oude” onderzoek. De raadsman stelt dat gelet op het tijdsverloop en gelet op het ontbreken van nieuwe belastende informatie er geen aanleiding was om een doorstart met het onderzoek te maken. De doorstart is dus onrechtmatig geweest, aldus de raadsman.
De officier van justitie heeft ter zitting betoogd dat de van de CIE ontvangen buitengewoon gedetailleerde informatie reden was om met de recherche te bespreken wat met deze zaak diende te gebeuren. Wat volgde was een fase waarin werd gekeken welke zaken opgepakt zouden worden en waar de beperkte politiecapaciteit ingezet zou worden. De overwegingen toen hebben ertoe geleid dat het onderzoek in deze zaak is voortgezet. Dat de voortzetting van het onderzoek enige tijd op zich heeft laten wachten heeft niets te maken met het feit dat er geen concrete belastende informatie voorhanden zou zijn, aldus de officier van justitie.
De rechtbank acht de verklaring van de officier van justitie in een groot onderzoek als in de onderhavige zaak volstrekt begrijpelijk. De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van het dossier volgt dat er reeds tijdens het eerste onderzoek sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Het enkele tijdsverloop van 19 weken is onvoldoende om het redelijk vermoeden van schuld weg te nemen, waarbij de aard van de feiten van belang zijn. De rechtbank overweegt dat het kweken van hennep, zoals in de onderhavige zaak aan de orde, aangemerkt dient te worden als een voortdurend delict, waarbij door de aard van het feit het redelijk vermoeden van schuld gedurende langere tijd blijft bestaan. Er is dus geen sprake geweest van enige onrechtmatigheid in het onderzoek. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.
Toepassing bob-middelen
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat van een machtiging ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering alleen gebruik kan worden gemaakt als het onderzoek dit dringend vordert. Naar de mening van de raadsman is van die dringende noodzaak niet gebleken. Niet is gebleken dat niet met een minder ingrijpend middel had kunnen worden volstaan, aldus de raadsman.
De raadsman heeft gesteld dat de toegepaste bob-middelen daarom niet ingezet hadden mogen worden. Met het ten onrechte tappen en oberveren is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Al het nadien verkregen bewijs betreft “fruits of the poisonous tree” en dient ook voor het bewijs te worden uitgesloten, hetgeen een integrale vrijspraak tot gevolg dient te hebben.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman geen steun vindt in de inhoud van het dossier. Het tappen van de telefoongesprekken, de observaties en vervolgens het binnentreden ter doorzoeking op de verschillende locaties zijn een logisch vervolg geweest op de door de politie in eerste instantie vergaarde informatie. Dat met een minder ingrijpend middel had kunnen worden volstaan is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman ook op dit punt.
De rechtbank komt op basis van de inhoud van het dossier tot het volgende oordeel.
4.3.2 Vrijspraak
Vrijspraak feit 2 hennepkwekerijen in De Meern, Maarssen en IJsselstein
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte enige betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerijen in De Meern, Maarssen en IJsselstein. De rechtbank zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Vrijspraak feit 3
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte in nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachte, zijnde haar echtgenoot, het in hun woning aangetroffen vuurwapen en munitie voorhanden heeft gehad. Verdachte verklaarde dat zij het vuurwapen in hun huis had gevonden en dat zij haar echtgenoot daarop meteen had gevraagd het vuurwapen weg te doen, omdat zij dat niet in huis wilde hebben. De medeverdachte heeft verklaard dat het vuurwapen van hem was en hij bevestigde de verklaring van verdachte dat zij hem eerder al had gezegd dat zij het vuurwapen niet in huis wilde hebben en hem had gevraagd om het vuurwapen weg te doen. Dat de medeverdachte het vuurwapen vervolgens niet weg heeft gedaan, maar op de kast heeft gelegd kan verdachte niet worden verweten. Van medeplegen in de zin van de wet is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. De rechtbank zal verdachte van dit feit vrijspreken.
Vrijspraak feit 4
Onder dit feit wordt verdachte tenlastegelegd dat zij een wapen van categorie I onder 5, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad. Dit zogenoemde stroomstootwapen is tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte en haar medeverdachte aangetroffen. Het forensisch onderzoek heeft aangetoond dat dit stroomstootwapen een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie betreft. Nu aan verdachte is tenlastegelegd dat zij met het stroomstootwapen een wapen van categorie I voorhanden heeft gehad zal de rechtbank verdachte reeds om die reden van dit feit vrijspreken.
4.3.3 De bewezenverklaring
Overweging ten aanzien van de bewezenverklaring van de in de tenlastelegging opgenomen periodes
De rechtbank overweegt dat de inhoud van het dossier de suggestie wekt dat verschillende verdachten in dit onderzoek al jaren betrokken zijn bij de hennepteelt. Echter, enkel de inhoud van de informatie van de CIE, welke informatie niet voor het bewijs gebezigd mag worden, en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] dat hij al acht jaar knipt voor verdachte [medeverdachte 3], zijn onvoldoende om een jarenlange strafbare betrokkenheid van de verdachten bewezen te verklaren. De rechtbank is voor de bewezenverklaring van de periodes bij elke verdachte uitgegaan van de concrete hennepkwekerijen waar die verdachte bij betrokken is geweest. Op basis van de verklaringen van de verdachten en de bevindingen in het dossier heeft de rechtbank per kwekerij de periode waarin in die kwekerij hennep is geteeld teruggeteld. Op die wijze zijn de bewezenverklaarde periodes tot stand gekomen.
Overweging ten aanzien van de bewezenverklaring van het handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf
De officier van justitie heeft gesteld dat volgens de huidige Aanwijzing van de Opiumwet, geldend vanaf 1 juli 2011, wordt aangenomen dat sprake is van beroeps-of bedrijfsmatig handelen, zodra er op meer dan twee punten op de lijst met indicatoren hoog wordt gescoord. De officier van justitie is van mening dat alle ten laste gelegde hennepkwekerijen minstens aan deze score voldoen en dat voor elke kwekerij bewezen kan worden verklaard dat deze in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft op dit punt geen nadrukkelijk verweer gevoerd.
De rechtbank komt, gelet op artikel 11 van de Opiumwet ten aanzien van de bewezen verklaarde hennepkwekerijen tot een bewezenverklaring van het beroeps- dan wel bedrijfsmatig handelen. De rechtbank overweegt daartoe dat, zoals uit na te noemen bewijsmiddelen blijkt, de kwekerijen onderdeel uitmaakten van een georganiseerd verband waarbinnen aanmerkelijke hoeveelheden planten werden geteeld. Hieruit volgt het beroeps- dan wel bedrijfsmatig handelen.
De rechtbank zal eerst feit 2 en daarna de onder feit 1 ten laste gelegde criminele organisatie bespreken.
Bewezenverklaring feit 2 hennepkwekerij in Vreeland
Bij de doorzoeking op 16 april 2011 in de woning van medeverdachte [medeverdachte 4] aan de [adres] in Vreeland werd op de zolder een complete in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Door de coördinator hennepzaken werden in totaal 392 hennepplanten geteld. De coördinator hennepzaken concludeerde op basis van het sterk vervuilde vilt om de koolstoffilters, de behoorlijke kalk- en algenafzetting op de pomp, het watervat en de slang, de behoorlijke kalkafzetting op de potten, de lege vaten voedingsmiddelen, de behoorlijke laag stof op alle apparatuur en slangen, de gebruikte oude aarde in de kruipruimte, de geoogste planten in de vuilniszak, de snoeischaren met resten hennepplanten en de volle vangstrip met insecten, dat ten minste tweemaal eerder een volledige kweek in deze kwekerij was geweest. De aangetroffen hennepplanten werden geschat op zes tot zeven weken oud.
De door de verbalisant uitgevoerde test van de monsters afkomstig van de hennepkwekerij in Vreeland bevestigde dat het hennepplanten van het soort cannabis waren. De verbalisant zag ook aan de kleur en het uiterlijk en hij rook aan de geur dat het delen van hennepplanten waren van het soort cannabis.
Medeverdachte [medeverdachte 4] verklaarde bij de politie dat hij de hennepkwekerij op de zolder van zijn woning had ingericht. Hij verklaarde dat hij in totaal drie kweken had gehad. De eerste kweek was mislukt en de tweede kweek was redelijk goed. De derde kweek stond op zolder en die planten waren ongeveer zes weken oud. [medeverdachte 4] verklaarde dat medeverdachte [medeverdachte 3] had geholpen met de verkoop en het knippen van de hennep. [medeverdachte 3] had de wiet meegenomen en [medeverdachte 4] had daar later tien tot elf ruggen voor gehad. Voor de derde kweek was dezelfde verdeling van de winst tussen [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] afgesproken.
Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaarde bij de politie dat hij medeverdachte [medeverdachte 4] advies had gegeven over de te gebruiken voedingsmiddelen en dat hij knippers voor hem had geregeld. [medeverdachte 3] en verdachte hadden de oogst samen afgezet. [medeverdachte 3] verklaarde dat hij zijn deel, de helft, als natte wiet mee naar huis had genomen en op zijn zolder had laten drogen en daarna had verkocht. De medeverdachte verklaarde dat hij één keer in de week bij verdachte thuis was voor de hennepkwekerij.
Medeverdachte [medeverdachte 8] verklaarde bij de politie dat zij op 4 maart 20111 hennep had geknipt in de hennepkwekerij van verdachte in Vreeland. Zij verklaarde dat zij door [medeverdachte 3] was gevraagd om op 4 maart 2011 bij verdachte te komen knippen.
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde bij de politie dat hij twee of drie keer bij [medeverdachte 4] thuis in Vreeland was geweest om te oogsten.
Verdachte verklaarde bij de politie een paar keer in de hennepkwekerij van [medeverdachte 4] te hebben geknipt en dat zij daarvoor door [medeverdachte 3] werd betaald. Ook op 4 maart 2011 had zij bij [medeverdachte 4] geknipt.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in Vreeland. Uitgaande van een kweekperiode van tien weken en de verklaring van medeverdachte dat er twee keer eerder was geoogst en dat de derde kweek ongeveer zes weken oud was en de verklaring van verdachte dat zij eerder bij [medeverdachte 4] thuis was geweest om te oogsten acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte in de periode van 16 oktober 2010 tot en met 16 april 2011 bewezen.
Bewezenverklaring feit 2 hennepkwekerij in Breukelen
Bij de doorzoeking in een loods aan de [adres] in Breukelen op 16 april 2011 trof men op de eerste verdieping een hennepkwekerij aan met 900 oogstrijpe planten. Tijdens de doorzoeking werden onder andere [medeverdachte 3], [medeverdachte 5], [medeverdachte 2],
[medeverdachte 6], [medeverdachte 7] en [medeverdachte 8] aangehouden.
De door de verbalisant uitgevoerde test van de monsters van planten uit deze hennepkwekerij wees uit dat het om hennepplanten van het soort cannabis ging. De verbalisant zag ook aan de kleur en het uiterlijk van de planten en hij rook aan de geur van de planten dat het delen van hennepplanten waren van het soort cannabis.
Bij de doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 6] aan de [adres] in Zeist werd een huurovereenkomst aangetroffen voor een bedrijfspand aan de [adres] in Breukelen. De huurovereenkomst was afgesloten tussen [bedrijf] en [A], gevestigd aan de [adres] in Zeist, voor een periode van één jaar, ingaande op 1 december 2010.
Medeverdachte [medeverdachte 6] verklaarde bij de politie dat hij in december 2010 de loods in Breukelen op zijn naam had gezet middels een huurcontract. Het initiatief kwam van medeverdachte [medeverdachte 3]. Medeverdachte [medeverdachte 3] had de expertise, verstand van de elektriciteit en verstand van het kweken van de hennepplantjes. [medeverdachte 6] verklaarde dat er in de hennepkwekerij in Breukelen twee oogsten waren geweest en dat hij had gedeeld in de opbrengst.
Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaarde bij de politie dat hij de hennepkwekerij in de loods in Breukelen samen met [medeverdachte 6] had opgebouwd. [medeverdachte 3] verklaarde dat hij en [medeverdachte 6] ieder de helft van de opbrengst van de eerste kweek hadden gedeeld.
Hij verklaarde voorts dat hij familieleden had uitgenodigd om te komen knippen in deze kwekerij en dat hij ook bij de eerste oogst de knippers had geregeld. [medeverdachte 3] zou zijn familieleden voor het knippen betalen en verdachte zou de twee knippers betalen die hij had geregeld. Ook de opbrengst van de tweede oogst zou gelijk tussen hem en verdachte worden verdeeld.
Medeverdachte [medeverdachte 8] verklaarde bij de politie dat zij hennepplanten had geknipt in de hennepkwekerij in de loods in Breukelen. Zij was voor het knippen door [medeverdachte 3] gevraagd.
Medeverdachte [medeverdachte 2] verklaarde bij de politie dat hij hennepplanten aan het knippen was toen hij op 16 april 2011 in de loods in Breukelen werd aangehouden.
[medeverdachte 2] verklaarde twee keer in de loods in Breukelen te zijn geweest om te knippen, op 16 april 2011 en tien weken daarvoor.
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde bij de politie dat [medeverdachte 6] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 6]) hem had gevraagd of hij iets extra’s wilde verdienen. Hij moest van [medeverdachte 6] in de kwekerij in Breukelen achter de cutter gaan zitten. [medeverdachte 1] verklaarde dat dit de eerste keer was dat hij voor hem knipte in een kwekerij. Hij zou door [medeverdachte 6] worden betaald voor het knippen.
Medeverdachte [medeverdachte 7] verklaarde bij de politie dat zij twee keer in Breukelen was geweest om te knippen.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat zij twee keer had geknipt in de hennepkwekerij in de loods in Breukelen. Zij verklaarde dat deze kwekerij van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 6] was. Bij de politie verklaarde verdachte dat zij voor het knippen door [medeverdachte 3] werd betaald.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in Breukelen. Uitgaande van een kweekperiode van tien weken en de verklaring van verdachte dat zij bij beide oogsten betrokken is geweest acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte in de periode van 27 november 2010 tot en met 16 april 2011 bewezen.
Bewezenverklaring feit 1
Volgens de huidige jurisprudentie moet onder een criminele organisatie worden verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat vast komt te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is”.
Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had, waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend. Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen, die strekken of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, ondersteunen. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk.
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier hieromtrent het navolgende af.
In de periode van september 2010 tot en met 16 april 2011 zijn er in Breukelen, IJssselstein, Maarssen en Vreeland vier hennepkwekerijen in werking geweest. De verdachte is bij twee van deze hennepkwekerijen betrokken geweest, zoals hiervoor reeds aangegeven.
Bij het opzetten, onderhouden, oogsten en afzetten van de geoogste hennep had medeverdachte [medeverdachte 3] een leidende rol. Hij exploiteerde de hennepkwekerijen in Vreeland en Breukelen samen met [medeverdachte 4] en [medeverdachte 6]. Ook [medeverdachte 5] had zijn eigen hennepkwekerij in Maarssen. Medeverdachte [medeverdachte 3] regelde familieleden om de hennepplanten te knippen als deze rijp waren voor de oogst. Ook [medeverdachte 6] regelde knippers. De door [medeverdachte 3] ingeschakelde knippers zijn op meerdere momenten bij meerdere oogsten aanwezig geweest. Verdachte verklaarde dat ze eigenlijk altijd met hetzelfde clubje knipten. Ze verklaarde zelf in de hennepkwekerijen in Vreeland en Breukelen te hebben geknipt. [medeverdachte 2] verklaarde dat ze vaak met vier tot zes man aan het knippen waren en dat hij zelf ongeveer één keer in de drie weken knipte. Deze knippers werden hiervoor allemaal telkens door [medeverdachte 3] gevraagd.
Na het oogsten zorgde [medeverdachte 3] voor de verdere verwerking en de afzet van de hennep. De opbrengst verdeelde hij met degenen met wie hij de hennepkwekerij had opgebouwd. Wat de hennepkwekerijen in Vreeland en Breukelen betreft was dat met [medeverdachte 4] respectievelijk met [medeverdachte 6]. [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] bleken ook te zorgen voor de ontmanteling van kwekerijen. Zo werd de ontmanteling van de hennepkwekerij in Breukelen door [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] gedaan.
Uit deze genoemde omstandigheden blijkt dat de verdachte deelnam aan een criminele organisatie. Daarbij was sprake van een zekere duurzaamheid en structuur, aangezien het om meerdere kwekerijen en meerdere oogsten ging. [medeverdachte 3], [medeverdachte 4], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 5] waren hierbij (mede)verantwoordelijk voor het werven van de locatie, het opzetten en inrichten en onderhouden van de kwekerijen. Verdachte, [medeverdachte 7], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] ingezet voor het knippen en daarmee het verwerken en oogsten op de hennepkwekerijen op diverse locaties. De knippers werden daarvoor betaald door [medeverdachte 3] en in het geval van [medeverdachte 5] door [medeverdachte 6]. [medeverdachte 3] zorgde vervolgens voor de afzet van de oogst en de verdeling van de winst.
De duurzaamheid en structuur komen ook tot uitdrukking in het feit dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken tussen de verschillende verdachten blijkt dat de verdachten aan weinig woorden genoeg hadden om te begrijpen wat de bedoeling was. Een datum en de vraag of iemand kon was genoeg om te begrijpen dat het om het knippen van hennep ging. Korte en cryptische omschrijvingen volstonden om te weten wat er van iemand werd gevraagd.
Uit de verklaringen van de verdachten blijkt dat het financiële gewin wat verkregen werd uit de hennepteelt als illegale activiteit het oogmerk van de organisatie was. Verdachte verklaarde dat het motief om hennep te knippen was om er financieel beter van te worden. Alle verdachten droegen ieder op hun eigen wijze bij aan het verwezenlijken van het doel, dat wil zeggen geld verdienen met de teelt van hennep. Dat de verdachten volgens de verdediging ieder alleen uit waren op persoonlijk financieel gewin maakt dit gezamenlijke doel niet anders.
Alle verdachten hadden een aandeel in de hennepteelt. Dat aandeel varieerde per verdachte van mede-exploiteren van de hennepkwekerijen tot het knippen van de hennepplanten.
Uit het handelen van de verdachten blijkt dat zij de opzet hadden op het deelnemen aan de criminele organisatie. Iedereen wist dat [medeverdachte 3], de leider van de organisatie, zich bezighield met de hennepteelt en dat hij daar voornamelijk zijn geld mee verdiende. De verdachten zijn meermalen betrokken geweest bij één of meerdere hennepkwekerijen van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] en van [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. [medeverdachte 5] had naast het knippen in de kwekerij van [medeverdachte 6] en [medeverdachte 3] zijn eigen hennepkwekerij. Uit huidige jurisprudentie volgt dat ook knippers die een relatief ondergeschikte rol spelen in een hennepkwekerij deelnemen aan een criminele organisatie.
Gelet op het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een criminele organisatie, in welke organisatie alle verdachten ieder hun eigen rol speelden en daarmee ieder hun eigen aandeel hadden. De rechtbank baseert dit oordeel niet zozeer op een hiërarchisch verband, maar op de rol die elke verdachte in het samenwerkingsverband heeft gespeeld. Dat geldt voor [medeverdachte 6], [medeverdachte 3], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] als exploiteerders van verschillende hennepkwekerijen en voor verdachte, [medeverdachte 7], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 8] als knippers. [medeverdachte 2] speelde daarnaast ook een rol bij het witwassen van de door de leider van de organisatie verkregen criminele gelden.
Uit het feit dat medeverdachte [medeverdachte 3] de meeste kennis van zaken had wat het telen van hennepplanten betreft, hij bij de meeste aangetroffen hennepkwekerijen betrokken was, hij anderen adviseerde over het telen van de hennepplanten, hij de knippers regelde en hij het essentiële deel van het afzetten van de oogst voor zijn rekening nam, acht de rechtbank bewezen dat hij de leider van de organisatie was.
Voor wat betreft de bewezenverklaring van de periode sluit de rechtbank aan bij hetgeen zij onder feit 2 over de periodes heeft opgemerkt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank voor wat betreft verdachte ten aanzien van feit 1 de periode van 16 oktober 2010 als begindatum bewezen verklaart.
De rechtbank overweegt nog dat uit jurisprudentie volgt dat voor deelname aan een criminele organisatie niet vereist is dat binnen de groep gemeenschappelijk regels en een gemeenschappelijk doelstelling bestaan, waaraan individuele leden gebonden zijn en door welke gemeenschappelijkheid op die leden een zekere druk wordt uitgeoefend of kan worden uitgeoefend om zich aan die regels te houden en zich aan die doelstelling gebonden te achten. Ook het aanwezig zijn van bepaalde geledingen of een zekere hiërarchie binnen de organisatie is niet vereist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd om tot een vrijspraak van de deelname aan een criminele organisatie te pleiten geen doorslaggevende rol wordt toegekend.
De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 16 oktober 2010 tot en met 16 april 2011 te Breukelen en Vreeland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten:
- het telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een onder art. 3 onder B Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst II (hennep).
2.
op tijdstippen in de periode van 16 oktober 2010 tot en met 16 april 2011 te Breukelen en Vreeland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf, telkens opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt, telkens een grote hoeveelheid (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet) hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan
6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de voorlopige hechtenis door de ziekte van verdachte en door het verstoken blijven van omgang met haar dochter een gigantische impact heeft gehad op haar. Verdachte kampt dagelijks met haar gezondheid. Door de mensonterende aanpak van het openbaar ministerie is verdachte al genoeg gestraft, aldus de verdediging. De officier van justitie heeft geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de gevorderde straf dient in aanzienlijke mate gematigd te worden. De verdediging verzoekt een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van een organisatie die zich op betrekkelijk grote schaal bezighield met het illegaal kweken van hennep. Verdachte was betrokken bij de grootste hennepkwekerij in Breukelen en bij de hennepkwekerij in Vreeland als knipper van de oogstrijpe hennepplanten. Verdachte deed dit werk als knipper om financieel wat ruimer te kunnen leven. Verdachte heeft zelf geen kwekerij gehad en zij was gelet op haar rol als knipper volgens de rechtbank geen initiatiefnemer in de organisatie. Verdachte werd altijd gevraagd om te komen knippen en verdachte deed dan wat er van haar werd verwacht. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee een beperkte rol in de criminele organisatie heeft gespeeld.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als hier sprake van is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, wat bij de hennepkwekerijen in Breukelen en Vreeland het geval is geweest, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2011 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Blijkens de brief van Reclassering Nederland dd. 21 juni 2011 heeft verdachte niet willen meewerken aan een voorlichtingsrapport. De reclassering heeft dus niet haar visie op het delict en de daarbij een rol spelende omstandigheden kunnen geven.
Gelet op het feit dat verdachte slechts als knipper voor de criminele organisatie werkzaam is geweest en verdachte maar bij twee hennepkwekerijen, zij het wel bij de grootste, betrokken is geweest, is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf op zijn plaats is. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, alsmede met de oriëntatiepunten van het LOVS. De rechtbank komt hiermee tot een lagere straf dan de straf door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten in combinatie met de persoonlijke omstandigheden van verdachte een hogere straf niet rechtvaardigen.
De rechtbank zal verdachte een werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen hechtenis opleggen met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 3 ten laste gelegde feit en van het onder 4 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- heft op het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en
mr. N.E.M. Kranenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2011.