ECLI:NL:RBUTR:2011:BU7685

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
13 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/710733-11, 16.504025-09, 09.925173-10 en 16.600461-10 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Doodslag en woninginbraken met DNA-bewijs

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 13 december 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van doodslag en meerdere woninginbraken. De verdachte heeft op 19 maart 2011 in Utrecht [slachtoffer 1] om het leven gebracht door hem met een mes in de borst te steken. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van voorbedachte rade, maar dat er wel opzet aanwezig was, waardoor de verdachte werd veroordeeld voor doodslag. De rechtbank overwoog dat de verdachte de eerste was die een mes trok en dat hij de aanvallende partij was in het gevecht met [slachtoffer 1]. De rechtbank achtte de verklaringen van getuigen, waaronder medeverdachten, betrouwbaar en concludeerde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de doodslag.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan drie woninginbraken, waarbij DNA-bewijs leidde tot zijn identificatie. De rechtbank legde een gevangenisstraf van acht jaar op, rekening houdend met de ernst van de feiten en de impact op de nabestaanden van het slachtoffer. De rechtbank wees ook schadevergoedingen toe aan de benadeelde partijen, die schade hadden geleden door de inbraken en de dood van [slachtoffer 1]. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de gevolgen daarvan voor slachtoffers en hun families.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummers: 16/710733-11, 16.504025-09, 09.925173-10 en 16.600461-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 13 december 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1973] te [geboorteplaats]
thans gedetineerd te PI Nieuwegein
raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 29 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Ter terechtzitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met de parketnummers 16.504025-09, 09.925173-10 en 16.600461-10.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is aangepast overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 19 maart 2011 te Utrecht primair [slachtoffer 1] heeft vermoord dan wel opzettelijk heeft gedood, subsidiair heeft geprobeerd met geweld goederen te stelen van die [slachtoffer 1] en/of die [slachtoffer 1] af te persen, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden;
feit 2: op 2 maart 2011 heeft ingebroken in een woning in Vianen;
feit 3: op 8 maart 2011 heeft ingebroken in een woning in IJsselstein;
feit 4: op 28 februari 2011 heeft ingebroken in een woning in De Bilt.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
De verdediging heeft aangevoerd dat de officier van justitie ten aanzien van feit 4 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging, omdat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Verdachte is ter zake van dit feit niet gehoord. Hierdoor is een ernstige inbreuk gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, waardoor met een grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van de zaak tekort is gedaan, aldus de verdediging.
De officier van justitie acht zich wel ontvankelijk. Verdachte heeft zich voor wat betreft twee andere DNA-matches beroepen op zijn zwijgrecht. De verwachting was dat hij dat nu weer zou doen. Zo kort voor de zitting heeft ze daarom verdachte niet laten horen. Bovendien heeft verdachte vandaag de kans gehad zich over het feit uit te laten. Voorts is haar niet duidelijk in welk belang verdachte is geschaad.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat niet is gebleken dat er sprake is van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek zoals omschreven in artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Uitgangspunt is dat een verdachte in het voorbereidend onderzoek wordt gehoord. Dit is in onderhavige zaak ten aanzien van feit 4 niet gebeurd. Verdachte is ter terechtzitting van 29 november 2011 echter door de rechtbank in de gelegenheid gesteld een verklaring over voornoemd feit af te leggen. Hierdoor is dit verzuim hersteld. Gelet hierop, en mede gelet op het feit dat door de verdediging niet concreet is aangegeven in welk belang verdachte in dit geval is geschaad doordat hij niet voorafgaande aan de zitting is gehoord, is er geen sprake is van een onherstelbaar vormverzuim, zodat reeds daarom van niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie geen sprake kan zijn.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1, primair.
De verklaringen van verdachte, de verklaringen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 9], [getuige 4] en [getuige 5], het onderzoek naar de verwondingen van het slachtoffer en het onderzoek naar de bloedsporen. Verdachte was de eerste die een mes trok en heeft daarmee vervolgens [slachtoffer 1] opzettelijk gestoken, ten gevolge waarvan die [slachtoffer 1] is overleden. De feitelijkheden leveren naar de mening van de officier van justitie geen moord maar doodslag op, nu er geen sprake is van voorbedachte rade, maar wel van opzet.
Ten aanzien van de feiten 2, 3 en 4.
De aangiften, het onderzoek naar de DNA-sporen en de verklaringen van [medeverdachte 1] en [getuige 7].
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en voert daartoe het volgende aan.
Ten aanzien van de vaststelling van de feiten wijst de verdediging op de verklaring van verdachte waarin hij stelt dat hij werd aangevallen door [slachtoffer 1] en vervolgens voorover viel, waardoor het mes dat hij vast had in de borst van [slachtoffer 1] terecht kwam. De verdediging stelt dat deze verklaring niet kan worden weerlegd.
De verdediging stelt in dat verband voorop dat er geen getuigen zijn van het steekincident zelf. Daarnaast zitten er veel discrepanties zitten tussen belangrijke onderdelen van de verklaringen die door getuigen (en oorspronkelijke medeverdachten) zijn afgelegd. Daarbij komt dat de oorspronkelijke medeverdachten de kans hebben gehad om met elkaar te overleggen over hetgeen zij zouden verklaren. De verklaringen van de oorspronkelijke medeverdachten zijn dan ook onbetrouwbaar, althans niet overtuigend voor het bewijs. Bovendien zijn er geen getuigen van het steekincident zelf. Een en ander heeft tot gevolg dat niet kan komen vast te staan wat er zich feitelijk in de woning heeft afgespeeld, anders dan door de verklaring van verdachte.
De verdediging stelt dat op basis van de verklaring van verdachte niet kan worden bewezen dat er sprake is van moord, omdat niet kan worden bewezen dat er sprake is van voorbedachte rade op het beroven van het leven van [slachtoffer 1]. Verdachte dient hiervan dan ook te worden vrijgesproken.
De verdediging is eveneens van mening dat uitgaande van de verklaring van verdachte niet kan worden bewezen dat er sprake is doodslag, nu opzet (ook in de voorwaardelijke vorm) niet kan worden bewezen. Ten eerste is er geen sprake van bewuste gedragingen van verdachte die een aanmerkelijke kans inhielden dat [slachtoffer 1] daardoor van het leven zou worden beroofd, laat staan dat verdachte deze willens en wetens heeft aanvaard. De eerste steekverwonding is ontstaan doordat verdachte -ten gevolge van een steekwond in zijn been- vooroverviel op het slachtoffer. Daarbij is het mes dat verdacht op dat moment in zijn hand vasthield in het lichaam van het slachtoffer terecht gekomen. Ten aanzien van de tweede steekverwonding geldt dat verdachte niet weet hoe en op welk moment tijdens de worsteling deze is ontstaan. Ook uit de overige inhoud van het dossier valt dit niet af te leiden. Dat er ten aanzien van deze steekwond sprake was van opzet kan dan ook niet worden bewezen.
De verdediging merkt op dat het rapport van het NFO over de bloedsporen en het rapport van de politie over de betekenis van de bloedsporen geen behoorlijke bewijsmiddelen zijn, nu noch het NFI noch de politie hebben duidelijk gemaakt om welke redenen de gekozen selectie van onderzochte bloedsporen is gemaakt terwijl het trappenhuis vol ligt met (andere) bloedsporen.
De verdediging is tot slot van mening dat niet kan worden bewezen dat er sprake is van poging tot diefstal met geweld dan wel poging tot afpersing, de dood ten gevolge hebbend. Hiervan geeft het dossier onvoldoende blijk.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 is de verdediging van mening dat deze kunnen worden bewezen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de primair onder 1 en de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Vaststelling van de feiten
Op 19 maart 2011 verbleven [getuige 2] en [getuige 3] in hun woning aan de [adres] te [woonplaats] toen drie personen bij hen op bezoek kwamen. Deze personen waren verdachte, [getuige 1] en [getuige 9]. Het gezelschap wilde drugs gebruiken en op een gegeven moment is een drugsdealer, te weten [slachtoffer 1], door [getuige 3] gebeld. [slachtoffer 1] is daarop naar voornoemde woning gegaan.
Toen [slachtoffer 1] de woning binnen kwam trok verdachte een mes. Verdachte maakte stekende bewegingen in de richting van [slachtoffer 1] en prikte tevens met het mes op zijn, [slachtoffer 1]’s, buik. [slachtoffer 1] probeerde daarop de woning uit te vluchten, waarop een handgemeen tussen verdachte en [slachtoffer 1] ontstond dat zich vervolgens buiten de woning in het trappenhuis van het flatgebouw voortzette, zo hebben de getuigen [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 9] verklaard.
Het gevecht verplaatste zich vervolgens naar het trapportaal. Aldaar is door verschillende getuigen een gevecht waargenomen.
Getuige [getuige 5], verblijvende op de [adres], heeft verklaard dat hij twee mannen vechtend in het trappenhuis naar beneden zag komen. Man 1 was licht getint, had een zwart vest en een zwarte broek aan, had zwart haar en een matje in zijn nek (de rechtbank stelt vast dat dit verdachte is, nu verdachte die dag donkere kleding droeg) . Man 2 was eveneens licht getint, had zwart opgeschoren haar en droeg een lichte spijkerbroek met een blauw met wit vest (de rechtbank stelt vast dat dit [slachtoffer 1] is, nu [slachtoffer 1] die dag een spijkerbroek, wit shirt en geruit overhemd droeg en opgeschoren zwart haar had) . Man 2 kwam als eerste naar beneden en kreeg meermalen een duw van man 1. Man 2 zei: ‘doe normaal, doe normaal’, vocht nauwelijks terug en rende de trap af en vervolgens de straat op. Man 1 ging achter hem aan tot bij de ingang van de portiek. Hij had een bebloed mes vast van 20 à 25 centimeter lang.
Getuige [getuige 8], tevens verblijvende op de [adres], zag ook twee jongens vechtend de trap af komen. Hij zag dat de jongen in de donkere kleding (de rechtbank begrijpt aldus: verdachte) de jongen in de lichte kleding (de rechtbank begrijpt aldus: [slachtoffer 1]) sloeg.
Getuige [getuige 4], bewoner van de [adres], heeft eveneens verklaard dat hij zag dat twee lichtgetinte mannen met donker haar in het trapportaal stonden en elkaar vasthielden. De ene man duwde de andere man tegen de muur en schreeuwde tegen hem. De man die de andere man tegen de muur had geduwd stond even later buiten het portiek en hield in zijn hand een groot mes vast dat onder het bloed zat.
Enige tijd later wordt op de Taagdreef te Utrecht (ter hoogte van de Regionale Ambulance Voorziening Utrecht) de gewonde [slachtoffer 1] aangetroffen. Bij [slachtoffer 1] worden medische handelingen verricht, maar [slachtoffer 1] overlijdt ter plekke.
Op het lichaam van [slachtoffer 1] is sectie verricht. Daarbij zijn meerdere scherprandige perforaties van het lichaam gezien. Hieronder waren twee letsels, beide met het aspect van een steekwond, met steekkanalen van respectievelijk 7 en 22 centimeter diep. Links aan de borst was daarbij perforatie tot in de linkerlong. Rechts aan de borst was een steekletsel met daarbij perforatie dwars door de romp en de rugspieren. De steekletsels zijn volgens de patholoog alle bij leven opgelopen door steken en snijden met een of meer scherpe snijdende voorwerpen en het overlijden van [slachtoffer 1] wordt volgens de patholoog zondermeer verklaard door functieverlies van de vitale organen als gevolg van massaal bloedverlies en het samenvallen van de beide longen door de steekverwondingen.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De rechtbank acht moord niet wettig en overtuigend bewezen, nu het dossier geen blijk geeft van voorbedachte rade op het van het leven beroven van [slachtoffer 1] en zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken.
De rechtbank acht doodslag echter wel wettig en overtuigend bewezen en overweegt daartoe dat er sprake is van voorwaardelijk opzet op het van het leven beroven van [slachtoffer 1]. Uit de door de rechtbank vastgestelde feiten blijkt dat verdachte de eerste was die een mes trok. Verdachte viel [slachtoffer 1] aan, waarna zij in gevecht raakten en waarbij verdachte blijkens alle getuigenverklaringen telkens de aanvallende partij was, die [slachtoffer 1] bleef achterna gaan in het trappenhuis.
[slachtoffer 1] heeft twee diepe steekwonden opgelopen. De rechtbank acht het niet aannemelijk dat verdachte nadat hij in zijn been werd gestoken door [slachtoffer 1], voorover is gevallen, dus als het ware met het mes in het lichaam van [slachtoffer 1] is gevallen. Voor de tweede steekwond heeft verdachte geen verklaring.
Uit de diepte van de steekwonden en de getuigenverklaringen over het moment dat verdachte het gebouw verliet, leidt de rechtbank af dat verdachte een groot mes vasthad. Naar de uiterlijke verschijningsvorm - de omstandigheden waaronder het gevecht plaatsvond, twee diepe steekverwondingen in een vitaal deel van het menselijk lichaam - kan het dan ook niet anders zijn dan dan dat verdachte tweemaal met kracht gericht op het bovenlichaam van [slachtoffer 1] heeft gestoken en daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans op de dood van [slachtoffer 1] heeft aanvaard.
De verdediging heeft aangevoerd dat de verklaringen van de getuigen die tevens medeverdachten waren niet betrouwbaar zijn, omdat tussen hun verklaringen op belangrijke onderdelen discrepanties zitten en omdat zij de mogelijkheid hebben gehad te overleggen over hetgeen zij zouden verklaren.
De rechtbank verwerpt dit verweer en acht de verklaringen van de getuigen die tevens medeverdachten zijn geweest wel betrouwbaar. De rechtbank ziet geen reden aan de juistheid van hun verklaringen te twijfelen. Hun verklaringen komen op essentiële onderdelen in grote lijnen met elkaar overeen. De rechtbank overweegt dat voor zover deze getuigen verklaren dat de agressie uitging van verdachte, dit wordt bevestigd door de waarnemingen van de onafhankelijke getuigen die verklaren over hetgeen zich in het trapportaal heeft afgespeeld. Dat de getuigen op ondergeschikte punten niet geheel eenduidig verklaren doet niet af aan de bewijswaarde van hun verklaringen.
Ten aanzien van feit 2
[benadeelde 5], aangeefster, heeft verklaard dat op 2 maart 2011 is ingebroken in haar woning aan de [adres] te [woonplaats]. Bij de inbraak zijn onder andere weggenomen haar televisie, stereo en laptop. Aangeefster zag dat het raam was opengebroken en dat het raamkozijn op verschillende plekken beschadigd was.
Sporenonderzoek heeft uitgewezen dat met gebruikmaking van een breekvoorwerp het draairaam is opengebroken. Op de buitenzijde van de ruit van voornoemd raam zijn bloedsporen aangetroffen. Het DNA-profiel van voornoemd bloedspoor matcht met het DNA-profiel van verdachte. Verdachte geeft ter zitting geen verklaring voor het bloedspoor.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 3
[benadeelde 2], aangeefster, heeft verklaard dat op 8 maart 2011 is ingebroken in haar woning aan het [adres] te IJsselstein. Aangeefster zag dat het keukenraam stuk was. Voorts constateerde zij schade aan het raamkozijn. Bij de inbraak zijn twee gouden oorringen weggenomen.
Sporenonderzoek heeft uitgewezen dat een raam van de woning was ingeslagen. Op de greep van het raam is een hoeveelheid bloed aangetroffen en op een voorwerp in de woning is een dactyloscopisch spoor aangetroffen. Het DNA-profiel van voornoemd bloedspoor matcht met het DNA-profiel van verdachte. Het dactyloscopisch spoor is geïdentificeerd op [medeverdachte 1].
[medeverdachte 1], medeverdachte, heeft verklaard dat zij met verdachte in een woning is geweest en dat haar vingerafdruk in de woning kan zijn aangetroffen, doordat zij de woning heeft doorzocht.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Ten aanzien van feit 4
[benadeelde 1], aangeefster mede namens [benadeelde 3], heeft verklaard dat op 28 februari 2011 is ingebroken in hun woning aan de [adres] te [woonplaats]. Aangeefster zag dat het raam van de keuken was ingeslagen, dat de rolluik van de keukendeur was vernield en dat de toegangsdeur van de garage was opengebroken. Bij de inbraak zijn onder andere weggenomen: huissleutels, sierraden, een camera, een laptop en -de autosleutels van- twee personenauto’s, te weten een Mercedes met het kenteken [kenteken] en een Toyota met het kenteken [kenteken].
Sporenonderzoek heeft uitgewezen dat de achterdeur van de garage open is gewrikt, dat de rolluik van een deur van de woning was losgewrikt en de ruit van die deur was ingeslagen. Bij de braakschade in die laatste deur zijn bloedsporen aangetroffen. Het DNA-profiel van voornoemd bloedspoor matcht met het DNA-profiel van verdachte. Verdachte geeft ter zitting geen verklaring voor het bloedspoor.
De Mercedes met kenteken [kenteken] werd op 9 maart 2011 aangetroffen bij [getuige 6]. [getuige 6] heeft hierover verklaard dat de hem bekende Marokkaan [verdachte] in die auto reed.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 4 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1, primair
op 19 maart 2011 te Utrecht, opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk met een mes meerrmalen in de borst gestoken, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] is overleden;
2
op 2 maart 2011 te Vianen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning ([adres]) heeft weggenomen - onder meer - een televisie en een stereo en een laptop, toebehorende aan [benadeelde 5], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door braak op een raam van die woning;
3
op 8 maart 2011 te IJsselstein, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning ([adres]) heeft weggenomen 2 gouden oorringen toebehorende aan [benadeelde 2], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door braak op een raam en kozijn van die woning;
4
op 28 februari 2011 te De Bilt, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning ([adres]) heeft weggenomen - onder meer - huissleutels en sierraden en een camera en een laptop en een personenauto van het merk Mercedes ([kenteken]) en een personenauto van het merk Toyota ([kenteken]), toebehorende aan [benadeelde 1] en [benadeelde 3], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft en de weg te nemen goederen onder zijn bereik heeft gebracht door braak op deuren van die woning en door valse sleutels.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
5.1.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte ten aanzien van feit 1 heeft gehandeld uit noodweer.
5.1.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat er ten aanzien van feit 1 sprake is van noodweer en verzoekt de rechtbank om verdachte ten aanzien van dat feit te ontslaan van alle rechtsvervolging. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding van het lijf van verdachte. [slachtoffer 1] trok een mes en maakte stekende bewegingen in de richting van verdachte. Verdachte heeft vervolgens gehandeld uit zelfbescherming, zo blijkt uit zijn verklaring en de verwondingen die hij heeft opgelopen. Voor zover de rechtbank bij haar oordeel zou willen betrekken dat zijn cliënt mogelijk onder invloed was van verdovende middelen en een mes bij zich had, dus een redenering in de trant van culpa in causa, wijst de raadsman op de laatste jurisprudentie van de Hoge Raad over dit thema.
5.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte ten aanzien van feit 1 heeft gehandeld uit noodweer en verwijst daarbij naar de feiten zoals deze zijn vastgesteld onder 4.3. Het was juist [slachtoffer 1] die zich moest verdedigen tegen een aanval door verdachte.
Er zijn dan ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: doodslag.
Feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Feit 4: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
5.2.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat niet aannemelijk is geworden dat verdachte ten aanzien van feit 1 heeft gehandeld uit noodweer.
5.2.2 Het standpunt van de verdediging
Indien de rechtbank van oordeel is dat verdachte in de noodweersituatie de grenzen van de noodzakelijke verdediging heeft overschreden stelt de verdediging dat er sprake is van noodweer-exces. De gedraging van verdachte is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedstoestand, namelijk doodsangst, die ontstond toen hij werd gestoken in zijn been.
5.2.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet aannemelijk dat verdachte ten aanzien van feit 1 heeft gehandeld uit noodweer-exces en verwijst daarbij naar de feiten zoals deze zijn vastgesteld onder 4.3. Het was naar het oordeel van de rechtbank juist [slachtoffer 1] die zich moest verdedigen tegen een aanval verdachte.
Verdachte is dan ook strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om bij de bepaling van de op te leggen straf rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op 19 maart 2011 [slachtoffer 1] om het leven gebracht. Verdachte en het slachtoffer raakten bij een ontmoeting ten behoeve van een drugsdeal met elkaar in gevecht, waarbij verdachte het slachtoffer meermalen in zijn lichaam heeft gestoken ten gevolge waarvan het slachtoffer korte tijd later is overleden.
Doodslag wordt in ons strafrechtstelsel beschouwd als een van de ernstigste misdrijven. Het nemen van een leven van een ander is een zo ernstig strafbaar feit dat de rechtbank in beginsel alleen een langdurige gevangenisstraf in aanmerking vindt komen.
Het spreekt voor zich dat voornoemd misdrijf enorm veel verdriet en leed heeft gebracht bij de nabestaanden. Voor de nabestaanden moet het bijzonder moeilijk zijn een dergelijk zwaar verlies te dragen. Die emoties zijn verwoord in de slachtofferverklaringen van de zus van het slachtoffer.
Daarbij komt dat verdachte in een korte periode voorafgaand aan de levensberoving van [slachtoffer 1] tevens drie woninginbraken heeft gepleegd. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank eveneens zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 oktober 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor gewelds- en vermogensdelicten. Nu verdachte geen medewerking heeft verleend aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek, kan de rechtbank geen rekening houden met verdachte zijn psyche. Wel houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte -hoewel hij volhardt dat hij met zijn mes in het lichaam van het slachtoffer is gevallen- zal moeten leven met de gevolgen van een van zijn daden, waaronder het tragische besef dat hij een mens het leven heeft ontnomen en dit een onverbiddelijk gegeven is dat nimmer goed kan worden gemaakt. Ter zitting is gebleken dat verdachte dat besef ook heeft en dat hem dat zwaar valt.
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 9 jaar gevorderd. De rechtbank is echter van oordeel dat, gelet de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op hetgeen is opgelegd in vergelijkbare zaken, een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaar passend en noodzakelijk. De rechtbank is bij de bepaling hiervan uitgegaan van een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaar voor de opzettelijke levensberoving van [slachtoffer 1] en een gevangenisstraf voor de duur van 1 jaar voor de drie woninginbraken. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een andere of lichtere sanctie.
7 De benadeelde partijen
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde 4] en [benadeelde 2] geheel dienen te worden toegewezen en stelt verder voor dat de vorderingen van [benadeelde 3] en [benadeelde 1] worden toegewezen tot een bedrag van € 500,- per persoon. De officier van justitie is tot slot van mening dat bij toewijzing van voornoemde vorderingen de schadevergoedingsmaatregel dient te worden opgelegd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [benadeelde 4]
De benadeelde partij [benadeelde 4] vordert een schadevergoeding van € 490,- (bestaande uit materiële schade, te weten de kosten van twee vliegtickets voor het bijwonen van de begrafenis in Marokko) voor feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank, naast het vermeerderen van de toegekende vordering met de wettelijke rente vanaf 23 maart 2011 (de factuurdatum), tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een schadevergoeding van € 80,- (bestaande uit materiële schade, te weten de waarde van de weggenomen oorringen) voor feit 3.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De benadeelde partijen [benadeelde 3] en [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 3] vordert -zoals hij ter terechtzitting van 29 november 2011 mondeling heeft toegelicht- mede als gemachtigde van zijn echtgenote [benadeelde 1], een schadevergoeding van € 500,- per persoon (bestaande uit immateriële schade) voor feit 4.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 250,- per persoon een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde acht zij tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de vordering tot dat bedrag per persoon toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zij zal de benadeelde partijen daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in hun vorderingen. Voor dat deel kunnen de benadeelde partijen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De vorderingen tot tenuitvoerlegging
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraffen van respectievelijk 4 weken, 8 weken en 5 maanden die aan verdachte zijn opgelegd bij vonnissen van 18 maart 2009, 24 maart 2010 en 4 augustus 2010 ten uitvoer zullen worden gelegd.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop zullen de vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14g, 24c, 36f, 57, 287, 310, 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
De voorvragen
- verklaart de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart het bewezen verklaarde strafbaar;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
* feit 1: doodslag;
* feit 2: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
* feit 3: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
* feit 4: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en valse sleutels;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 8 jaar;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 4] van € 490,- ter zake van materiële schade ten aanzien van feit 1 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 23 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 4], € 490,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 9 dagen hechtenis, te vermeerderen met de wettelijke rente berekend vanaf 23 maart 2011 tot aan de dag der algehele voldoening, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 2] van € 80,- ter zake van materiële schade ten aanzien van feit 3;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 2], € 80,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 1 dag hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 3] van € 250,- ter zake van immateriële schade ten aanzien van feit 4;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 3], € 250,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van € 250,- ter zake van immateriële schade ten aanzien van feit 4;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1], € 250,- te betalen, bij niet betaling te vervangen door 5 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Vorderingen tenuitvoerlegging
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 18 maart 2009 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/504025-09 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 4 weken;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de rechtbank ‘s-Gravenhage d.d. 24 maart 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 25/925173-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 4 weken;
- gelast dat de voorwaardelijke straf die bij vonnis van de rechtbank Utrecht d.d. 4 augustus 2010 is opgelegd in de zaak onder parketnummer 16/600460-10 ten uitvoer zal worden gelegd, te weten een gevangenisstraf van 5 maanden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. E.A.A. van Kalveen, rechters en mr. P.W.G. de Beer, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 13 december 2011.