ECLI:NL:RBUTR:2011:BU9711

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600355-11; 16/600078-09
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van inbraak en openlijk geweld, veroordeling voor heling en mishandeling met betrekking tot verdachte

Op 15 december 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte, die werd beschuldigd van inbraak, heling en openlijk geweld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. De officier van justitie achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, maar de verdediging voerde aan dat er sprake was van een onrechtmatige aanhouding en dat de verdachte niet betrokken was bij de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en medeverdachten zorgvuldig gewogen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de hem primair ten laste gelegde feiten, waaronder inbraak en openlijk geweld, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn betrokkenheid. Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan heling van een flatscreen televisie en mishandeling van een persoon. De rechtbank oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs moest vermoeden dat de televisie door misdrijf was verkregen, gezien de omstandigheden waaronder deze was aangetroffen. De mishandeling vond plaats op 22 januari 2011, waarbij de verdachte de aangever had geslagen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van vier maanden op, met inachtneming van de tijd die de verdachte al in voorlopige hechtenis had doorgebracht. De vordering van de benadeelde partij werd afgewezen, omdat de verdachte was vrijgesproken van het feit waaruit de schade was ontstaan. De proeftijd van een eerdere voorwaardelijke straf werd met een jaar verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600355-11; 16/600078-09 (vordering tenuitvoerlegging) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw mr. F.A. ten Berge, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 18 juli 2011, 10 oktober 2011 en 1 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
- samen met anderen heeft ingebroken in een tweetal bungalows, behorende bij een hotel, dan wel samen met anderen een televisie heeft geheeld die bij die inbraak is weggenomen;
ten aanzien van feit 2:
- deel uit heeft gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door hem te schoppen en te slaan;
ten aanzien van feit 3:
- samen met anderen vier maal heeft ingebroken in een woning en/of garage, dan wel samen met anderen goederen heeft geheeld die bij die inbraken zijn weggenomen;
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1 primair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Voor zover in de tenlastelegging onder feit 3 subsidiair, wordt gesproken van een mobiele telefoon, merk Samsung, dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken. Voorts dient verdachte vrijgesproken te worden van het onder 3 primair ten laste gelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging aangevoerd dat waar het de aanhouding van de verdachte betreft sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Derhalve dient bewijsuitsluiting te volgen van de in beslag genomen televisie en dient verdachte vrijgesproken te worden van het onder 1 tenlastegelegde.
De verklaring van verdachte is, gelet op het vorenstaande, onvoldoende om te duiden op enige betrokkenheid van verdachte bij de inbraak en is voorts onvoldoende voor een bewezenverklaring van heling.
Ten aanzien van feit 2 ontkent verdachte aangever geslagen te hebben, hetgeen bevestigd wordt door getuige [getuige]. Het letsel van aangever kan ook veroorzaakt zijn door een ander op een ander moment.
Ten aanzien van feit 3 primair en subsidiair zijn er geen directe aanwijzingen dat verdachte betrokken is bij de inbraken. Voorts zijn de genoemde goederen niet aangetroffen bij verdachte, in zijn woning of op zijn lijf.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 aanhouding
De verdediging heeft aangevoerd dat in de onderhavige situatie geen aanleiding en omstandigheden aanwezig waren voor de verbalisanten om, na het geven van een stopteken, aan verdachte en zijn medeverdachten te verzoeken hun identiteitsbewijzen te tonen. Verbalisanten hadden op dat moment de in de auto aanwezige koevoet nog niet gezien.
De verdediging verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Bosch (LJN BL8763) in een zaak met, aldus de verdediging, soortgelijke omstandigheden. De rechtbank heeft destijds geoordeeld dat men misbruik had gemaakt van de bij de Wet op de Identificatieplicht gegeven controlebevoegdheid.
De verdediging stelt dat er in de onderhavige zaak eveneens sprake is van een onrechtmatige uitoefening van hun bevoegdheid door de betreffende verbalisanten, hetgeen een vormverzuim betreft in de zin van artikel 359a Sv. Dit dient te leiden tot uitsluiting van al het bewijs dat ten gevolge van het verzoek tot het tonen van de identiteitsbewijzen is verkregen en met name van de inbeslagneming van de televisie en de sieraden.
Vaststaande feiten en omstandigheden.
Op 16 februari 2011 zagen verbalisanten om 01.15 uur ’s nachts een personenauto rijden met daarin minstens vier personen. Ambtshalve was hen bekend dat het voertuig op naam stond van een persoon die bij de politie bekend staat als een inbreker. Het voertuig kwam uit een wijk waar regelmatig werd ingebroken. De verbalisanten hebben de auto een stopteken gegeven. In de auto zaten vijf personen, waaronder verdachte. Vier van de inzittenden bleken ambtshalve bekend bij verbalisanten. De verbalisanten hebben de inzittenden naar hun identiteitsbewijzen gevraagd om te kijken of er boetes open stonden. Vervolgens is [medeverdachte 1] uitgestapt en zei dat zijn legitimatiebewijs mogelijk elders in de auto zou liggen. Toen zag de verbalisant door de geopende deur een koevoet in de auto liggen op de plaats waar [medeverdachte 1] had gezeten, waarop men is overgegaan tot aanhouding en doorzoeking van de auto.
De rechtbank is – mede gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd – van oordeel dat een tweetal vragen beantwoord dient worden.
Vraag 1: Is het stopteken bevoegd gegeven?
De rechtbank overweegt daartoe dat de politie op grond van artikel 2 Politiewet de politie ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in de fase waarin (nog) geen sprake is van een verdenking van een strafbaar feit bepaalde handelingen mag verrichten mits daardoor slechts een beperkte inbreuk wordt gemaakt op het recht van mensen op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer (zie HR 19 december 1995, NJ 1996, 249).
De rechtbank is van oordeel dat door het geven van het stopteken slechts een beperkte inbreuk is gemaakt op dat recht. De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de omstandigheden en hetgeen bij de verbalisanten ambtshalve bekend was, het stopteken kon worden gegeven in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het stopteken is derhalve bevoegd gegeven.
Vraag 2: Mocht de politie vervolgens om legitimatie vragen?
In het proces-verbaal (pagina 64) is vermeld dat het stopteken is gegeven op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat ten tijde van het geven van het stopteken nog geen sprake was van een verdenking van een misdrijf, zodat er op grond van deze bepaling geen bevoegdheid bestond tot het geven van het stopteken.
Het voorgaande kan echter naar het oordeel van de rechtbank zonder gevolgen blijven omdat in de onderhavige zaak, anders dan in de aangehaalde zaak van de rechtbank Den Bosch, wel voldoende aanleiding was om op grond van artikel 2 Politiewet in samenhang met artikel 2 van de Wet op de Identificatieplicht om een legitimatie te vragen. De verbalisanten zagen immers de auto met de vier/vijf inzittenden 's nachts rijden in een buurt waar veel inbraken worden gepleegd, terwijl het kenteken op naam stond van iemand die bij de politie bekend stond als inbreker. Gelet hierop kon de politie in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde over gaan tot een controle van de identiteit van de inzittenden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er, vanaf het moment dat men de koevoet in de auto zag liggen, voldoende verdenking was om over te gaan tot aanhouding van de verdachten en doorzoeking van de auto.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
4.3.2 vrijspraak
feit 1 primair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen betrokken is bij de hem primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt daartoe dat zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden waaruit de directe betrokkenheid van verdachte bij voornoemd feit volgt. Het enkele feit dat verdachte inzittende van een auto is, waarin later - in de kofferbak - één van de gestolen televisies wordt aangetroffen, is daartoe onvoldoende.
feit 2 primair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte in vereniging geweld heeft gepleegd, aangezien zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden waaruit af te leiden is dat andere personen, anders dan verdachte, enig aandeel hebben gehad in het tegen aangever [slachtoffer] gebruikte geweld.
feit 3 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen betrokken is bij de hem ten laste gelegde inbraken. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
feit 3 subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen de in de tenlastelegging genoemde goederen heeft geheeld. De rechtbank overweegt daartoe dat voornoemde goederen, met uitzondering van de personenauto, blijkens het dossier op respectievelijk 5 april 2011 en 14 april 2011 zijn aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] en/of de auto van medeverdachte [medeverdachte 1]. Op basis van het dossier kan derhalve niet worden vastgesteld dat verdachte en/of zijn medeverdachten deze goederen in of omstreeks de ten laste gelegde periode van 18 september 2009 tot en met 5 februari 2011 voorhanden hebben gehad.
Ten aanzien van de personenauto overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment voornoemde auto voorhanden heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de hem onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten.
4.3.3 bewezenverklaring
De rechtbank acht, op basis van de hieronder genoemde feiten en omstandigheden, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem onder feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd.
feit 1 subsidiair
Op 21 februari 2011 heeft [X] namens [benadeelde], gelegen aan de [adres] te [woonplaats] aangifte gedaan van een inbraak in een tweetal bungalows (nummers 294 en 295), gepleegd in de periode van 15 februari 2011 tot 17 februari 2011, waarbij een tweetal flatscreens en een hoeslaken zijn weggenomen.Een van de flatscreens, merk LG heeft als typenummer 32LH3300 en serienummer 907HMFD02563.
Op 16 februari 2011 zagen verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] omstreeks 01.15 uur te Driebergen-Rijsenburg een personenauto rijden welke op naam staat van verdachte. In de auto bevonden zich verdachte, [medeverdachte 2], [medeverdachte 1], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4]. In de kofferbak van de auto trof men een flatscreen aan, merk LG, typenummer 32LH3300 en serienummer 907HMFD02563 en een afstandbediening, merk LG. De flatscreen was in een wit laken gewikkeld.
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij [naam] (de rechtbank begrijpt dat hier medeverdachte [medeverdachte 1] wordt bedoeld) in de auto hoorde zeggen: “Shit, de televisie ligt nog in de achterbak”. Voorts heeft [medeverdachte 4] verklaard dat hij toen [naam] tegen [naam] (de rechtbank begrijpt dat hier verdachte [verdachte] wordt bedoeld) heeft horen zeggen dat hij moest zeggen dat de televisie van hem was, het was namelijk ook zijn auto.
Tegenover de politie heeft verdachte verklaard dat hij de televisie een paar dagen voor de aanhouding op straat had gekocht van een jongen uit Zeist genaamd [naam] voor € 90,--. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn verklaring gewijzigd en verklaard dat hij de televisie in de avond van 15 februari 2011 zou hebben gekocht.
Gelet op het voorgaande is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op de hoogte was van de aanwezigheid van de televisie in de achterbak van zijn auto. Gelet op de verklaring van [medeverdachte 4] over hetgeen [naam] in de auto tegen verdachte heeft gezegd, alsmede de wisselende verklaringen van verdachte over de herkomst van de televisie, acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij deze zou hebben gekocht niet geloofwaardig. Naar het oordeel van de rechtbank is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in ieder geval redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de televisie door misdrijf verkregen was.
feit 2 subsidiair
[slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 22 januari 2011 op de [adres] te Driebergen-Rijsenburg verdachte [verdachte] tegen kwam. Verdachte pakte hem beet en gaf hem twee klappen tegen zijn hoofd. Hij heeft daarop verdachte bij zijn nek gepakt en zij zijn op de grond gevallen, waarna over en weer geslagen is.
Bij [slachtoffer] is het volgende letsel vastgesteld: een zwelling op zijn wang, schram achter zijn linkeroor en pijnlijke plekken op zijn hoofd.
Medeverdachte [medeverdachte 4] heeft verklaard dat hij zag dat verdachte [verdachte] en [slachtoffer] aan het vechten waren op de [adres] in Driebergen. Over en weer werden klappen uitgedeeld.
Verdachte heeft verklaard dat hij op 22 januari 2011 in [woonplaats] [slachtoffer] tegen is gekomen.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat dit onderdeel van de tenlastelegging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. De rechtbank overweegt daartoe dat het dossier daarvoor onvoldoende aanknopingspunten biedt.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrij spreken van dit deel van de tenlastelegging.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1 subsidiair:
op 16 februari 2011 te Driebergen-Rijsenburg, tezamen en in vereniging met een ander, een flatscreen tv voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededader ten tijde van het voorhanden krijgen van voornoemde flatscreen tv redelijkerwijs moesten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed betrof;
ten aanzien van feit 2 subsidiair
op 22 januari 2011 te Driebergen-Rijsenburg, gemeente Utrechtse Heuvelrug, opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [slachtoffer], tegen het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
feit 1 subsidiair: medeplegen van schuldheling;
feit 2 subsidiair: mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringstoezicht, een meldingsgebod, zich houden aan de aanwijzingen van Reinaerde en de aanwijzingen van Titan.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit, subsidiair heeft de verdediging verzocht aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden zoals genoemd door de reclassering.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan heling en daarmee bijgedragen aan de instandhouding van een afzetmarkt voor goederen,, afkomstig uit inbraken. Hiermee is verdachte mede verantwoordelijk voor die inbraken. Dergelijke feiten veroorzaken voorts overlast en aanzienlijke materiële schade.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan mishandeling en heeft daarbij de aangever pijn en letsel toegebracht. Bovendien vond het feit plaats op de openbare weg, hetgeen tot gevoelens van onrust in de samenleving leidt.
Voor wat betreft de hoogte van de straf zal de rechtbank acht slaan op de straffen welke doorgaans worden opgelegd bij soortgelijke feiten.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- het uittreksel justitiële documentatie d.d. 20 oktober 2011 waaruit volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten, waaronder soortgelijke feiten;
- het omtrent verdachte opgemaakte reclasseringsrapport d.d. 8 september 2011, opgemaakt door L. van den Heuvel;
- de omtrent verdachte opgemaakte psychiatrische rapportage d.d. 5 juli 2011, opgemaakt door G.T. Gerssen.
Voorts houdt de rechtbank er rekening mee dat, zoals door de raadsvrouw is aangevoerd, verdachte na zijn schorsing uit de voorlopige hechtenis op vrijwillige basis is begonnen met een traject bij Titan. Een traject dat, zoals blijkt uit een door de raadsvrouw overgelegde mail van Titan, tot op heden naar tevredenheid verloopt.
De rechtbank zal, nu zij tot een andere bewezenverklaring komt dan waar de officier van justitie bij haar eis vanuit is gegaan, aan verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 4 maanden passend en geboden.
De rechtbank ziet, mede gelet op het reeds door verdachte gestarte traject bij Titan en de tijd die verdachte in de onderhavige zaak in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht (t.w. 191 dagen), geen aanknopingspunten voor het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf. De rechtbank ziet evenmin ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan voornoemde vrijheidsbenemende straf.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 804,16 voor feit 1.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat deze vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
8 De vordering tot tenuitvoerlegging
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 4 weken die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van politierechter d.d. 23 maart 2009 met parketnummer 16/600078-09 ten uitvoer zal worden gelegd.
De verdediging heeft primair verzocht de vordering tenuitvoerlegging af te wijzen, subsidiair heeft de verdediging verzocht de proeftijd te verlengen dan wel omzetting naar een werkstraf.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten omdat zij het van belang acht dat verdachte het reeds ingezette traject bij Titan kan voortzetten. Een onvoorwaardelijke detentie zou dit traject doorkruisen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank niet in het belang van de maatschappij en het belang van verdachte is.
De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14f, 47, 57, 300, 417bis van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 2 primair, 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair: medeplegen van schuldheling;
feit 2 subsidiair: mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Vordering tenuitvoerlegging
- verlengt de proeftijd met één jaar;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Voorlopige hechtenis
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. J.R. Krol, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 december 2011.