ECLI:NL:RBUTR:2011:BU9708

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
15 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600344-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van inbraak, heling en openlijk geweld met verwerping van verweer onrechtmatige aanhouding

Op 15 december 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van inbraak, heling en openlijk geweld. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De zaak werd behandeld in de meervoudige kamer en de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de verdachte te veroordelen. De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte hoofdelijk aansprakelijk zou worden gesteld, maar de rechtbank oordeelde dat de bewijsvoering tekortschiet. De verdediging voerde aan dat er sprake was van een onrechtmatige aanhouding, omdat er onvoldoende verdenking was om een stopteken te geven. De rechtbank verwierp dit verweer en oordeelde dat het stopteken bevoegd was gegeven, maar dat de verdere acties van de politie niet gerechtvaardigd waren zonder een duidelijke verdenking van een strafbaar feit. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij betrokken was bij de inbraken of het geweld. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van de feiten waaruit de schade was ontstaan. Het bevel tot voorlopige hechtenis werd opgeheven met ingang van het moment waarop het vonnis onherroepelijk werd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600344-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 15 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1987] te [geboorteplaats] (Thailand),
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw mr. A.M. Beuwer, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzittingen van 18 juli 2011, 10 oktober 2011 en 1 december 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
- samen met anderen heeft ingebroken in een tweetal bungalows, behorende bij een hotel, dan wel samen met anderen een televisie heeft geheeld die bij die inbraak is weggenomen;
ten aanzien van feit 2:
- deel uit heeft gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door hem te schoppen en te slaan;
ten aanzien van feit 3:
- samen met anderen vier maal heeft ingebroken in een woning en/of garage, dan wel samen met anderen goederen heeft geheeld die bij die inbraken zijn weggenomen;
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder
1 primair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. Voor zover in de tenlastelegging onder feit 3 subsidiair, wordt gesproken van een mobiele telefoon, merk Samsung, dient verdachte daarvan te worden vrijgesproken. Voorts dient verdachte vrijgesproken te worden van het onder 3 primair ten laste gelegde feit.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Primair heeft de verdediging aangevoerd dat waar het de aanhouding van de verdachte betreft sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Derhalve dient bewijsuitsluiting te volgen van de in beslag genomen televisie en dient verdachte vrijgesproken te worden van het onder 1 tenlastegelegde.
De verdediging is voorts subsidiair van mening dat er geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs van het onder 1 ten laste gelegde. De verdediging voert daartoe aan dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte direct betrokken is geweest bij de inbraak dan wel dat verdachte betrokken is geweest bij de heling van de televisie en/of zich bewust is geweest van de aanwezigheid van de televisie in de auto.
Met betrekking tot feit 2 stelt de verdediging dat op basis van het dossier niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte een aandeel heeft gehad in het tegen aangever [slachtoffer] gebruikte geweld.
Ten aanzien van feit 3 primair refereert de verdediging zich aan het standpunt van de officier van justitie. Ten aanzien van feit 3 subsidiair stelt de verdediging dat niet wettig en overtuigend bewezen dat worden dat verdachte enige wetenschap had van de aanwezigheid van de aangetroffen goederen, dan wel wist dat deze van diefstal afkomstig waren.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 aanhouding
De verdediging heeft aangevoerd dat in de onderhavige situatie geen aanleiding en omstandigheden aanwezig waren voor de verbalisanten om, na het geven van een stopteken, aan verdachte en zijn medeverdachten te verzoeken hun identiteitsbewijzen te tonen. Verbalisanten hadden op dat moment de in de auto aanwezige koevoet nog niet gezien.
De verdediging verwijst daarbij naar een uitspraak van de rechtbank Den Bosch (LJN BL8763) in een zaak met, aldus de verdediging, soortgelijke omstandigheden. De rechtbank heeft destijds geoordeeld dat men misbruik had gemaakt van de bij de Wet op de Identificatieplicht gegeven controlebevoegdheid.
De verdediging stelt dat er in de onderhavige zaak eveneens sprake is van een onrechtmatige uitoefening van hun bevoegdheid door de betreffende verbalisanten, hetgeen een vormverzuim betreft in de zin van artikel 359a Sv. Dit dient te leiden tot uitsluiting van al het bewijs dat ten gevolge van het verzoek tot het tonen van de identiteitsbewijzen is verkregen en met name van de inbeslagneming van de televisie en de sieraden.
Vaststaande feiten en omstandigheden.
Op 16 februari 2011 zagen verbalisanten om 01.15 uur ’s nachts een personenauto rijden met daarin minstens vier personen. Ambtshalve was hen bekend dat het voertuig op naam stond van een persoon die bij de politie bekend staat als een inbreker. Het voertuig kwam uit een wijk waar regelmatig werd ingebroken. De verbalisanten hebben de auto een stopteken gegeven. In de auto zaten vijf personen, waaronder verdachte. Vier van de inzittenden bleken ambtshalve bekend bij verbalisanten. De verbalisanten hebben de inzittenden naar hun identiteitsbewijzen gevraagd om te kijken of er boetes open stonden. Vervolgens is [medeverdachte 1] uitgestapt en zei dat zijn legitimatiebewijs mogelijk elders in de auto zou liggen. Toen zag de verbalisant door de geopende deur een koevoet in de auto liggen op de plaats waar [medeverdachte 1] had gezeten, waarop men is overgegaan tot aanhouding en doorzoeking van de auto.
De rechtbank is – mede gelet op hetgeen door de verdediging is aangevoerd – van oordeel dat een tweetal vragen beantwoord dient worden.
Vraag 1: Is het stopteken bevoegd gegeven?
De rechtbank overweegt daartoe dat de politie op grond van artikel 2 Politiewet de politie ter strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde in de fase waarin (nog) geen sprake is van een verdenking van een strafbaar feit bepaalde handelingen mag verrichten mits daardoor slechts een beperkte inbreuk wordt gemaakt op het recht van mensen op bescherming van hun persoonlijke levenssfeer (zie HR 19 december 1995, NJ 1996, 249).
De rechtbank is van oordeel dat door het geven van het stopteken slechts een beperkte inbreuk is gemaakt op dat recht. De rechtbank is voorts van oordeel dat, gelet op de omstandigheden en hetgeen bij de verbalisanten ambtshalve bekend was, het stopteken kon worden gegeven in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde. Het stopteken is derhalve bevoegd gegeven.
Vraag 2: Mocht de politie vervolgens om legitimatie vragen?
In het proces-verbaal (pagina 64) is vermeld dat het stopteken is gegeven op grond van artikel 96b van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat ten tijde van het geven van het stopteken nog geen sprake was van een verdenking van een misdrijf, zodat er op grond van deze bepaling geen bevoegdheid bestond tot het geven van het stopteken.
Het voorgaande kan echter naar het oordeel van de rechtbank zonder gevolgen blijven omdat in de onderhavige zaak, anders dan in de aangehaalde zaak van de rechtbank Den Bosch, wel voldoende aanleiding was om op grond van artikel 2 Politiewet in samenhang met artikel 2 van de Wet op de Identificatieplicht om een legitimatie te vragen. De verbalisanten zagen immers de auto met de vier/vijf inzittenden 's nachts rijden in een buurt waar veel inbraken worden gepleegd, terwijl het kenteken op naam stond van iemand die bij de politie bekend stond als inbreker. Gelet hierop kon de politie in het kader van de strafrechtelijke handhaving van de rechtsorde over gaan tot een controle van de identiteit van de inzittenden.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat er, vanaf het moment dat men de koevoet in de auto zag liggen, voldoende verdenking was om over te gaan tot aanhouding van de verdachten en doorzoeking van de auto.
De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging.
4.3.2 vrijspraak
feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij de hem primair ten laste gelegde inbraak en de subsidiair ten laste gelegde heling. De rechtbank overweegt daartoe dat zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden waaruit de directe betrokkenheid van verdachte bij voornoemde feiten volgt. Het enkele feit dat verdachte inzittende van een auto is, waarin later - in de kofferbak - één van de gestolen televisies wordt aangetroffen, is daartoe onvoldoende.
feit 2 primair en subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen betrokken is geweest bij het hem primair ten laste gelegde openlijk geweld en de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De rechtbank overweegt daartoe dat zich in het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevinden waaruit af te leiden is dat verdachte enig aandeel heeft gehad in het tegen aangever [slachtoffer] gebruikte geweld. Alleen aangever [slachtoffer] heeft verklaard, summier en ongedetailleerd, dat verdachte geweld tegen hem gebruikt heeft.
feit 3 primair
De rechtbank is, met de officier van justitie en de raadsman, van oordeel dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen betrokken is bij de hem ten laste gelegde inbraken. Het dossier biedt daarvoor onvoldoende aanknopingspunten.
feit 3 subsidiair
De rechtbank is van oordeel dat evenmin wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte samen met anderen de in de tenlastelegging genoemde goederen heeft geheeld. De rechtbank overweegt daartoe dat voornoemde goederen, met uitzondering van de personenauto, blijkens het dossier op respectievelijk 5 april 2011 en 14 april 2011 zijn aangetroffen in de woning van medeverdachte [medeverdachte 2] en/of de auto van medeverdachte [medeverdachte 1]. Op basis van het dossier kan derhalve niet worden vastgesteld dat verdachte en/of zijn medeverdachten deze goederen in of omstreeks de ten laste gelegde periode van 18 september 2009 tot en met 5 februari 2011 voorhanden hebben gehad.
Ten aanzien van de personenauto overweegt de rechtbank dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat verdachte op enig moment voornoemde auto voorhanden heeft gehad.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de hem ten laste gelegde feiten.
5 De benadeelde partij
De benadeelde partij [benadeelde] vordert een schadevergoeding van € 804,16 voor feit 1.
De officier van justitie heeft het standpunt ingenomen dat deze vordering hoofdelijk dient te worden toegewezen met toepassing van de maatregel tot schadevergoeding.
Verdachte wordt vrijgesproken van het feit waaruit de schade zou zijn ontstaan.
De rechtbank zal daarom de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair, 1 subsidiair, 2 primair, 2 subsidiair, 3 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
Voorlopige hechtenis
Heft het - reeds geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.L.C.M. Ficq, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. J.R. Krol, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 15 december 2011.