ECLI:NL:RBUTR:2011:BU9163

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
SBR 09-2842
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • mr. J.R. van Es-de Vries
  • P.A. Pruysers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake bouwvergunning

In deze zaak hebben de opposanten verzet aangetekend tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin hun beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. De rechtbank had in haar uitspraak van 8 april 2011 geoordeeld dat de vergunninghouder, Baarn Beheer B.V., op 17 juni 2010 had verzocht om intrekking van de bouwvergunning, waardoor de opposanten geen procesbelang meer hadden. De opposanten stelden dat de rechtbank ten onrechte tot deze conclusie was gekomen en dat er verbanden ontbraken met eerdere rechtspraak van de Raad van State. Ze vroegen om vergoeding van proceskosten en andere gemaakte kosten, waaronder reis- en verletkosten, alsook het griffierecht.

De rechtbank heeft het verzet behandeld op 24 november 2011. Tijdens deze zitting hebben de opposanten hun standpunten toegelicht, maar de rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het eerdere oordeel te herzien. De rechtbank benadrukte dat de intrekking van de bouwvergunning op verzoek van de vergunninghouder was gebeurd en dat de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waar de opposanten naar verwezen, niet relevant was voor de beoordeling van hun verzoek om proceskosten. De rechtbank concludeerde dat er geen reden was om de opposanten tegemoet te komen in hun verzoeken en verklaarde het verzet ongegrond.

De uitspraak van de rechtbank werd op 23 december 2011 openbaar gemaakt. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open. De rechtbank heeft de beslissing genomen in het kader van de bestuursrechtelijke procedures, waarbij de relevante wetgeving, zoals de Algemene wet bestuursrecht, is toegepast.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 09/2842
uitspraak van de enkelvoudige kamer
op het verzet van
[A] en [B],
wonende te [woonplaats]
opposanten.
Inleiding
Opposanten hebben beroep ingesteld tegen het besluit van 10 september 2009, waarbij hun bezwaren tegen het besluit van 19 maart 2009 deels gegrond en deels ongegrond zijn verklaard. Bij laatgenoemd besluit is aan Baarn Beheer B.V. een zogeheten reguliere bouwvergunning 1e fase verleend. Bij besluit van 17 juni 2010 heeft verweerder op verzoek van de vergunninghouder de bouwvergunning ingetrokken. Bij uitspraak van 8 april 2011 heeft de rechtbank na vereenvoudigde behandeling buiten zitting het beroep van opposanten niet ontvankelijk verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben opposanten bij brief, bij de rechtbank ingekomen op 30 mei 2011, verzet gedaan.
De rechtbank heeft het verzet ter zitting behandeld op 24 november 2011, waar de heer [A] is verschenen. Bij brief van 25 november 2011 hebben opposanten nog een specificatie ingezonden van de door hen gemaakte kosten. Bij brief van 19 december 2011 heeft verweerder nog een afschrift toegezonden van de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 28 juli 2010 waarnaar is verwezen in zijn brief van 15 september 2010.
Overwegingen
1. In de uitspraak waartegen verzet is gedaan, is het beroep niet ontvankelijk verklaard, vanwege het vervallen van procesbelang bij beoordeling van het besluit. Tevens heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om opposanten vergoeding van kosten toe te kennen zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Tevens is het verzoek om vergoeding van het betaalde griffierecht verworpen, omdat geen sprake is van intrekking van het besluit van 19 maart 2009.
2. In verzet hebben opposanten aangevoerd dat de rechtbank in haar uitspraak van de verkeerde veronderstellingen is uitgegaan en dat de verbanden ontbreken met de rechtspraak van de Raad van State. Ter zitting hebben opposanten meegedeeld dat bij besluit van 17 juni 2009 de bouwvergunning is ingetrokken, terwijl er nog procedures liepen tegen het afgeven van deze vergunning. Volgens opposanten is de bouwvergunning ten onrechte verleend en hebben zij kosten moeten maken die, huns inziens, voor vergoeding in aanmerking komen. Daarbij is gewezen op een uitspraak van de Afdeling van 3 maart 2010 met nummer 200910125/2/H1, LJN: BL6996. Behalve om vergoeding van proceskosten inzake door derden verleende rechtsbijstand verzoeken opposanten om vergoeding van reis- en verletkosten en van het in het beroep betaalde griffierecht.
3. In deze door opposanten aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding het verzoek om een proceskostenveroordeling toe te wijzen. Daarbij overweegt de rechtbank dat de reden van de intrekking van de bouwvergunning ligt in het feit dat de vergunninghouder, Baarn Beheer B.V., verweerder daarom heeft verzocht. De uitspraak van 3 maart 2010, waar opposanten naar hebben verwezen, betreft een voorlopige voorzieningprocedure. Daarbij is bij wijze van voorlopige voorziening onder meer het besluit van 19 maart 2009 geschorst. Dit is een zogeheten ordemaatregel en ziet daarmee niet op de vraag om welke reden de bouwvergunning van 19 maart 2009 is ingetrokken. Daarvoor is wel van belang de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010, zaaknummer: 200910125/3/H1. Daarin is het verzoek om een proceskostenveroordeling door andere omwonenden van het binnenterrein [adres] te [woonplaats] naar aanleiding van de intrekking van het besluit van 19 maart 2009, eveneens afgewezen. Gelet op deze uitspraak van de Afdeling ziet de rechtbank in de gegeven situatie geen reden in de zaak van opposanten anders te oordelen. Nu de uitspraak van de Afdeling van 28 juli 2010 niet is gepubliceerd, zal de rechtbank hiervan een afschrift met deze uitspraak meezenden.
4. Wat betreft het verzoek om vergoeding van het in beroep betaalde griffierecht overweegt de rechtbank dat nu geen sprake is van een intrekking van een besluit waarbij tegemoet gekomen wordt aan de bezwaren van eiser, de rechtbank op grond van artikel 8:41, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze geen bevoegdheid toekomt. In de bestreden uitspraak is afgezien van het gebruik van de bevoegdheid om op grond van 8:74, tweede lid, van de Awb verweerder aan te wijzen als rechtspersoon die het door eisers betaalde griffierecht dient te vergoeden. In de door opposanten aangevoerde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om tot een ander oordeel te komen.
5. Het beroep van opposanten is dan ook bij de uitspraak waartegen verzet is gedaan terecht niet-ontvankelijk verklaard.
6. Het verzet is ongegrond.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. J.R. van Es-de Vries, als rechter, en in het openbaar uitgesproken op 23 december 2011.
De griffier: De rechter:
P.A. Pruysers mr. J.R. van Es-de Vries
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.