parketnummer: 16/711062-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 december 2011
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. M.H.H. Meulemeesters, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 22 juli 2011, 5 december 2011, 6 december 2011 en 12 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, terwijl verdachte leider was van deze organisatie;
Feit 2: samen met anderen betrokken is geweest bij hennepkwekerijen in De Meern, Breukelen, Maarssen, IJsselstein en/of Vreeland dan wel dat verdachte samen met anderen opzettelijk hennep aanwezig heeft gehad;
Feit 3: samen met een ander een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen;
Feit 4: samen met een ander een wapen en munitie voorhanden heeft gehad;
Feit 5: samen met een ander een stroomstootwapen voorhanden heeft gehad.
Verzoek tot aanvulling van het dossier
Ter gelegenheid van het pleidooi in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] -waarbij verdachte en de verdediging niet aanwezig waren- heeft de officier van justitie verzocht het proces-verbaal van die zitting (met name de inhoud van het pleidooi van de raadsman van [medeverdachte 1]) toe te voegen aan de procesdossiers van alle overige verdachten. De rechtbank heeft daarop medegedeeld dat zij op dat verzoek bij vonnis zal beslissen.
De rechtbank wijst het verzoek af nu de noodzaak hiertoe ontbreekt (en ook overigens redelijkerwijs niet valt in te zien op welke wijze voeging van het pleidooi van de raadsman van [medeverdachte 1] van belang zou kunnen zijn voor enige in deze zaak te nemen beslissing). De rechtbank realiseert zich dat verdachte en de verdediging niet zijn gehoord op dit verzoek van de officier van justitie. Nu het verzoek wordt afgewezen is verdachte hierdoor echter niet in zijn verdediging geschaad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de onder 1, 2, 3, 4 en 5 ten laste gelegde feiten op de nader in het ter zitting overgelegde schriftelijk requisitoir omschreven gronden. Wat betreft feit 1 acht de officier van justitie ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de leider was van de criminele organisatie.
De officier van justitie heeft gevorderd om verdachte partieel vrij te spreken van feit 2, voor zover dit feit de hennepkwekerij in Maarssen betreft, en partieel vrij te spreken van feit 5, voor zover dit feit het medeplegen betreft.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten, alsmede van het onder feit 2 tenlastegelegde, voor zover dit feit de hennepkwekerijen in IJsselstein en Maarssen betreft.
De rechtbank kan naar de mening van de verdediging wel tot een bewezenverklaring komen van het onder feit 2 tenlastegelegde, voor zover dit feit de hennepkwekerijen in Vreeland en Breukelen en het aanwezig hebben van een hoeveelheid hennep in De Meern betreft, en tot een bewezenverklaring van feit 4 en feit 5, met uitzondering van het medeplegen van deze feiten.
Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging nog aangevoerd dat de bewijsmiddelen geen andere begindatum toelaten dan 1 december 2010.
De verdediging heeft bij voornoemde standpunten gewezen op de in het ter zitting overgelegde schriftelijk pleidooi omschreven gronden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Hennepconvenant biedt onvoldoende basis voor het verstekken van gegevens
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat de Financieel Economische Recherche er bij het opvragen van de gegevens bij de belastingdienst in 2009 vanuit is gegaan dat het hennepconvenant voldoende basis bood voor het verstrekken van die gegevens door de belastingdienst. Dit is mogelijk ten onrechte geweest gelet op een recente uitspraak van de rechtbank Utrecht, waarbij in een vergelijkbare situatie werd geoordeeld dat sprake was van een vormverzuim. Net als in die zaak leidt het in de onderhavige zaak, aldus nog steeds de officier van justitie, weinig twijfel dat als een 126nd-vordering door de politie aan de officier van justitie zou zijn voorgesteld deze een vordering zou hebben gedaan en de belastingdienst de gevraagde gegevens zou hebben verstrekt. Als er sprake is van een vormverzuim in deze zaak is dit vormverzuim dus meer van formele dan van materiële aard en de verdachte heeft geen materieel nadeel ondervonden van deze gang van zaken. Volstaan kan daarom worden met het constateren van het eventuele vormverzuim, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt dat in de onderhavige zaak door de belastingdienst gegevens zijn verstrekt op basis van een convenant en zonder een daaraan voorafgaande 126nd-vordering. Onder verwijzing naar de door de officier van justitie genoemde uitspraak van de rechtbank Utrecht constateert de rechtbank dat daarmee sprake is van een vormverzuim. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat de verdachte door dit vormverzuim enig nadeel heeft ondervonden. Ook op basis van een artikel 126nd-vordering zou de belastingdienst de gevraagde gegevens hebben verstrekt. Daarnaast heeft de verdediging geen nadrukkelijk verweer op dit punt gevoerd. De rechtbank zal dan ook volstaan met de constatering dat sprake is geweest van een vormverzuim en aan dat vormverzuim verder geen consequenties verbinden.
Redelijk vermoeden van schuld bij de doorstart van het onderzoek?
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat van 2008 tot en met 2010 een onderzoek heeft gelopen naar verdachte en de vriendin van verdachte. Dit onderzoek is blijkens het dossier beëindigd op 29 september 2010. Naar aanleiding van dit onderzoek is het openbaar ministerie niet overgegaan tot aanhoudingen of tot de toepassing van bob-middelen. Bijna negentien weken later, op 7 februari 2011 wordt een doorstart gemaakt op basis van de gegevens uit het “oude” onderzoek. De raadsman stelt dat de onderzoeksresultaten van dat “oude” onderzoek onvoldoende concrete resultaten hebben opgeleverd om negentien weken later zonder meer te kunnen spreken van een redelijk vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit. Gelet op het tijdsverloop en het ontbreken van nieuwe belastende informatie was er geen aanleiding om een doorstart met het onderzoek te maken. De doorstart is dus onrechtmatig geweest, aldus de raadsman. De raadsman heeft ter ondersteuning gewezen op een arrest van het Gerechtshof Leeuwarden.
De officier van justitie heeft ter zitting betoogd dat de van de CIE ontvangen buitengewoon gedetailleerde informatie reden was om met de recherche te bespreken wat met deze zaak diende te gebeuren. Wat volgde was een fase waarin werd gekeken welke zaken opgepakt zouden worden en waar de beperkte politiecapaciteit ingezet zou worden. De overwegingen toen hebben ertoe geleid dat het onderzoek in deze zaak is voortgezet. Dat de voortzetting van het onderzoek enige tijd op zich heeft laten wachten heeft niets te maken met het feit dat er geen concrete belastende informatie voorhanden zou zijn, aldus de officier van justitie.
De rechtbank acht de verklaring van de officier van justitie in een groot onderzoek als in de onderhavige zaak volstrekt begrijpelijk. De rechtbank overweegt dat uit de inhoud van het dossier volgt dat er reeds tijdens het eerste onderzoek sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Het enkele tijdsverloop van 19 weken is onvoldoende om het redelijk vermoeden van schuld weg te nemen, waarbij de aard van de feiten van belang zijn. De rechtbank overweegt dat het kweken van hennep, zoals in de onderhavige zaak aan de orde, aangemerkt dient te worden als een voortdurend delict, waarbij door de aard van het feit het redelijk vermoeden van schuld gedurende langere tijd blijft bestaan. Er is dus geen sprake geweest van enige onrechtmatigheid in het onderzoek. De door de raadsman naar voren gebrachte uitspraak van het Gerechtshof Leeuwarden betreft een wat de feiten betreft andersoortige zaak die niet van toepassing is op de situatie, zoals die in deze zaak aan de orde is. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman op dit punt.
Toepassing bob-middelen
De raadsman heeft voorts aangevoerd dat van een machtiging ex artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering alleen gebruik kan worden gemaakt als het onderzoek dit dringend vordert. Naar de mening van de raadsman is van die dringende noodzaak niet gebleken. Niet is gebleken dat niet met een minder ingrijpend middel had kunnen worden volstaan, aldus de raadsman.
De raadsman heeft gesteld dat de toegepaste bob-middelen daarom niet ingezet hadden mogen worden. Met het ten onrechte tappen en oberveren is sprake van een onherstelbaar vormverzuim als bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, hetgeen dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Al het nadien verkregen bewijs betreft “fruits of the poisonous tree” en dient ook voor het bewijs te worden uitgesloten, hetgeen een integrale vrijspraak tot gevolg dient te hebben.
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de raadsman geen steun vindt in de inhoud van het dossier. Het tappen van de telefoongesprekken, de observaties en vervolgens het binnentreden ter doorzoeking op de verschillende locaties zijn een logisch vervolg geweest op de door de politie in eerste instantie vergaarde informatie. Dat met een minder ingrijpend middel had kunnen worden volstaan is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman ook op dit punt.
Verklaring getuige [medeverdachte 6] in zaak hennepkwekerij IJsselstein
De raadsman heeft ter zitting aangevoerd dat [medeverdachte 6] zich tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris als getuige op zijn zwijgrecht heeft beroepen en dat de verdediging hem daardoor niet heeft kunnen ondervragen. De verklaring van [medeverdachte 6] is volgens de raadsman het enige bewijsmiddel in de zaak van de hennepkwekerij in IJsselstein en wordt niet door andere bewijsmiddelen in het dossier ondersteund. De raadsman heeft, onder verwijzing naar de zaak [naam], gesteld dat de verklaring van [medeverdachte 6] daarom niet voor het bewijs in die zaak mag worden gebezigd.
De rechtbank overweegt dat verdachte in de gelegenheid is gesteld de getuige [medeverdachte 6] te ondervragen bij de rechter-commissaris. De enkele weigering van de getuige [medeverdachte 6] om te verklaren brengt geen inbreuk met zich op het ondervragingsrecht (zie ook HR 29 oktober 1991, NJ 1992/199). De door de verdediging verdedigde opvatting omtrent de bruikbaarheid van in een politieproces-verbaal neergelegde getuigenverklaringen voor het bewijs zou meebrengen dat door de enkele weigering van een getuige zich te doen ondervragen kan worden bereikt wat niet kan worden bereikt door een andersluidende verklaring van diezelfde getuige ten overstaan van de rechter-commissaris, namelijk dat de verklaring in het politieproces-verbaal onbruikbaar wordt voor het bewijs.
Geheel ten overvloede overweegt de rechtbank nog dat de bewezenverklaring niet hoofdzakelijk is gebaseerd op de verklaring van de getuige [medeverdachte 6]. De inhoud van deze verklaring wordt in belangrijke mate ondersteund door de afgeluisterde telefoongesprekken, de bevindingen tijdens de doorzoeking en het feit dat [medeverdachte 3] een woning aan de [adres] te [woonplaats] bleek te huren.
De rechtbank komt op basis van de inhoud van het dossier tot het volgende oordeel.
4.3.2 Vrijspraak
Vrijspraak feit 2 hennepkwekerij Maarssen
De rechtbank is van oordeel dat op basis van de inhoud van het dossier niet kan worden bewezen dat verdachte voldoende betrokkenheid heeft gehad bij de hennepkwekerij in Maarssen om te kunnen spreken van medeplegen. De rechtbank zal verdachte hiervan partieel vrijspreken.
Vrijspraak feit 5
Onder feit 5 wordt verdachte tenlastegelegd dat hij een wapen van categorie I onder 5, te weten een handwapen waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad. Dit zogenoemde stroomstootwapen is tijdens de doorzoeking in de woning van verdachte aangetroffen. Het forensisch onderzoek heeft aangetoond dat dit stroomstootwapen een wapen in de zin van artikel 2 lid 1 categorie II onder 5 van de Wet wapens en munitie betreft. Nu aan verdachte is tenlastegelegd dat hij met het stroomstootwapen een wapen van categorie I voorhanden heeft gehad kan de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van dit feit komen en zal zij verdachte van dit feit vrijspreken.
4.3.3 De bewezenverklaring
Overweging ten aanzien van de bewezenverklaring van de in de tenlastelegging opgenomen periodes
De rechtbank overweegt dat de inhoud van het dossier de suggestie wekt dat verschillende verdachten in dit onderzoek al jaren betrokken zijn bij de hennepteelt. Echter, de inhoud van de informatie van de CIE, welke informatie niet voor het bewijs gebezigd mag worden, en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 6] dat hij al acht jaar knipt voor verdachte [medeverdachte 2], zijn onvoldoende om een jarenlange strafbare betrokkenheid van de verdachten bewezen te verklaren. De rechtbank is voor de bewezenverklaring van de periodes bij elke verdachte uitgegaan van de concrete hennepkwekerijen waar die verdachte bij betrokken is geweest. Op basis van de verklaringen van de verdachten en de bevindingen in het dossier heeft de rechtbank per kwekerij de periode waarin in die kwekerij hennep is geteeld teruggeteld. Op die wijze zijn de bewezenverklaarde periodes tot stand gekomen.
Overweging ten aanzien van de bewezenverklaring van het handelen in de uitoefening van een beroep of bedrijf
De officier van justitie heeft gesteld dat volgens de huidige Aanwijzing van de Opiumwet, geldend vanaf 1 juli 2011, wordt aangenomen dat sprake is van beroeps-of bedrijfsmatig handelen, zodra er op meer dan twee punten op de lijst met indicatoren hoog wordt gescoord. De officier van justitie is van mening dat alle ten laste gelegde hennepkwekerijen minstens aan deze score voldoen en dat voor elke kwekerij bewezen kan worden verklaard dat deze in de uitoefening van een beroep of bedrijf heeft plaatsgevonden.
De verdediging heeft op dit punt geen nadrukkelijk verweer gevoerd.
De rechtbank komt, gelet op artikel 11 van de Opiumwet ten aanzien van de bewezen verklaarde hennepkwekerijen tot een bewezenverklaring van het beroeps- dan wel bedrijfsmatig handelen. De rechtbank overweegt daartoe dat, zoals uit na te noemen bewijsmiddelen blijkt, de kwekerijen onderdeel uitmaakten van een georganiseerd verband waarbinnen aanmerkelijke hoeveelheden planten werden geteeld. Hieruit volgt het beroeps- dan wel bedrijfsmatig handelen.
De rechtbank zal eerst de feiten 2 en 3 en daarna de onder feit 1 ten laste gelegde criminele organisatie bespreken.
Bewezenverklaring feit 2 aanwezig hebben van hennep in De Meern
Tijdens de doorzoeking op 16 april 2011 in de woning van verdachte aan de [adres] in De Meern werd op de zolder een plastic tasje met resten henneptoppen aangetroffen.
Verdachte verklaarde bij de politie dat hij zijn deel van de oogst van de hennepkwekerij in Vreeland als natte wiet mee naar huis had genomen en op zijn zolder had laten drogen. Dit zou de hennep van de tweede kweek zijn geweest.
De rechtbank acht op grond van voornoemd bewijs, en op hetgeen de rechtbank hierna overweegt ten aanzien van de periode waarin in Vreeland hennep werd gekweekt, bewezen dat verdachte in De Meern een hoeveelheid hennep aanwezig heeft gehad in de periode vanaf 1 februari 2011.
Bewezenverklaring feit 2 hennepkwekerij Vreeland
Bij de doorzoeking op 16 april 2011 in de woning van medeverdachte [medeverdachte 5] aan de [adres] in Vreeland werd op de zolder een complete in werking zijnde hennepkwekerij aangetroffen. Door de coördinator hennepzaken werden in totaal 392 hennepplanten geteld. De coördinator hennepzaken concludeerde op basis van het sterk vervuilde vilt om de koolstoffilters, de behoorlijke kalk- en algenafzetting op de pomp, het watervat en de slang, de behoorlijke kalkafzetting op de potten, de lege vaten voedingsmiddelen, de behoorlijke laag stof op alle apparatuur en slangen, de gebruikte oude aarde in de kruipruimte, de geoogste planten in de vuilniszak, de snoeischaren met resten hennepplanten en de volle vangstrip met insecten, dat ten minste tweemaal eerder een volledige kweek in deze kwekerij was geweest. De aangetroffen hennepplanten werden geschat op zes tot zeven weken oud.
De door de verbalisant uitgevoerde test van de monsters afkomstig van de hennepkwekerij in Vreeland bevestigde dat het hennepplanten van het soort cannabis waren. De verbalisant zag ook aan de kleur en het uiterlijk en hij rook aan de geur dat het delen van hennepplanten waren van het soort cannabis.
Medeverdachte [medeverdachte 5] verklaarde bij de politie dat hij de hennepkwekerij op de zolder van zijn woning had ingericht. Hij verklaarde dat hij in totaal drie kweken had gehad. De eerste kweek was mislukt en de tweede kweek was redelijk goed. De derde kweek stond op zolder en die planten waren ongeveer zes weken oud. [medeverdachte 5] verklaarde dat verdachte had geholpen met de verkoop en het knippen van de hennep. Verdachte had de wiet meegenomen en [medeverdachte 5] had daar later tien tot elf ruggen voor gehad. Voor de derde kweek was dezelfde verdeling van de winst tussen [medeverdachte 5] en verdachte afgesproken.
Verdachte bekende ter terechtzitting betrokken te zijn geweest bij de hennepkwekerij in Vreeland. Verdachte verklaarde dat medeverdachte [medeverdachte 5] hem had gevraagd om advies, omdat het niet wilde lukken met de kweek van de hennepplanten en dat hij hem dat advies had gegeven. In ruil voor zijn advies had verdachte de helft van de winst gekregen. Verdachte verklaarde bij de politie dat hij voor deze hennepkwekerij knippers had geregeld.
Medeverdachte [medeverdachte 7] verklaarde bij de politie een paar keer in de hennepkwekerij van [medeverdachte 5] in Vreeland te hebben geknipt, waaronder op 4 maart 2011. Zij werd voor het knippen door verdachte betaald.
Medeverdachte [medeverdachte 4] verklaarde bij de politie dat zij op 4 maart 20111 hennep had geknipt in de hennepkwekerij van [medeverdachte 5] in Vreeland. Zij verklaarde dat zij door verdachte was gevraagd om op 4 maart 2011 bij [medeverdachte 5] te komen knippen.
Medeverdachte [medeverdachte 6] verklaarde bij de politie dat hij twee of drie keer in de hennepkwekerij bij [medeverdachte 5] thuis in Vreeland was geweest om te oogsten.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in Vreeland. Gelet op de verklaring van verdachte dat [medeverdachte 5] in de kwekerij geen stap deed zonder hem en het feit dat verdachte de helft van de winst kreeg toebedeeld acht de rechtbank de verklaring van verdachte ter zitting dat hij alleen tips aan [medeverdachte 5] heeft gegeven ongeloofwaardig. De rechtbank is van oordeel dat verdachte een grotere rol in deze kwekerij heeft gehad dan hij de rechtbank heeft willen doen geloven.
Uitgaande van een kweekperiode van tien weken en de verklaring van verdachte dat er twee keer eerder was geoogst en dat de derde kweek ongeveer zes weken oud was acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte in de periode van 16 oktober 2010 tot en met 16 april 2011 bewezen.
Bewezenverklaring feit 2 hennepkwekerij in Breukelen
Bij de doorzoeking in een loods aan de [adres] in Breukelen op 16 april 2011 trof men op de eerste verdieping een hennepkwekerij aan met 900 oogstrijpe planten. Tijdens de doorzoeking werden onder andere [verdachte], [medeverdachte 1], [medeverdachte 6],
[medeverdachte 3], [medeverdachte 8] en [medeverdachte 4] aangehouden.
De door de verbalisant uitgevoerde test van de monsters van planten uit deze hennepkwekerij wees uit dat het om hennepplanten van het soort cannabis ging. De verbalisant zag ook aan de kleur en het uiterlijk van de planten en hij rook aan de geur van de planten dat het delen van hennepplanten waren van het soort cannabis.
Bij de doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] aan de [adres] in Zeist werd een huurovereenkomst aangetroffen voor een bedrijfspand aan de [adres] in Breukelen. De huurovereenkomst was afgesloten tussen [bedrijf] en [B], gevestigd aan de [adres] in Zeist, voor een periode van één jaar, ingaande op 1 december 2010.
Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaarde bij de politie dat hij in december 2010 de loods in Breukelen op zijn naam had gezet middels een huurcontract. Het initiatief kwam van verdachte. Verdachte had de expertise, verstand van de elektriciteit en verstand van het kweken van de hennepplantjes. [medeverdachte 3] verklaarde dat er in de hennepkwekerij in Breukelen twee oogsten waren geweest en dat hij had gedeeld in de opbrengst.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij de hennepkwekerij in Breukelen samen met medeverdachte [medeverdachte 3] had opgezet. Verdachte verklaarde dat hij degene was met meer kennis van het kweken van de hennepplantjes. Verdachte en [medeverdachte 3] hadden de kwekerij op basis van gelijkwaardigheid opgebouwd. Ze hadden één keer eerder geoogst en de opbrengst van die oogst was fifty fifty tussen verdachte en [medeverdachte 3] verdeeld.
Bij de politie verklaarde verdachte dat hij familieleden had uitgenodigd om te komen knippen in deze kwekerij. Verdachte verklaarde ook bij de eerste oogst de knippers te hebben geregeld. Verdachte zou zijn familieleden voor het knippen betalen en [medeverdachte 3] zou de twee knippers betalen die hij had geregeld. Ook de opbrengst van de tweede oogst zou gelijk tussen verdachte en [medeverdachte 3] worden verdeeld.
Medeverdachte [medeverdachte 7] verklaarde bij de politie dat zij een keer in een hennepkwekerij in een loods in Breukelen had geknipt. Zij werd voor het knippen door verdachte betaald.
Medeverdachte [medeverdachte 4] verklaarde bij de politie dat zij hennepplanten had geknipt in de hennepkwekerij in de loods in Breukelen. Zij was voor het knippen door verdachte gevraagd.
Medeverdachte [medeverdachte 8] verklaarde bij de politie dat zij twee keer in Breukelen was geweest om te knippen.
Medeverdachte [medeverdachte 6] verklaarde bij de politie dat hij hennepplanten aan het knippen was toen hij op 16 april 2011 in de loods in Breukelen werd aangehouden. [medeverdachte 6] verklaarde twee keer in de loods in Breukelen te zijn geweest om te knippen, op 16 april 2011 en tien weken daarvoor.
Medeverdachte [medeverdachte 1] verklaarde bij de politie dat [medeverdachte 3] (de rechtbank begrijpt: [medeverdachte 3]) hem had gevraagd of hij iets extra’s wilde verdienen. Hij moest van [medeverdachte 3] in de kwekerij in Breukelen achter de cutter gaan zitten. [medeverdachte 1] verklaarde dat dit de eerste keer was dat hij voor hem knipte in een kwekerij. Hij zou door [medeverdachte 3] worden betaald voor het knippen.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de hennepkwekerij in Breukelen. Uitgaande van een kweekperiode van tien weken en de verklaring van verdachte dat er één keer eerder was geoogst en het feit dat de tweede kweek ten tijde van de aanhouding werd geoogst acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte in de periode van 27 november 2010 tot en met 16 april 2011 bewezen.
Bewezenverklaring feit 2 hennepkwekerij in IJsselstein
Medeverdachte [medeverdachte 6] verklaarde bij de politie dat hij op 26 maart 2011 ergens had geknipt. Het was hoogbouw, drie of vier hoog. Het pand was volgens [medeverdachte 6] vlakbij de tramhalte en de winkels ergens in IJsselstein. [medeverdachte 6] verklaarde dat hij daar in totaal drie keer was geweest. Gemiddeld was hij zes tot acht uur aan het knippen. Per keer waren er ongeveer vijf mensen bij. [medeverdachte 6] verklaarde voorts dat hij door verdachte werd betaald. Hij kreeg twintig euro per uur en werd aan het eind van de dag op de knipplaats contant betaald. Er stonden ongeveer 340 hennepplanten in het pand.
De verklaring van medeverdachte [medeverdachte 6] wordt ondersteund door de in het dossier opgenomen afgeluisterde telefoongesprekken. De rechtbank maakt uit de hierna genoemde telefoongesprekken en sms-berichten tussen de verschillenden verdachten op dat er op
26 maart 2011 op een locatie hennep zou worden geknipt:
Sms op 25 maart 2011 15.21 uur. [medeverdachte 2] sms’t [medeverdachte 6] of hij morgen kan komen werken.
Gesprek op 25 maart 2011 tussen [medeverdachte 6] en [medeverdachte 2]. [medeverdachte 6] vraagt wat er precies moet gebeuren en [medeverdachte 2] zegt dat [medeverdachte 6] dat wel weet. [medeverdachte 6] had het liever iets eerder geweten. Iedereen flipt ervan zegt [medeverdachte 2]. Ze spreken af dat [medeverdachte 6] om half negen zal worden opgehaald.
Gesprek op 25 maart 2011 15.25 uur. [medeverdachte 2] belt met [medeverdachte 1]. [medeverdachte 2] vraagt of [medeverdachte 1] tijd heeft om te werken en [medeverdachte 1] zegt dat dat goed is.
Gesprek op 25 maart 2011 17.32 uur. [medeverdachte 3] zegt tegen [C] dat hij morgen niet kan, omdat hij bij mensen Magnolia’s mag komen knippen.
Gesprek op 25 maart 2011 17.42 uur. [medeverdachte 3] belt naar zijn vader om te zeggen dat hij morgen niet naar voetbal kan komen, omdat het de laatste dag is dat hij een Magnolia kan knippen.
Gesprek op 25 maart 2011 om 18.08 uur tussen [medeverdachte 7] en haar moeder [medeverdachte 4]. [medeverdachte 7] geeft aan dat 1 april niet doorgaat, maar dat het morgen moet gebeuren. Dat het nood is. [medeverdachte 4] zegt dat het oké is. [medeverdachte 7] zegt dat ze zelf niet kan.
Sms op 26 maart 2011 8.24 uur. [medeverdachte 2] sms’t [medeverdachte 6] dat hij er om 8.40 uur is.
Gesprek op 26 maart 2011 om 9.00 uur. [medeverdachte 2] vraagt aan [medeverdachte 3] of hij naar de deur kan lopen, omdat hij zelf de sleutel niet heeft. De telefoon van [medeverdachte 2] straalt een mast in IJsselstein aan.
Gesprek op 26 maart 2011 17.25 uur tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 2] vindt dat het lang duurt voordat ze beneden komen. [medeverdachte 3] zegt dat dat komt, omdat er veel mensen stonden.
Gesprek op 28 maart 2011 tussen [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3]. [medeverdachte 3] zegt alles netjes te hebben neergezet. [medeverdachte 2] vindt dat [medeverdachte 3] er lang mee bezig is geweest en dat het echt langzaam gaat.
Bij het telefoongesprek op 26 maart 2011 waarin [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 3] vraagt of hij naar de deur kan lopen, omdat hij zelf de sleutel niet heeft, straalt de mobiele telefoon van [medeverdachte 2] een mast in IJsselstein aan.
De rechtbank maakt voorts uit de hierna in het dossier opgenomen getapte telefoongesprekken op dat [medeverdachte 3] een locatie heeft gehuurd van [medeverdachte 9] met tussenkomst van [medeverdachte 10]:
Gesprek op 31 maart 2011 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 10]. [medeverdachte 10] heeft [medeverdachte 9] gesproken en hij heeft tegen [medeverdachte 9] gezegd dat het over is en dat [medeverdachte 3] weer naar zijn vriendinnetje gaat. [medeverdachte 3] zegt dat hij [medeverdachte 9] zal bellen, omdat [medeverdachte 9] de raampjes dicht moet doen, omdat het regent.
Gesprek op 1 april 2011 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 10]. Er is lekkage geweest bij [medeverdachte 9] en [medeverdachte 3] heeft nog een wasmand met wasgoed voor [medeverdachte 9]. [medeverdachte 3] moet de wasmand maar laten staan en [medeverdachte 10] zal de sleutels naar [medeverdachte 9] brengen.
Gesprek op 2 april 2011 tussen [medeverdachte 3] verploegen en [medeverdachte 9]. Ze spreken af voor maandag en [medeverdachte 3] heeft nog een hele zak wasgoed van [medeverdachte 9].
Gesprek op 3 april 2011 tussen [medeverdachte 3] en [medeverdachte 9]. [medeverdachte 3] zegt dat hij de sleutel, de brievensleutel en een zak heeft voor [medeverdachte 9]. Ze spreken over een lekkage in het dak en dat [medeverdachte 3] dat provisorisch heeft opgelost. [medeverdachte 3] zegt dat hij de laatste 4-5 weken weer bij zijn meissie zit.
Uit de gegevens uit de Gemeentelijke Basisadministratie blijkt [medeverdachte 9] te staan ingeschreven op [adres] in IJsselstein. Dit betreft een flatwoning op de vierde verdieping nabij een winkelcentrum en een trambaan. [medeverdachte 9] verklaarde bij de politie dat [medeverdachte 3] sinds mei 2010 in zijn woning aan [adres] verbleef.
Medeverdachte [medeverdachte 3] verklaarde bij de politie dat hij de woning van [medeverdachte 9] aan de [adres] onderhuurde. [medeverdachte 3] verklaarde dat hij een paar maanden in die woning had geslapen.
Bij de doorzoeking in de woning van medeverdachte [medeverdachte 3] aan de [adres] in Zeist werd een tomtom navigatiesysteem aangetroffen. Onderzoek wees uit dat de locatie De [adres] was opgenomen in de lijst met favorieten. Niet is gesteld noch is gebleken dat [medeverdachte 3] een ander pand in IJsselstein dan het pand aan [adres] huurde ten tijde van de ten laste gelegde periode.
Tijdens de doorzoeking van de woning aan [adres] in IJsselstein op 16 april 2011 werd in de slaapkamer onder het bed iets aangetroffen dat leek op hennep. De test van dit stukje plant door de verbalisant wees uit dat het stukje plant afkomstig was van het geslacht cannabis. De verbalisant zag ook aan de kleur en de vorm dat het stukje plant de uiterlijke kenmerken had van een hennepplant. Verbalisant rook in de ruimte waar het stukje plant was aangetroffen een hele lichte geur van hennep.
De rechtbank is op basis van de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 6] in samenhang met het feit dat vaststaat dat medeverdachte [medeverdachte 3] het pand aan de [adres] huurde, de bevindingen tijdens de doorzoeking in de woning aan de [adres] en de inhoud van de afgeluisterde telefoongesprekken, waaruit kan worden opgemaakt dat er op 26 maart 2011 ergens zou worden geknipt, van oordeel dat bewezen kan worden verklaard dat op de locatie [adres] in IJsselstein een hennepkwekerij heeft gezeten, alsmede dat verdachte betrokken is geweest bij die hennepkwekerij. Uitgaande van een kweekperiode van tien weken en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 6] dat hij drie keer in IJsselstein had geknipt acht de rechtbank de betrokkenheid van verdachte in de periode van 28 augustus 2010 tot en met 26 maart 2011 bewezen.
Bewezenverklaring feit 3
Op 16 april 2011 was [A] van Stedin Netbeheer BV aanwezig in de loods aan de [adres] in Breukelen waar de politie een hennepkwekerij had aangetroffen. Bij controle van de netcomponenten van Stedin en de elektrische installatie in de meterkast van het pand werd geconstateerd dat de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen was een vijf-aderige elektriciteitskabel bijgeplaatst en aangesloten. Deze elektriciteitskabel zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter, zodat alle elektriciteit die via deze kabel werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd. De elektriciteitskabel kwam uit in een onderverdeelinrichting van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerij onbemeten van elektriciteit werd voorzien. De in de hennepkwekerij aanwezige hennepplanten waren 69 dagen oud. De diefstal heeft daarom plaatsgevonden in de periode van 6 februari 2011 tot en met 16 april 2011.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij de hennepkwekerij in de loods in Breukelen samen met medeverdachte [medeverdachte 3] had opgezet. Dit werd ook door medeverdachte [medeverdachte 3] bij de politie verklaard.
De rechtbank acht op grond van voornoemd bewijs wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van elektriciteit in Breukelen in de periode van 6 februari 2011 tot en met 16 april 2011.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 3
Verdachte stelt dat hij niet wist dat –kort gezegd- de elektriciteitsmeter was gemanipuleerd. De rechtbank verwerpt dit verweer. Verdachte heeft de hennepkwekerij samen met een ander opgezet, waarbij ieder naar eigen zeggen de helft van de kosten droeg. Voor een hennepkwekerij is een aanzienlijke hoeveelheid elektriciteit nodig. Feit van algemene bekendheid is dat daartoe in zeer veel gevallen de elektriciteitsmeter wordt gemanipuleerd. Verdachte heeft dan ook tenminste willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij de elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij gebruikte, zonder daarvoor te betalen. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal.
Bewezenverklaring feit 1
Volgens de huidige jurisprudentie moet onder een criminele organisatie worden verstaan “een samenwerkingsverband, met een zekere duurzaamheid en structuur, tussen de verdachte en ten minste één andere persoon. Niet is vereist dat vast komt te staan dat een persoon, om als deelnemer aan die organisatie te kunnen worden aangemerkt, moet hebben samengewerkt, althans bekend moet zijn geweest, met alle andere personen die deel uitmaken van de organisatie of dat de samenstelling van het samenwerkingsverband steeds hetzelfde is”.
Vast moet komen te staan dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk had, waaronder ook het naaste doel van de organisatie wordt gerekend. Daarnaast moet de verdachte een aandeel hebben in het samenwerkingsverband dan wel moet de verdachte de gedragingen, die strekken of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie, ondersteunen. Tot slot moet bewezen kunnen worden dat de verdachte opzet had op het deelnemen aan de organisatie. Voldoende daarvoor is dat de verdachte in zijn algemeenheid weet dat de organisatie het plegen van misdrijven tot oogmerk heeft. Wetenschap of een andere vorm van opzet ten aanzien van één of meer concrete misdrijven is niet noodzakelijk.
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier hieromtrent het navolgende af.
In de periode van september 2010 tot en met 16 april 2011 zijn er in Breukelen, IJssselstein, Maarssen en Vreeland vier hennepkwekerijen in werking geweest. De verdachte is bij drie van deze hennepkwekerijen betrokken geweest, zoals hiervoor reeds aangegeven.
Bij het opzetten, onderhouden, oogsten en afzetten van de geoogste hennep had verdachte een leidende rol. Hij exploiteerde de hennepkwekerijen in Vreeland en Breukelen samen met [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3]. Verdachte regelde familieleden om de hennepplanten te knippen als deze rijp waren voor de oogst. Ook [medeverdachte 3] regelde knippers. De door verdachte ingeschakelde knippers zijn op meerdere momenten bij meerdere oogsten aanwezig geweest. [medeverdachte 7] verklaarde dat ze eigenlijk altijd met hetzelfde clubje knipten. [medeverdachte 6] verklaarde dat ze vaak met vier tot zes man aan het knippen waren en dat hij zelf ongeveer één keer in de drie weken knipte. Deze knippers werden hiervoor allemaal telkens door verdachte gevraagd. Ook blijkt dat [medeverdachte 1] als knipper werd ingeschakeld bij de hennepkwekerij in Breukelen. [medeverdachte 1] was hiervoor door [medeverdachte 3] gevraagd. Daarnaast bleek [medeverdachte 1] zelf een hennepkwekerij op de zolder van zijn woning in Maarssen te hebben gehad.
Na het oogsten zorgde verdachte voor de verdere verwerking en de afzet van de hennep. De opbrengst verdeelde hij met degenen met wie hij de hennepkwekerij had opgebouwd. Wat de hennepkwekerijen in Vreeland en Breukelen betreft was dat met [medeverdachte 5] respectievelijk met [medeverdachte 3]. Verdachte bleek ook te zorgen voor de ontmanteling van kwekerijen. Zo werd de ontmanteling van de hennepkwekerij in Breukelen door verdachte samen met [medeverdachte 3] gedaan.
Uit deze genoemde omstandigheden blijkt dat de verdachte deelnam aan een criminele organisatie. Daarbij was sprake van een zekere duurzaamheid en structuur, aangezien het om meerdere kwekerijen en meerdere oogsten ging. Verdachte, [medeverdachte 5], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] waren hierbij (mede)verantwoordelijk voor het werven van de locatie, het opzetten en inrichten en onderhouden van de kwekerijen. [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 6], [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] werden ingezet voor het knippen en daarmee het verwerken en oogsten op de hennepkwekerijen op diverse locaties. De knippers werden daarvoor betaald door verdachte en in het geval van [medeverdachte 1] door [medeverdachte 3]. Verdachte zorgde vervolgens voor de afzet van de oogst en de verdeling van de winst.
De duurzaamheid en structuur komen ook tot uitdrukking in het feit dat uit de afgeluisterde telefoongesprekken tussen de verschillende verdachten blijkt dat de verdachten aan weinig woorden genoeg hadden om te begrijpen wat de bedoeling was. Een datum en de vraag of iemand kon was genoeg om te begrijpen dat het om het knippen van hennep ging. Korte en cryptische omschrijvingen volstonden om te weten wat er van iemand werd gevraagd.
Uit de verklaringen van de verdachten blijkt dat het financiële gewin wat verkregen werd uit de hennepteelt als illegale activiteit het oogmerk van de organisatie was. Verdachte verklaarde dat het motief om hennep te telen was om er financieel beter van te worden. Alle verdachten droegen ieder op hun eigen wijze bij aan het verwezenlijken van het doel, dat wil zeggen geld verdienen met de teelt van hennep. Dat de verdachten volgens de verdediging ieder alleen uit waren op persoonlijk financieel gewin maakt dit gezamenlijke doel niet anders.
Alle verdachten hadden een aandeel in de hennepteelt. Dat aandeel varieerde per verdachte van mede-exploiteren van de hennepkwekerijen tot het knippen van de hennepplanten.
Uit het handelen van de verdachten blijkt dat zij de opzet hadden op het deelnemen aan de criminele organisatie. Iedereen wist dat verdachte zich bezighield met de hennepteelt en dat hij daar voornamelijk zijn geld mee verdiende. De verdachten zijn meermalen betrokken geweest bij één of meerdere hennepkwekerijen van verdachte en [medeverdachte 3] en van verdachte en [medeverdachte 5]. [medeverdachte 1] had naast het knippen in de kwekerij van verdachte en [medeverdachte 3] zijn eigen hennepkwekerij. Uit huidige jurisprudentie volgt dat ook knippers die een relatief ondergeschikte rol spelen in een hennepkwekerij deelnemen aan een criminele organisatie.
Gelet op het voornoemde is de rechtbank van oordeel dat er sprake was van een criminele organisatie, in welke organisatie alle verdachten ieder hun eigen rol speelden en daarmee ieder hun eigen aandeel hadden. De rechtbank baseert dit oordeel niet zozeer op een hiërarchisch verband, maar op de rol die elke verdachte in het samenwerkingsverband heeft gespeeld. Dat geldt voor verdachte, [medeverdachte 3], [medeverdachte 5] en [medeverdachte 1] als exploiteerders van verschillende hennepkwekerijen en voor [medeverdachte 7], [medeverdachte 8], [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] als knippers. [medeverdachte 6] speelde daarnaast ook een rol bij het witwassen van de door verdachte verkregen criminele gelden.
Uit het feit dat verdachte de meeste kennis van zaken had wat het telen van hennepplanten betreft, hij bij de meeste aangetroffen hennepkwekerijen betrokken was, hij anderen adviseerde over het telen van de hennepplanten, hij de knippers regelde en hij het essentiële deel van het afzetten van de oogst voor zijn rekening nam, acht de rechtbank bewezen dat verdachte de leider van de organisatie was.
Voor wat betreft de bewezenverklaring van de periode sluit de rechtbank aan bij hetgeen zij onder feit 2 over de periodes heeft opgemerkt. Dit leidt ertoe dat de rechtbank voor wat betreft verdachte ten aanzien van feit 1 de periode van 28 augustus 2010 als begindatum bewezen verklaart.
De rechtbank overweegt nog dat uit jurisprudentie volgt dat voor deelname aan een criminele organisatie niet vereist is dat binnen de groep gemeenschappelijk regels en een gemeenschappelijk doelstelling bestaan, waaraan individuele leden gebonden zijn en door welke gemeenschappelijkheid op die leden een zekere druk wordt uitgeoefend of kan worden uitgeoefend om zich aan die regels te houden en zich aan die doelstelling gebonden te achten. Ook het aanwezig zijn van bepaalde geledingen of een zekere hiërarchie binnen de organisatie is niet vereist. De rechtbank is dan ook van oordeel dat hetgeen de verdediging heeft aangevoerd om tot een vrijspraak van de deelname aan een criminele organisatie te pleiten geen doorslaggevende rol wordt toegekend.
De rechtbank acht het onder feit 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring feit 4
Tijdens de doorzoeking op 16 april 2011 in de woning van verdachte aan de [adres] in De Meern werd in de ouderslaapkamer op de bovenste plank van het middelste segment van de kledingkast onder een stapel mannenkleding een vuurwapen aangetroffen.
Forensisch onderzoek naar het vuurwapen heeft aangetoond dat het vuurwapen een pistool betrof van het merk Glock, bestemd om projectielen of stoffen door een loop af te schieten. De werking van het pistool berust op het teweegbrengen van een scheikundige ontploffing. Het pistool is derhalve een vuurwapen in de zin van artikel 1 onder 3 gelet op artikel 2 lid 1 categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
De in de houder aangetroffen munitie betrof tien scherpe patronen van het kaliber 9mm, Luger. Deze patronen zijn munitie in de zin van artikel 1 onder 4e gelet op artikel 2 lid 2 categorie III van de Wet wapens en munitie.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat het vuurwapen van hem was en dat hij het voor iemand anders in bewaring had.
De rechtbank acht op grond van genoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 4 ten laste gelegde feit in die zin dat verdachte dit feit alleen heeft gepleegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
in de periode van 28 augustus 2010 tot en met 16 april 2011 te De Meern, Breukelen, IJsselstein en Vreeland, heeft deelgenomen aan een organisatie, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven als bedoeld in artikel 11, derde en/of vijfde lid van de Opiumwet, te weten:
- het telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk handelen in strijd met een onder art. 3 onder B Opiumwet gegeven verbod, te weten het telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst II (hennep) en
- het aanwezig hebben van een hoeveelheid van een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst II (hennep),
terwijl hij, verdachte, leider van deze organisatie was.
2.
op tijdstippen in de periode van 28 augustus 2010 tot en met 16 april 2011 te De Meern, Breukelen, IJsselstein en Vreeland, telkens tezamen en in vereniging met anderen, althans alleen, telkens in de uitoefening van een beroep of bedrijf, opzettelijk heeft geteeld en bereid en bewerkt en verwerkt en verkocht en aanwezig heeft gehad telkens een grote hoeveelheid (als bedoeld in artikel 11, vijfde lid, van de Opiumwet) hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.
3.
in de periode van 06 februari 2011 tot en met 16 april 2011 te Breukelen, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektriciteit, toebehorende aan Stedin Netbeheer B.V., waarbij verdachte en zijn mededader het weg te nemen goed onder hun bereik hebben gebracht door middel van verbreking (het verbreken van de verzegeling).
4.
in de periode van 16 april 2010 tot en met 16 april 2011 te De Meern een wapen van categorie III te weten een pistool merk Glock, en munitie van categorie III, te weten 10 scherpe patronen kaliber 9mm luger, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Ten aanzien van feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd
en
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 3:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Ten aanzien van feit 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de in beslag genomen geldtelmachine verbeurd te verklaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat de reeds ondergane voorlopige hechtenis buitengewoon zwaar is geweest voor verdachte en dat hij door deze zaak alles is kwijtgeraakt. De verdediging heeft gewezen op de schrijnende gezinssituatie, door de ziekte van de partner en het dochtertje van verdachte. De verdediging is van mening dat het openbaar ministerie deze zaak enorm heeft opgeblazen en dat de eis buitenproportioneel hoog is. De verdediging heeft verzocht om een straf gelijk aan het voorarrest dan wel in ieder geval een aanzienlijk lagere straf dan geëist op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft werkzaamheden verricht ten behoeve van een organisatie die zich op betrekkelijk grote schaal bezighield met het illegaal kweken van hennep. Verdachte was betrokken bij de hennepkwekerijen in Vreeland, IJsselstein en Breukelen en hij had daarnaast hennep in zijn woning in De Meern liggen. Verdachte trad op als de initiator van alles. Hij hielp de kwekerijen opzetten en inrichten, gaf advies, regelde de knippers, zette de geoogste hennep af en streek, al dan niet samen met een medeverdachte, de winst op. Bij de kwekerij in Breukelen heeft verdachte tevens op illegale wijze elektriciteit weggenomen ten behoeve van de kwekerij.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep, zeker in een omvang als hier sprake van is, een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij waarbij op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Verdachte heeft zich kennelijk om al deze gevolgen niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Ook op de zitting heeft verdachte duidelijk laten merken dat hij het laakbare van zijn handelen niet inziet.
Verdachte heeft daarnaast een vuurwapen en munitie in zijn woning voorhanden gehad. Het risico voor de veiligheid van personen is bij het bezit van wapens met de bijbehorende munitie groot. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij een dergelijk wapen met munitie in zijn bezit had.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 juni 2011 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor overtreding van de Opiumwet, maar wel voor handelen in strijd met de Wet wapens en munitie. Voorts is verdachte vaker veroordeeld voor het plegen van andersoortige strafbare feiten. De rechtbank houdt rekening met het feit dat dit veroordelingen van langer geleden betreffen.
Blijkens het door Reclassering Nederland opgemaakte voorlichtingsrapport van 11 juli 2011 lijkt er een patroon te zitten in de behoefte van verdachte om makkelijk en veel geld te verdienen en hierbij de grenzen op te zoeken van wat wettelijk toelaatbaar is. Verdachte maakt hierin een rationele keuze door de gevolgen van afstraffing af te wegen tegen de verdiensten. Verdachte heeft weinig problemen op de verschillende leefgebieden. Hij heeft een partner en een dochter en besteedt veel tijd aan zijn gezin. Verdachte heeft aangegeven geen hulpvraag te hebben. De reclassering schat het recidiverisico in als laag gemiddeld. De reclassering adviseert om verdachte in het geval van een veroordeling af te straffen.
Uit het verhandelde ter zitting en de houding van verdachte ter zitting heeft de rechtbank niet de indruk gekregen dat verdachte volledige openheid van zaken heeft gegeven. Verdachte heeft totaal geen spijt en berouw getoond ten aanzien van hetgeen hij heeft gedaan. Hij heeft daarmee geen enkel inzicht getoond in de strafbaarheid van zijn handelen. De rechtbank is van oordeel dat een onvoorwaardelijk strafdeel langer dan de duur van het voorarrest noodzakelijk is om verdachte ervan te doordringen dat hij fout heeft gehandeld en dat de zaken waar hij zich mee heeft ingelaten wel degelijk strafbaar zijn. Daarnaast zal de rechtbank een voorwaardelijk strafdeel aan verdachte opleggen om hem er in de toekomst van te weerhouden opnieuw (dergelijke) strafbare feiten te plegen.
De rechtbank komt deels tot een andere bewezenverklaring dan de officier van justitie. Rekening houdend met de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, alsmede de oriëntatiepunten van het LOVS, zal de rechtbank verdachte een lagere straf opleggen dan de straf door de officier van justitie gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten een hogere straf niet rechtvaardigen.
De rechtbank zal verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De rechtbank overweegt tot slot dat uit het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat de partner van verdachte ernstig ziek is en dat hij thuis de zorg heeft voor zijn dochter, omdat zijn partner die zorg door haar ziekte niet alleen aan kan. Ook de dochter van verdachte behoeft de nodige (medische) zorg. Deze persoonlijke omstandigheden hebben de rechtbank op 22 juli 2011 doen besluiten de voorlopige hechtenis te schorsen in afwachting van de inhoudelijke behandeling op 5 december 2011. Nu de persoonlijke omstandigheden van verdachte thans nog ongewijzigd zijn, is de rechtbank van oordeel dat verdachte een eventueel in te stellen hoger beroep in vrijheid mag afwachten. De rechtbank zal daarom de voorlopige hechtenis schorsen tot het tijdstip waarop het vonnis onherroepelijk wordt.
7 Het beslag
7.1 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen geldtelmachine is vatbaar voor verbeurdverklaring.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 33, 33a, 47, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 11 en 11a van de Opiumwet, alsmede artikel 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 5 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:
Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 2:
Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd;
en
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 3:
Diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
feit 4:
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, terwijl het feit wordt begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
Handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de geldtelmachine.
Schorsing
- schorst de voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van 23 december 2011 te 13.15 uur tot het tijdstip waarop het vonnis onherroepelijk wordt, onder de navolgende voorwaarden:
a. dat de verdachte, indien de opheffing der schorsing mocht worden bevolen, zich aan de tenuitvoerlegging van het bevel tot voorlopige hechtenis niet zal onttrekken;
b. dat de verdachte, ingeval hij wegens de feiten waarvoor de voorlopige hechtenis is bevolen, tot andere dan vervangende vrijheidsstraf mocht worden veroordeeld, zich aan de tenuitvoerlegging daarvan niet zal onttrekken;
c. dat de verdachte zal verschijnen op iedere oproeping hemr gedaan door of namens de rechter-commissaris en/of de officier van justitie of enige andere justitiële instantie;
d. dat de verdachte zich niet aan een strafbaar feit zal schuldig maken.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en
mr. N.E.M. Kranenbroek rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 december 2011.