ECLI:NL:RBUTR:2011:BU9034

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600775-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onherstelbaar vormverzuim door niet geven van cautie tijdens staandehouding in strafzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 24 november 2011, stond de verdachte terecht op beschuldiging van het verkopen van cocaïne en het in bezit hebben van harddrugs. De zaak kwam aan het licht na een staandehouding door de politie op 30 juli 2011, waarbij de verdachte zich zenuwachtig gedroeg. De verbalisant had geen redelijk vermoeden van schuld op het moment van staandehouding, wat leidde tot een onrechtmatige staandehouding. De rechtbank oordeelde dat de verbalisant de verdachte de cautie had moeten geven op het moment dat er een redelijk vermoeden van schuld ontstond, namelijk toen de verdachte zijn zakken leeggaf en drugsgerelateerde spullen tevoorschijn kwamen. Het niet geven van de cautie op dat moment werd beschouwd als een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, zoals bedoeld in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.

De rechtbank concludeerde dat door deze schending van de procedurele rechten van de verdachte, de resultaten van het onderzoek die voortkwamen uit de onrechtmatige opsporingshandelingen niet als bewijs mochten worden gebruikt. Dit betrof onder andere de verklaring van de verdachte over het bezit van harddrugs en de aangetroffen drugs zelf. Na uitsluiting van dit bewijsmateriaal was er onvoldoende wettig bewijs om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank sprak de verdachte dan ook vrij van het ten laste gelegde feit en gelastte de teruggave van in beslag genomen mobiele telefoons aan de verdachte.

De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de procedurele waarborgen in het strafrecht, vooral in gevallen waar de rechten van de verdachte in het geding zijn. De rechtbank wees op de grote schade die dergelijke schendingen kunnen toebrengen aan een onervaren en zwakbegaafde verdachte.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600775-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1989] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. P. van der Geest, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
een hoeveelheid cocaïne heeft verkocht en 8,45 gram cocaïne en 1,87 gram heroïne in zijn bezit heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen, de verklaring van getuige [getuige], het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, omdat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld op het moment dat verdachte werd staande gehouden door de politie. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat sprake is van een onherstelbaar vormverzuim direct nadat verdachte werd staande gehouden, omdat de verbalisant op dat moment gerichte vragen stelde aan verdachte met betrekking tot diens vermeende betrokkenheid bij een strafbaar feit en verdachte daarbij niet op zijn rechten heeft gewezen.
De verdediging is van mening dat op basis van voornoemde omstandigheden sprake is van onherstelbare vormverzuimen in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. De verklaring van verdachte op het moment van staande houden, waarmee hij zichzelf belastte, de aangetroffen drugs alsmede de resultaten van het uitlezen van de gevonden mobiele telefoons, zijn onrechtmatig verkregen en dienen te worden uitgesloten van het bewijs. De verdediging heeft aangevoerd dat het gevolg van de bewijsuitsluiting is dat er onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen en verzoekt om verdachte vrij te spreken van het aan hem tenlastegelegde.
Subsidiair heeft de verdediging aangevoerd dat de hoeveelheid aangetroffen drugs en de ten laste gelegde periode van twee maanden niet bewezen kunnen worden verklaard en de verdediging verzoekt ook om die reden verdachte vrij te spreken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen omtrent artikel 359a Wetboek van Strafvordering
De rechtbank stelt op basis van het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen het navolgende vast.
Staandehouding
Op 30 juli 2011 gaf de politie de bestuurder van een blauwe personenauto, merk Citroen, een stopteken, omdat deze door het rode verkeerslicht was gereden. De bestuurder voldeed aan het stopteken en zette de auto aan de kant van de weg. Verbalisant sprak de bestuurder vervolgens aan. Ten tijde van deze staandehouding zag verbalisant dat de bijrijder zich zeer zenuwachtig gedroeg. De bijrijder stapte tegelijk met de bestuurder uit de auto en kwam naast verbalisant staan. De bijrijder kon niet stil blijven staan en hij bewoog steeds heen en weer. Dit wekte bij verbalisant de indruk dat hij zich niet op zijn gemak voelde en zenuwachtig was. Nadat de bestuurder werd overgebracht vroeg de bijrijder onmiddellijk of hij de auto mocht meenemen. De verbalisant vroeg hem of hij een geldig rijbewijs had en de bijrijder antwoordde dat dit zo was.Verbalisant vroeg aan de bijrijder een rijbewijs of ander identiteitsbewijs, waarop de bijrijder nogmaals zei dat hij een geldig rijbewijs had en dat hij de auto mee mocht nemen. Hij overhandigde een paspoort aan verbalisant . De bijrijder bleek te zijn genaamd [verdachte], zijnde de verdachte in deze zaak. De verbalisant wilde het politiesysteem bevragen of de bijrijder inderdaad in het bezit was van een geldig rijbewijs, maar voor hij dat kon doen deelde de bijrijder mee dat hij (toch) niet over een geldig rijbewijs beschikte.
Vervolgens kwam een personenauto aanrijden, waar een man uitstapte. Deze man legitimeerde zich met zijn rijbewijs als [X] en hij bleek de tenaamgestelde van de auto te zijn. [X] vroeg onmiddellijk of hij de auto mocht meenemen. Verbalisant gaf hiervoor toestemming.
Door het vreemde zenuwachtige gedrag van zowel [X] als verdachte kreeg verbalisant heel sterk de indruk dat zij iets verborgen wilden houden. Dit heeft verbalisant doen besluiten om de auto nogmaals staande te houden en de inzittenden nader te controleren.
Nadat de auto opnieuw was staande gehouden, heeft verbalisant tegen [X] gezegd dat hij het vermoeden had dat er iets in zijn auto verstopt lag en dat hij daarbij doelde op bijvoorbeeld wapens, drugs of gestolen goederen. Verbalisant heeft daarna met toestemming van [X] de auto bekeken, maar heeft niets terzake dienende aangetroffen.
Vragen stellen door de verbalisant aan verdachte zonder voorafgaande cautie
Verbalisant zag wederom dat verdachte zenuwachtig was. Verdachte liep heen en weer en hij keek onrustig om zich heen. Zijn gedrag gaf verbalisant het gevoel dat hij iets verborgen hield. Verbalisant heeft daarop verdachte gevraagd of hij zijn zakken leeg wilde halen. Verdachte wilde dit wel doen en hij haalde meerdere telefoons uit zijn rechter jaszak. Vervolgens haalde verdachte een papieren zakje uit zijn rechterzak. Verbalisant pakte het papieren zakje en zag dat het open was. In het zakje zag verbalisant twee plastic sealbags met daarin lege papieren sealbags. Het was verbalisant ambtshalve bekend dat hierin cocaïne wordt gestopt voor drugshandel op straat. Verder zag verbalisant een flesje in de papieren tas zitten met de naam [naam] en “mannitol”. Het was verbalisant ambtshalve bekend dat dit poeder wordt gebruikt om harddrugs mee te versnijden. Verbalisant heeft vervolgens verdachte gevraagd of hij harddrugs op zak had en hij hoorde verdachte daarop “ja” zeggen. Vanuit zijn rechterzak pakte verdachte een plastic zakje met daarin 10 kleine bolletjes met een onbekende stof. Verdachte is daarop aangehouden.
Cautie tijdens de insluiting
Tijdens de insluiting van verdachte zijn meerdere zakjes met een onbekende stof aangetroffen. Verdachte verklaarde tijdens de insluiting, nadat hem de cautie was gegeven, dat de drugs niet van hem waren.
De rechtbank overweegt dat uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal niet blijkt dat er op het moment van staandehouding door de verbalisant sprake was van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. De constatering van de verbalisant dat verdachte zenuwachtig gedrag vertoonde is onvoldoende aanleiding om te spreken van een redelijk vermoeden van schuld in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering. Daarnaast maakt de rechtbank uit de mededeling van de verbalisant aan [X] dat hij “doelde op bijvoorbeeld wapens, drugs of gestolen goederen” op dat de verbalisant zelf niet precies wist op grond van welk vermoeden aan welk strafbaar feit hij tot staande houding overging. De identiteit van zowel verdachte als [X] was bovendien al bij verbalisant bekend. De staande houding kon derhalve niet meer dienen tot vaststelling van de identiteit van beide personen.
De rechtbank is van oordeel dat door het ontbreken van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit ten tijde van de staande houding, terwijl bovendien de identiteit van beide personen al bij verbalisant bekend was, sprake is geweest van een onrechtmatige staande houding. Dit levert een onherstelbaar vormverzuim op in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank overweegt voorts dat op het moment dat verdachte op vragen van de verbalisant zijn zakken leeghaalde en de drugsgerelateerde spullen tevoorschijn kwamen, er een concrete verdenking van het plegen van een strafbaar feit ontstond. Derhalve had verbalisant op grond van artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering verdachte de cautie moeten geven, voordat hij verdachte de vraag stelde of verdachte harddrugs op zak had. Op dat moment was immers sprake van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit in de zin van artikel 27 van het Wetboek van Strafvordering, terwijl verbalisant verdachte een vraag wilde stellen over diens betrokkenheid bij dat strafbare feit. Dat levert een verhoorsituatie op in de zin van artikel 29, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering. Verbalisant heeft echter nagelaten de cautie op dat moment te geven.
De rechtbank is van oordeel dat met het niet geven van de cautie op het moment van het ontstaan van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit, sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering.
De rechtbank is gelet op voornoemde van oordeel dat in deze zaak belangrijke strafrechtelijke voorschriften in aanzienlijke mate zijn geschonden. Bij deze onervaren en zwakbegaafde verdachte is de schade van een dergelijke schending groot te noemen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat aan de onherstelbare vormverzuimen een rechtsgevolg dient te worden verbonden en wel in die zin dat de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen niet mogen bijdragen aan het bewijs van het ten laste gelegde feit. De zonder voorafgaande cautie gegeven verklaring van verdachte dat hij harddrugs op zak had, alsmede de aangetroffen harddrugs, de bevindingen van het Nederlands Forensisch Instituut en de resultaten van het uitlezen van de mobiele telefoons, dienen van het bewijs te worden uitgesloten, nu dit bewijsmateriaal een rechtstreeks resultaat is van de opsporingshandelingen, waarbij de vormverzuimen zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat na uitsluiting van genoemd bewijsmateriaal onvoldoende wettig bewijs in het dossier voorhanden is om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. De rechtbank acht dan ook niet wettig bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan en zal hem van dat feit vrijspreken.
5 De overwegingen omtrent het beslag
5.1 De teruggave aan verdachte
Aangezien de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde feit, zal de rechtbank de teruggave gelasten van de in beslag genomen mobiele telefoon, kleur wit, merk Blackberry, de mobiele telefoon, kleur zwart, merk Nokia en de mobiele telefoon, kleur zwart, merk Alcatel, aan verdachte.
6 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het aan hem tenlastegelegde feit;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de in beslag genomen voorwerpen, te weten:
- mobiele telefoon, kleur wit, merk Blackberry,
- mobiele telefoon, kleur zwart, merk Nokia,
- mobiele telefoon, kleur zwart, merk Alcatel.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. Grapperhaus, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en
mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 november 2011.
Mr. Veldhuijzen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.