ECLI:NL:RBUTR:2011:BU8088

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600493-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • P. Wagenmakers
  • A. Wassing
  • M.H.L. Schoenmakers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gijzeling en mishandeling in het kader van hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 23 november 2011 uitspraak gedaan tegen een verdachte die zich gedurende verschillende perioden schuldig heeft gemaakt aan het kweken van hennep en het wegnemen van elektriciteit. De verdachte heeft op grote schaal hennep gekweekt en daarbij ook elektriciteit gestolen. Daarnaast heeft hij een jongen gegijzeld en mishandeld die belastende verklaringen over hem had afgelegd bij de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de jongen op 20 november 2010 in Rhenen heeft gegijzeld door hem met geweld te dwingen in zijn auto te stappen en hem naar het bos te rijden, waar hij hem heeft mishandeld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 jaren, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen voor de slachtoffers. De rechtbank heeft ook overwogen dat de verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten, wat de strafmaat heeft beïnvloed. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar heeft de bewezenverklaring van de gijzeling, mishandeling, hennepteelt en diefstal van elektriciteit gehandhaafd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600493-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1971] te [geboorteplaats]
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd te Nieuwegein, PI Utrecht, HvB locatie Nieuwegein.
raadsman mr. P.D. Labee, advocaat te Amersfoort
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 november waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1 op 20 november 2010 [slachtoffer] gegijzeld heeft;
Feit 2 op 20 november 2010 [slachtoffer] heeft mishandeld;
Feit 3 in de periode van 6 mei 2011 t/m 14 mei 2011 8,8 kilogram hennep opzettelijk voorhanden heeft gehad in een woning aan de [adres] te [woonplaats];
Feit 4 in de periode van 1 juni 2010 t/m 10 september 2010 een hennepplantage heeft gehad in een pand aan de [adres] te [woonplaats];
Feit 5 in de periode van 1 mei 2009 t/m 11 januari 2010 een hennepplantage heeft gehad in een pand aan de [adres] te [woonplaats];
Feit 6 primair:
In de periode van 22 februari 2009 t/m 26 april 2010 een hennepplantage heeft gehad in een woning aan het [adres] te [woonplaats];
Subsidiair:
In de periode van 22 februari 2009 t/m 26 april 2010 [getuige 1] behulpzaam is geweest bij het opbouwen van een hennepplantage in de woning aan het [adres] te [woonplaats];
Feit 7 in de periode van 22 februari 2009 t/m 10 september 2010 elektriciteit heeft gestolen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1, 2, 3, 4, 5, 6 subsidiair en 7 heeft begaan en baseert zich daarbij op de volgende bewijsmiddelen.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2 op de aangifte van [slachtoffer], de verklaring van getuige [getuige 2], de medische verklaring omtrent het letsel van [slachtoffer] en de verklaring van verdachte ter zitting.
Ten aanzien van de feiten 3 tot en met 7, telkens op de processen-verbaal van bevindingen van de politie en de bekennende verklaring van verdachte ter zitting.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor de onder 1 tenlastegelegde feit en heeft daarvoor aangevoerd dat verdachte [slachtoffer] niet heeft gedwongen met hem mee te gaan. [slachtoffer] kon ook weglopen, op ieder moment dat hij dat zou hebben gewild. Verdachte was niet bekend met de laagbegaafdheid van [slachtoffer]. Teneinde meer duidelijkheid te verkrijgen over de gebeurtenissen op 20 november 2010 moeten [slachtoffer], [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 1] als getuigen gehoord worden.
De feiten 2 tot en met 5 kunnen wettig en overtuigend bewezen worden.
Verdachte was alleen betrokken bij het opbouwen van de hennepplantage aan het [adres] te [woonplaats], zodat hij dient te worden vrijgesproken van 6 primair en 7 voor zover het deze plantage betreft.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 Ten aanzien van feiten 1 en 2
[slachtoffer] (hierna: aangever) heeft bij de politie verklaard dat hij op 20 november 2010 in Rhenen bij [getuige 1] op bezoek ging en daar verdachte ontmoette. Tevens waren [getuige 2] en [getuige 3] aanwezig. Verdachte vroeg aan aangever welke namen hij bij de politie genoemd had. Aangever noemde onder andere de naam van verdachte. Verdachte gaf aangever hierop met gebalde vuist een harde klap op zijn neus. Aangever voelde direct pijn en zag dat er bloed uit zijn neus kwam. Nadat het bloeden gestopt was vroeg aangever of hij naar huis mocht gaan, waarop verdachte zei: “Nee, je gaat nergens heen, je gaat zo met mij mee in de auto en [getuige 3] gaat mee”. Even later stond verdachte op en zei: “Nou, kom maar mee”. Verdachte zei dit op een dwingende manier. Aangever was bang dat hij opnieuw door verdachte geslagen zou worden als hij het niet zou doen en is daarom met verdachte mee gelopen. Hij durfde ook toen hij buiten was,,niet weg te lopen. Verdachte moest voorop lopen en achterin de auto plaats nemen, achter de bijrijder. [getuige 3] nam plaats voorin de auto, op de bijrijdersplaats, naast verdachte. Verdachte reed naar het bos en zei tegen aangever: “geef je telefoon maar, dat is dan vast €20,-. Aangever gaf zijn telefoon aan verdachte. Vervolgens zei verdachte: “Hoe gaan we dit oplossen?” en hoe de aangever het geld zou terugbetalen”? Aangever werd bang voor verdachte. In het bos stopte verdachte en zei hij dat aangever moest uitstappen. [getuige 3] moest in de auto blijven zitten. Nadat aangever was uitgestapt kreeg hij direct van verdachte een paar klappen in zijn gezicht. Aangever viel op de grond, kreeg nog meer klappen tegen zijn hoofd en werd ook geschopt. Hierna is verdachte in de auto gestapt en weggereden.
Aangever heeft diezelfde dag nog een huisarts geconsulteerd. Die constateerde dat aangever een bloedneus had gehad en een hematoom had op de rechterzijde van de rug.
Twee dagen later heeft aangever zijn verwondingen aan de politie getoond. Hij had toen 2 donkerblauwe oren, bloeduitstortingen achter beide oren, krassen op zijn linkerwang, een lichte zwelling onderaan de rug en een bloeduitstorting aan de binnenkant van de bovenlip.
[A] is de persoonlijk begeleider van aangever en heeft verklaard dat aangever een licht verstandelijke beperking heeft. Zijn IQ wordt geschat op 85, maar door de combinatie met zijn traumatische verleden ligt dit lager. Op sociaal/emotioneel niveau is aangever te vergelijken met een 5/6-jarige. Aangever wil graag met iedereen vrienden zijn en is daardoor makkelijk te beïnvloeden. Dit maakt hem kwetsbaar.
[getuige 3] heeft de verklaring van aangever grotendeels bevestigd. Zij verklaarde dat ze op 20 november 2010 in de woning van [getuige 1] en [getuige 2] kwam en daar ook verdachte trof. Aangever kwam ook binnen en ging naast verdachte op de bank zitten. Verdachte sloeg met zijn hand tegen de neus van aangever, waardoor hij uit zijn neus bloedde. Even later vroeg aangever hoe laat de bus ging, waarop verdachte zei: “Jij gaat niet weg, jij moet met mij mee”. Verdachte stond op en zei: “We gaan”. Hij vroeg aan [getuige 3] of hij haar thuis moest brengen, waarop [getuige 3] meeliep naar de auto van verdachte. [getuige 3] en aangever stapten in de auto van verdachte en verdachte reed naar het bos. Verdachte zei tegen aangever dat hij zijn telefoon moest afgeven, wat hij ook deed. Verdachte vroeg aan aangever hoe hij dat geld terug zou gaan betalen. Nadat de auto in het bos was geparkeerd stapten verdachte en aangever uit. [getuige 3] zag dat verdachte aangever in zijn gezicht sloeg en dat aangever op de grond viel. Even later kwam verdachte weer in de auto zitten en reed weg.
Verdachte heeft ter zitting bekend dat hij in de woning [slachtoffer] een klap tegen zijn neus heeft gegeven, nadat [slachtoffer] had toegegeven dat hij bij de politie zijn naam had genoemd. Hij zei daarna tegen [slachtoffer] dat hij verder met hem wilde praten. Dat ging over de investering van € 35.000,- in een hennepkwekerij. Ze zijn toen in zijn auto naar het bos gereden. [getuige 3] was er ook bij. In de auto heeft hij om de telefoon van [slachtoffer] gevraagd en deze van hem aangepakt. Dit was om te voorkomen dat [slachtoffer] zou gaan bellen. In het bos heeft hij, nadat ze beiden waren uitgestapt, [slachtoffer] 4 à 5 klappen in zijn gezicht gegeven.
Bewijsoverweging
De rechtbank is van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan.
Verdachte heeft immers aangever eerst een klap op zijn neus gegeven en hem daarna, toen aangever te kennen gaf dat hij weg wilde, gezegd dat hij met hem mee moest gaan, omdat er nog gepraat moest worden. Daarna heeft hij in de auto geëist dat aangever zijn mobiele telefoon afgaf. Met dit alles heeft verdachte en dreigende sfeer gecreëerd bij een kwetsbare en beïnvloedbare jongen, zodat aangever zich gedwongen voelde de opdrachten van verdachte op te volgen.
De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van aangever en de getuigen [getuige 1], [getuige 2] en [getuige 3] af. De discrepantie tussen de verklaring van verdachte en de aangifte en de overige getuigenverklaring is zo klein, dat er geen noodzaak bestaat tot het horen van deze getuigen. Daarnaast is steunbewijs voorhanden voor (kleine) onderdelen van de aangifte die door verdachte ontkend worden. De verklaring van aangever dat hij ook door verdachte is getrapt terwijl hij op de grond lag, vindt steun in de medische verklaring, waaruit volgt dat aangever ook letsel op zijn rug heeft. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de woorden “Ik kan je ook je eigen graf laten graven” en van het plassen over aangever nu hiervoor geen steunbewijs voorhanden is.
Tevens is op grond van voornoemde bewijsmiddelen het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.
4.3.2 Opgave van bewijsmiddelen met betrekking tot feit 3
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 9 november 2011;
- de verklaring van verdachte [getuige 1];
- de processen-verbaal van bevindingen;
4.3.3 Opgave van bewijsmiddelen met betrekking tot feit 4 en feit 7 (voor wat betreft het adres [adres] te [woonplaats]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 9 november 2011;
- de processen-verbaal van bevindingen
- het proces-verbaal van aangifte van [bedrijf 1]
4.3.4 Opgave van bewijsmiddelen met betrekking tot feit 5 en feit 7 (voor wat betreft het adres [adres] te [woonplaats]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 9 november 2011;
- de processen-verbaal van bevindingen;
- proces-verbaal van aangifte van [bedrijf 1]
4.3.5 Opgave van bewijsmiddelen met betrekking tot feit 6 subsidiair en feit 7 (voor wat betreft het adres [adres] te [woonplaats]
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting van 9 november 2011;
- de processen-verbaal van bevindingen;
- proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 1].
Bewijsoverweging
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij [getuige 1] heeft geholpen bij het opzetten van de hennepkwekerij aan het [adres] te [woonplaats]. Hij zou hebben geholpen met het aansluiten van de lampen, neerleggen van de folie, afdichten van de ruimte, het maken van voedingsschema’s en het aansluiten van de elektriciteit buiten de meter om. Op grond van deze verklaring heeft de officier van justitie gevorderd verdachte te veroordelen voor feit 6 primair, het medeplegen van het kweken van hennep.
Op zitting heeft verdachte zijn verklaring echter gewijzigd, in die zin dat hij slechts heeft geholpen met het kweekrooster en het aansluiten van de elektriciteit buiten de meter om.
De rechtbank zal de bewezenverklaring baseren op deze ter zitting afgelegde verklaring, nu er geen bewijsmiddelen voorhanden zijn die de juistheid hiervan weerspreken, en op voornoemde processen-verbaal van bevindingen en de verklaring van [getuige 1]. Op grond van deze bewijsmiddelen is wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 6 subsidiair tenlastegelegde feit, de medeplichtigheid aan het telen van hennep op voornoemd adres, heeft begaan. Tevens is naar het oordeel van de rechtbank hiermede wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een ander de elektriciteit op het adres [adres] te [woonplaats] heeft gestolen.
Vrijspraak
Verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde, nu bij dit feit de deelnemingsvorm medeplegen niet is tenlastegelegd.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 20 november 2010 te Rhenen, opzettelijk een persoon, genaamd [slachtoffer], wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, met het
oogmerk die [slachtoffer], te dwingen iets te doen (te weten dat die [slachtoffer] aan verdachte, geld zou geven), immers heeft verdachte:
- die [slachtoffer] met kracht in/tegen het gezicht geslagen
- tegen die [slachtoffer] dreigend gezegd "Nee, je gaat nergens heen, je gaat
zo met mij mee in de auto en [getuige 3] gaat mee",
- tegen die [slachtoffer] dreigend gezegd: "Nou, kom maar mee"
- die [slachtoffer] gedwongen in een auto plaats te nemen en die Van der
[slachtoffer] meegenomen naar het bos
- tegen die [slachtoffer] gezegd "geef je telefoon maar, dat is dan vast 20
euro" en "hoe gaan we dit oplossen,”en dat die [slachtoffer] verdachte een grote hoeveelheid geld terug moest betalen en
- (nadat die [slachtoffer] was uitgestapt) die [slachtoffer] meermalen
in/tegen het gezicht/hoofd, en het lichaam geslagen en/of geschopt en
- (aldus) een dreigende sfeer gecreëerd en in stand gehouden waardoor die Van
der [slachtoffer] enige tijd werd belet/belemmerd zich vrijelijk te bewegen en te
gaan en staan waar hij wilde;
2.
op 20 november 2010 te Rhenen, opzettelijk mishandelend [slachtoffer]
heeft geslagen in zijn gezicht, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft
bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
op tijdstippen in de periode van 6 mei 2011 tot en met 14 mei 2011 te Rhenen,
tezamenen in vereniging met een ander, opzettelijk heeft verwerkt en opzettelijk
aanwezig heeft gehad (in een pand aan de [adres] te [woonplaats] een
hoeveelheid van (in totaal) 8,8 kilogram hennep, zijnde hennep een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II ;
4.
op tijdstippen in de periode van 1 juni 2010 tot en met 10 september 2010 te
[woonplaats], opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres] te [woonplaats])
een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 1500, hennepplanten , zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
5.
op tijdstippen in de periode van 1 mei 2009 tot en met 11 januari 2010 te [woonplaats], opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres] te [woonplaats] een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 2200, hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6.
Subsidiair
een persoon, te weten [getuige 1], op tijdstippen in de periode van 22 februari 2009 t/m 26 april 2009 te [woonplaats] met elkaar, opzettelijk heeft/hebben geteeld in een pand/
woning aan het [adres] een hoeveelheid van in totaal 775 hennepplanten zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, bij het plegen van welk misdrijf verdachte omstreeks de periode van 22 februari 2009 t/m 26 april 2009 te [woonplaats] in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk
middelen en inlichtingen heeft verschaft en opzettelijk behulpzaam is geweest, door:
- het (helpen met het) opbouwen en inrichten van de hennepkwekerij, waaronder
* de stroomvoorziening regelen voor de kwekerij
* het maken van een voedingsschema voor de kwekerij
7.
op tijdstippen in de periode van 22 februari 2009 tot en met 10 september 2010 te [woonplaats] en [woonplaats], (steeds) met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening
heeft weggenomen een hoeveelheid elektische energie, toebehorende aan de navolgende bedrijven:
- van [bedrijf 1] in de periode van 1 mei 2009 t/m 11 januari 2010 te
[woonplaats] (betreft adres [adres] [woonplaats])
- van [bedrijf 1] in de periode van 1 juni 2010 t/m 10 september 2010 te
[woonplaats] (betreft adres [adres] te [woonplaats]);
en:
op tijdstippen in omstreeks de periode van 22 februari 2009 tot en met 26 april 2010 te [woonplaats], tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektische energie,toebehorende aan:
- van [bedrijf 2] (betreft adres [adres] te [woonplaats]).
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Strafbaarheid
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 gijzeling;
Feit 2 mishandeling;
Feit 3 medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 4 en 5 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwetgegeven verbod, meermalen gepleegd;
Feit 6 subsidiair medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 7 diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Forensisch psychiater drs. Gerritsen heeft verdachte onderzocht en op 28 oktober 211 een rapport over hem uitgebracht. Hierin wordt geconcludeerd dat er wel sprake is van een persoonlijkheidsstoornis met antisociale trekken (vooral een lacunaire gewetensfunctie) en van verslavingsproblematiek, maar dat het zeer de vraag is in hoeverre er een relatie bestaat tussen de tenlastgelegde feiten en de psychopathologie. Verdachte heeft zich bewust en planmatig bezig gehouden met hennepteelt en wist wat hiervan de strafrechtelijke consequenties waren als hij gepakt zou worden. Op grond hiervan kan hij als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Dit geldt ook ten aanzien van de agressieve handelingen: de gijzeling en mishandeling.
Verdachte is derhalve strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar, met aftrek van het voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte een gevangenisstraf op te leggen van niet meer dan 18 maanden, met aftrek van het voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich gedurende verschillende perioden bezig gehouden met het kweken van hennep en zich daarbij tevens schuldig gemaakt aan het wegnemen van elektriciteit. Dit gebeurde op grote schaal en in sommige gevallen ook gedurende behoorlijk lange perioden. Daarnaast heeft verdachte een jongen die bij de politie belastend over verdachte had verklaard, gegijzeld en mishandeld.
Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij, waarbij ook op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Ook kan door de kwekerij andere schade ontstaan. Dit heeft zich ook geëffectueerd in de vorm van wateroverlast bij het pand aan het [adres] te [woonplaats]. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen en risico’s niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag. Het vele geld dat verdiend wordt met deze strafbare feiten heeft bovendien een corrumperend effect op de samenleving; het geeft scheve ogen bij mensen die wel normaal werken, maar daarmee onmogelijk zoveel geld kunnen verdienen.
Door de gijzeling en mishandeling heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van een ander.
Verdachte is eerder veroordeeld terzake hennepteelt, ook tot onvoorwaardelijke gevangenisstraffen. Gelet daarop en gelet op de aard en omvang van de onderhavige bewezenverklaarde feiten is een gevangenisstraf voor langere duur op zijn plaats.
De rechtbank zal echter in matigende zin rekening houden met de ouderdom van de feiten 6 en deel van feit 7. Bovendien heeft de officier van justitie nadat verdachte in oktober 2010 was aangehouden in verband met de verdenking van zijn betrokkenheid bij twee hennepkwekerijen geen gebruik gemaakt van de een snelle berechting te bevorderen. Verdachte is na het verhoor weer in vrijheid gesteld. Gelet hierop zal de rechtbank een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie gevorderd.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 282a, 300 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 6 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 gijzeling;
feit 2 mishandeling;
feit 3 medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 4 en 5 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwetgegeven verbod, meermalen gepleegd;
feit 6 subsidiair medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 7 diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
en
diefstal door twee of meer verenigde personen waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Wagenmakers, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 november 2011.
Mrs. Wassing en Schoenmakers zijn niet de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.