parketnummer: 16/710701-10
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 12 september 2011
[verdachte]
geboren op [1988] te [geboorteplaats] (Marokko)
gedetineerd in HvB Utrecht, Wolvenplein
raadsman mr. J.A. Huibers, advocaat te Amsterdam.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 16 mei 2011 waarbij de officier en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Bij tussenvonnis van 30 mei 2011 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De heropening had tot doel om door middel van nader onderzoek het door de verdediging geschetste, alternatieve scenario, te onderzoeken. In dat kader heeft nader politie-onderzoek plaatsgevonden, zijn een drietal verbalisanten/ rechercheurs gehoord en is getuige [slachtoffer 1] door de rechter-commissaris gehoord. Vervolgens heeft op 29 augustus 2011 een voortzetting van de behandeling plaatsgevonden waarbij de officier van justitie en de verdediging opnieuw hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is op de zitting van 16 mei 2011 gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvorde-ring.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op 26 februari 2010 samen met anderen heeft geprobeerd een gewapende overval op de [supermarkt] te plegen en/of op die datum samen met anderen heeft geprobeerd medewerkers van de [supermarkt] af te persen;
2. op 26 februari 2010 samen met anderen een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen. Mocht het al juist zijn dat verdachte de aangetroffen bivakmuts eerder die nacht heeft gebruikt bij een inbraakpoging in een woning, dan nog staat dit volgens de officier van justitie niet in de weg aan de conclusie dat verdachte betrokken is geweest bij de overval op de [supermarkt].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Zij heeft er daarbij op gewezen dat een op de parkeerplaats aan de Rhodosdreef aangetroffen, uit een legging geïmproviseerde bivakmuts waarop DNA van verdachte is aangetroffen weliswaar een link vormt met verdachte, doch er voorts geen redengevende feiten of omstandigheden aanwezig zijn die dwingen tot de conclusie dat deze geïmproviseerde bivakmuts en de op deze parkeerplaats aangetroffen kledingstukken daadwerkelijk zijn gebruikt bij de overval.
De verdediging wijst er allereerst op dat uit de verklaring van de getuige [slachtoffer 1] volgt dat beide overvallers een fabrieksmatig gemaakte bivakmuts droegen. Alleen al hieruit volgt dat de aangetroffen geïmproviseerde bivakmuts niets met de overval heeft te maken.
Verdachte heeft voorts verklaard -samengevat- dat hij diezelfde nacht heeft geprobeerd om in te breken in een woning aan de [adres] in [woonplaats]. Bij die overval droeg hij de geïmproviseerde bivakmuts. Omdat hij betrapt werd moest hij vluchten. Omdat te verwachten viel dat er snel politie ter plaatse zou komen en hij mogelijk staande gehouden zou worden, heeft verdachte de bivakmuts weggegooid op de parkeerplaats aan de Rhodosdreef. Uit het nader onderzoek is gebleken dat de verklaring van verdachte steun vindt in de verklaring van de bewoner van de [adres].
Aan de wijze waarop de kledingstukken zijn aangetroffen kunnen voorts geen conclusies worden verbonden, aldus de verdediging. Het dossier biedt aanknopingspunten voor het oordeel dat deze kleding is verplaatst voordat de recherche ter plaatse was.
Gelet op het voorgaande is er volgens de verdediging dan ook geen bewijs voor de stelling dat de geïmproviseerde bivakmuts door verdachte is gebruikt bij de overval op de [supermarkt].
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Feiten en omstandigheden
Op 26 februari 2010 komt er om 06.04 uur bij de meldkamer van de politie Utrecht een telefonische melding binnen dat een overval gaande zou zijn aan de [adres] te [woonplaats]. Toen de politie korte tijd later ter plaatse kwam waren de overvallers vertrokken.
Getuige [slachtoffer 2], filiaalmanager bij de [supermarkt] aan de [adres] te [woonplaats], heeft verklaard dat hij op 26 februari 2010 om 06.00 uur samen met de vrachtwagenchauf-feur en een beveiligingsbeambte de winkel inliep. Toen hij de deur naar het kantoor en de kantine door middel van de code had ontgrendeld en geopend, hoorde hij een klap en stonden er twee zwart gemaskerde mannen voor hem, waarvan er één een pistool op zijn hoofd richtte en riep: “dit is een overval”. Hij verklaart dat de overvaller met het wapen hen sommeerde om op de grond te gaan liggen en hen vervolgens sommeerde om naar de kantine te gaan en daar op de grond te gaan liggen. Hij kreeg een tik op zijn achterhoofd.In de kantine heeft hij nogmaals een harde klap op zijn achterhoofd gekregen. Toen ze op de grond lagen in de kantine zei de overvaller met het wapen terwijl hij op [slachtoffer 2] wees: “die moeten we hebben, want die heeft de sleutels”.
Getuige [slachtoffer 3], beveiligingsmedewerker, heeft verklaard dat hij op 26 februari 2010 samen met de bedrijfsleider en een chauffeur tussen 06.05 en 06.15 uur de winkel in is gegaan en dat hij, toen de deur met het codeslot werd geopend, direct een man tevoorschijn zag springen met een vuurwapen in zijn hand welke hij met gestrekte arm op hen richtte. Na 1 of 2 seconden zag hij dat een tweede man naast de overvaller stond. De bedrijfsleider en de chauffeur moesten liggen, hij moest op zijn knieën zitten. Hij zag dat de overvaller met het vuurwapen de bedrijfsleider een klap op zijn hoofd gaf. Vervolgens moesten zij naar de kantine, maar zij mochten niet lopen. Hij schuifelde op zijn knieën daarheen en de andere twee tijgerden daarheen.
Getuige [slachtoffer 1], vrachtwagenchauffeur die goederen bij de [supermarkt] kwam bezorgen, heeft verklaard dat hij op 26 februari 2010 omstreeks 06.00 uur samen met de bedrijfsleider en de beveiliger de winkel in is gegaan en dat hij, op het moment dat de deur naar het kantoor werd geopend, twee mannen de winkel in zag komen. Hij zag dat een dader een vuurwapen bij zich had. Hij zag dat er veel roest op de slede van het wapen zat. Hij verklaart dat hij beroepsmilitair is geweest en de verschillen tussen wapens kent en dat hij zag dat het een klein model zwart pistool betrof. Hij zag dat dader 1 was gekleed in een bruine jas. Een dader riep op luide toon dat ze allemaal op grond moesten gaan liggen. Kort daarop zei deze dader dat ze naar het kantoor moesten kruipen. Ze zijn met zijn drieën op hun knieën naar de kantine gekropen. Hij zag dat een dader de bedrijfsleider [slachtoffer 2] tweemaal een klap op zijn hoofd gaf met het wapen. [slachtoffer 1] begreep dat er kennelijk een derde dader bij betrokken was toen hij op een gegeven moment een geluid van een portofoon hoorde en hoorde dat er door de portofoon werd gezegd: “Jullie zijn gezien.”
Omstreeks 06.20 uur op 26 februari 2011 komt een melding binnen bij de politie dat een getuige diverse jassen had aangetroffen op de parkeerplaats van de Rhodosdreef te Utrecht. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben contact gezocht met de meldster en hoorden dat zij, toen zij wegreed vanaf een parkeerplek op de Rhodosdreef, meerdere jassen op elkaar zag liggen op de plek waar zij geparkeerd had gestaan. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zijn vervolgens direct ter plaatse gegaan en zagen op een lege parkeerplek, waar meldster eerder had gestaan met haar auto, meerdere jassen, een roestig pistool en een bivakmuts liggen. Deze goederen lagen naast een geparkeerde auto. Aan de andere zijde van deze personenauto zagen verbalisanten, half onder die personenauto weggestopt, nog een jas liggen. Verbalisanten hebben deze goederen niet aangeraakt en een medewerker van de Forensische Opsporing ter plaatse laten komen voor nader onderzoek.
Technisch rechercheur [verbalisant 3] heeft vervolgens op 26 februari 2010 ter plaatse een sporenonderzoek ingesteld en foto’s gemaakt van de door hem aangetroffen situatie. Hij zag op het parkeerterrein voor de flat aan de Rhodosdreef aan weerszijden van een aldaar geparkeerde personenauto, een hoeveelheid kledingstukken liggen. Rechts van deze auto lagen twee bivakmutsen, een bruine jas en een blauwe trainingsbroek. Op korte afstand daarvan lag een vuurwapen. Aan de linkerzijde van de auto zag hij een zwarte sok en half weggeschoven onder de auto een zwarte jas en een handschoen. Deze voorwerpen zijn door hem veiliggesteld en in beslag genomen. Hij heeft de aangetroffen goederen omschreven in een aanvullend proces-verbaal van 6 maart 2010. In dit proces-verbaal is onder meer vermeld dat een kennelijk fabrieksmatig vervaardigde bivakmuts is aangetroffen, met omgezoomde oog- en mondopeningen , alsmede een geïmproviseerde bivakmuts, die de indruk wekt een deel van een broekspijp of legging te zijn, waarin 2 ooggaten werden geknipt. Naar aanleiding van vragen van de rechtbank heeft technisch rechercheur [verbalisant 3] verklaard dat de bivakmutsen rechts van een personenauto werden aangetroffen. De mutsen lagen op elkaar, waarbij de geïmproviseerde bivakmuts onderop lag. De beide bivakmutsen lagen beide half over de aangetroffen bruine jas en naast de blauwe trainingsbroek. Het vuurwapen lag aan dezelfde zijde van de personenauto als de kleding op een afstand van ongeveer 50 cm van de betreffende kledingstukken.
Rechercheur [verbalisant 3] heeft tevens op 26 februari 2010 sporenonderzoek ingesteld bij de [supermarkt] aan de [adres] te Utrecht. Hieruit is naar voren gekomen dat in het herentoilet een gat in het plafond was uitgebroken. Op de toiletbril waren sporen van schoenafdrukken zichtbaar. In de dakbedekking was eveneens een gat gemaakt. Onderzoek op het dak wees uit dat een vierkant gat in het dakleer was gesneden van ongeveer 80 cm x 80 cm.
Het Rapport Technisch Onderzoek vuurwapen vermeldt dat het aangetroffen wapen een pistool betreft van het merk Walther, model PP, kaliber 7,65 mm. Voorts is in dit rapport vermeld dat de buiten- en binnenkant van de slede en kast van het wapen door sterke roest-vorming zijn aangetast. Het pistool betreft een vuurwapen als bedoeld in artikel 2 lid 1, Categorie III onder 1 van de Wet wapens en munitie.
Speekselsporen, aangetroffen op de geïmproviseerde bivakmuts, zijn veiliggesteld en opge-stuurd naar het Nederlands Forensisch instituut (NFI). Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat het op deze geïmproviseerde bivakmuts aangetroffen DNA matcht met het DNA van verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op één miljard.
Huidsporen, aangetroffen op het gevonden vuurwapen, zijn eveneens veiliggesteld en opgestuurd naar het NFI. Huidsporen zijn, onder meer, gevonden op de onderzijde kolf en houderbodem (genummerd met SIN-nummer AABQ1599NL).
Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat het op het vuurwapen aangetroffen onvolledig DNA-profiel, bemonstering AABQ1599NL#01, matcht met het [slachtoffer 2]. Dit betekent dat het celmateriaal in deze bemonstering afkomstig kan zijn van [slachtoffer 2]. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met dit DNA-profiel is kleiner dan één op 1,1 miljoen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de geïmproviseerde bivakmuts, waarop zijn DNA is aangetroffen, van hem is.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen is op grond van voornoemde bewijsmiddelen. De rechtbank overweegt daartoe met name het volgende.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat het op de parkeerplaats op de Rhodosdreef aangetroffen vuurwapen is gebruikt bij de poging tot een gewapende overval op de [supermarkt] aan de [adres] te [woonplaats], gelet op het op dit wapen aangetroffen DNA van slachtoffer [slachtoffer 2] - die blijkens de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] met dit wapen is geslagen - en gelet op de door getuige [slachtoffer 1] gegeven omschrijving van dit wapen.
Voorts acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de aangetroffen kleding, waaronder de geïmproviseerde bivakmuts van verdachte waarop zijn DNA is aangetroffen, bij deze overval is gebruikt nu deze kleding op zeer korte afstand, te weten 50 cm, van dit vuurwapen is aangetroffen. Getuige [slachtoffer 1] verklaarde dat een dader een bruine jas droeg en de getuige [slachtoffer 2] verklaart over twee gemaskerde mannen, hetgeen overeenkomt met de aangetroffen kledingstukken. Uit de wijze waarop deze geïmproviseerde bivakmuts is aangetroffen, onder de andere bivakmuts en half liggend over een bruine jas, volgt dat deze muts tegelijk met de andere kledingstukken op de parkeerplaats is achtergelaten
De wijze waarop de geïmproviseerde bivakmuts met DNA van verdachte is aangetroffen -onder de andere bivakmuts en half over een bruine jas - is niet verenigbaar met het verweer van de verdediging dat verdachte deze muts heeft weggegooid tijdens zijn vlucht na een mislukte woninginbraak en dat deze muts toevallig bij de goederen van de overval terecht is gekomen. Het is immers ondenkbaar dat de bivakmuts op die wijze tussen twee andere kledingstukken terecht zou kunnen zijn gekomen.
De raadsman stelt dat het erop lijkt dat de kleding is verplaatst en dat er daarom geen conclusies kunnen worden verbonden aan de wijze waarop de kleding is aangetroffen. Ter onderbouwing van deze stelling heeft de verdediging erop gewezen dat de door de meldster en de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] gegeven omschrijving over de wijze waarop de kleding is aangetroffen afwijkt van de hiervan door technisch rechercheur [verbalisant 3] - die later ter plaatse was - gegeven omschrijving.
De rechtbank verwerpt dit verweer. Het dossier bevat geen enkel aanknopingspunt voor de stelling dat de kleding zou zijn verplaatst, noch voor de stelling – anders dan louter taalkundig – dat de aangetroffen kleding midden op een parkeerplek onder een auto zou hebben gelegen. Verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zagen op een lege parkeerplaats meerdere jassen, een roestig pistool en een bivakmuts liggen. Deze goederen lagen, aldus hun verklaring, naast een geparkeerde personenauto. Aan de andere zijde van deze personenauto zagen zij, half onder dezelfde personenauto weggestopt, nog een jas liggen. Zij verklaren nadrukkelijk dat zij deze goederen niet hebben aangeraakt of verplaatst. Zij hebben vervolgens een medewerker forensische opsporing ter plaatse laten komen voor nader onderzoek. Technisch rechercheur [verbalisant 3] zag eveneens, zoals hiervoor aangegeven, aan weerszijden van een geparkeerde personenauto kledingstukken liggen. Dat [verbalisant 3] verklaart over twee bivakmutsen is niet in strijd met hetgeen [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben waargenomen - die melding maken van één bivakmuts - nu [verbalisant 3] heeft verklaard dat de geïmproviseerde bivakmuts onder de fabrieksmatig gefabriceerde bivakmuts lag en hij deze eerst waarnam nadat hij de bovenop liggende bivakmuts optilde. Bovendien is de geïmproviseerde bivakmuts niet onmiddellijk als zodanig herkenbaar.
In het midden kan daarom blijven of het juist is dat verdachte zich eerder in de nacht van 26 februari 2010 schuldig heeft gemaakt aan een poging tot inbraak in een woning aan de [adres] te [woonplaats]. Ook indien dat het geval zou zijn geweest, volgt uit de bewijsmiddelen immers dat de geïmproviseerde bivakmuts ook bij de overval op de [supermarkt] is gebruikt.
Aan de verklaring van getuige [slachtoffer 1] dat één dader een fabrieksmatig gemaakte bivakmuts droeg en de andere dader een soortgelijke bivakmuts, kent de rechtbank in het licht van de overige bewijsmiddelen, geen doorslaggevende betekenis toe.
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht dit feit eveneens wettig en overtuigend bewezen. Zoals hiervoor overwo-gen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat dit vuurwapen is gebruikt bij de poging tot een gewapende overval op de [supermarkt] aan de [adres] te [woonplaats], gelet op het op dit wapen aangetroffen DNA van slachtoffer [slachtoffer 2] – die blijkens de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1] met dit wapen is geslagen – en gelet op de door getuige [slachtoffer 1] gegeven omschrijving van dit wapen. Hieruit volgt dat verdachte dit wapen, in vereniging, voorhanden heeft gehad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 26 februari 2010 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening (uit een supermarkt gelegen aan de [adres]) weg te nemen een hoeveelheid geld en/of andere goederen van hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan supermarkt [supermarkt], en zich daarbij de toegang tot die supermarkt te verschaffen en dat weg te nemen geld en/of goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en daarbij die voorgenomen diefstal te doen vergezellen van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 2] (filiaal-manager van die supermarkt) en [slachtoffer 1] (chauffeur van de vrachtauto die goederen bij die supermarkt kwam bezorgen) en [slachtoffer 3] (beveiliger), te plegen met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers van dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken, tezamen en in vereniging met anderen, als volgt heeft gehandeld: hebbende hij, verdachte, en één van zijn mededaders:
- een gat in het dak van die supermarkt gemaakt en vervolgens via dat gat de toiletruimte van die supermarkt betreden en
- vervolgens die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3] opgewacht in de supermarkt en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3] een vuurwapen getoond en dat vuurwapen gericht op het lichaam van die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3] en
- dat vuurwapen gericht op het hoofd van die [slachtoffer 2] en daarbij tegen die [slachtoffer 2] gezegd: "Dit is een overval" en
- die [slachtoffer 2] meermalen met dat vuurwapen op diens hoofd geslagen en tegen die [slachtoffer 2] gezegd dat zij hem moesten hebben omdat hij de sleutels had en
- die [slachtoffer 2] en die [slachtoffer 1] en die [slachtoffer 3] gedwongen om op de grond te gaan liggen en naar het kantoortje van die supermarkt te kruipen en in dat kantoortje op de grond te gaan liggen en te blijven liggen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
2.
hij op of omstreeks 26 februari 2010 te Utrecht, in vereniging met een ander of anderen, een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Walther model PPK, kaliber 7,65 mm), voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Feit 1: poging tot diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers van dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl de schuldigen zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar waarvan een jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het opleggen van een lagere straf bepleit. Voorts heeft de verdediging erop gewezen dat indien de door de officier van justitie gevorderde straf wordt toegewezen, dit betekent dat verdachte geen recht heeft op vervroegde invrijheidstelling. Bij een strafeis van 4 jaar waarvan 1 jaar voorwaardelijk dient verdachte vier maanden langer te zitten dan wanneer een gevangenisstraf van 4 jaar onvoorwaardelijk wordt opgelegd.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft, samen met anderen, in de vroege ochtend een winkel overvallen en daarbij drie personen die in de winkel aanwezig waren met een wapen bedreigd, één persoon meerdere malen met dit wapen op zijn hoofd geslagen en deze personen gedwongen om op de grond te gaan liggen. Dit handelen heeft bij de in de winkel aanwezige personen heftige gevoelens van angst en onveiligheid teweeg gebracht. Hoe groot de impact van een dergelijke gebeurtenis kan zijn voor een slachtoffer blijkt wel uit de ter terechtzitting voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring van [slachtoffer 2] die op het moment van de overval in de winkel aanwezig was en met een vuurwapen tweemaal op zijn hoofd is geslagen. Hij ondervindt tot op de dag van vandaag de gevolgen van deze overval. Bovendien draagt dergelijk handelen een zeer schokkend karakter voor de rechtsorde in het algemeen. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij door zijn handelen in grote mate heeft bijgedragen aan de groeiende gevoelens van onveiligheid die bestaan in de samenleving.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 juli 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor diefstal met geweld.
Gelet op de ernst en de aard van de door verdachte gepleegde gedragingen is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur, passend en geboden is. Gelet op de gevolgen voor de slachtoffers en de gevoelens van onveiligheid die dit soort feiten tot gevolg hebben, kan niets anders dan een gevangenisstraf van langere duur aan de orde zijn. De ervaring leert dat slachtoffers van dit soort misdrijven zich nog lange tijd in hun eigen omgeving onveilig voelen. Alles overziende en gelet op de straffen die de rechtbank voor soortgelijke feiten pleegt op te leggen acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en zes maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om een gedeelte van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.725,28 voor feit 1. Dit bedrag heeft betrekking op immateriële schade ter hoogte van € 1.700,- en materiële schade, te weten aangeschafte slaapmiddelen, ter hoogte van
€ 25,28.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering geheel dient te worden toegewezen. De verdediging heeft bepleit dat de vordering dient te worden afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat zowel de immateriële schade als de materiële schade een rechtstreeks gevolg zijn van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8.1 De verbeurdverklaring
De hierna in de beslissing te noemen in beslag genomen voorwerpen zijn vatbaar voor verbeurdverklaring.
8.2 De onttrekking aan het verkeer
De hierna in de beslissing te noemen in beslag genomen voorwerpen zullen aan het verkeer worden onttrokken
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 33, 33a, 36b, 36c, 36f, 45, 47, 57, 63 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 26 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Feit 1: poging tot diefstal vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en aan andere deelnemers van dat misdrijf de vlucht mogelijk te maken, terwijl de schuldigen zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Feit 2: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 jaren en zes maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van € 1725,28. waarvan € 25,28 ter zake van materiële schade en € 1700,- ter zake van immateriële schade; en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 26 februari 2010 tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 1.725,28 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Beslag:
verklaart verbeurd:
- een bruine jas;
- een zwarte jas;
- een trainingsbroek;
- grijze handschoenen;
- een zwarte sok.
onttrekt aan het verkeer:
- 2 bivakmutsen;
- een vuurwapen, merk/type Walther pp
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. I.P.H.M. Severeijns en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J.C.J. Evers, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 12 september 2011.