ECLI:NL:RBUTR:2011:BU7561

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
7 december 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
296533 - HA ZA 10-2428
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in vennootschap ontbinding en verdeling vennootschapsvermogen

In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 7 december 2011 uitspraak gedaan in een incident betreffende een voorlopige voorziening in het kader van de ontbinding van een vennootschap onder firma (vof). De eiser, [eiser], en de gedaagde, [gedaagde], zijn vennoten in de vof en zijn verwikkeld in een geschil over de verdeling van het vennootschapsvermogen en de verplichtingen die voortvloeien uit de ontbinding van de vennootschap per 31 december 2011. De rechtbank heeft geoordeeld dat [eiser] verplicht is om aan [gedaagde] een voorschot van € 27.714,-- te betalen, vermeerderd met wettelijke rente, en dat hij tevens verplicht is om de boeken en bankafschriften van de vennootschap open te leggen aan [gedaagde] en de door partijen in te schakelen deskundige. De rechtbank heeft de vordering van [gedaagde] tot betaling van een voorschot van € 50.000,-- afgewezen, maar heeft wel de verplichting van [eiser] tot het verstrekken van financiële informatie en inzage in de boeken bevestigd. De rechtbank heeft verder bepaald dat de verplichtingen van [eiser] op straffe van een dwangsom komen te staan, en dat de zaak op de parkeerrol zal worden geplaatst voor verdere behandeling in de hoofdzaak. De rechtbank heeft de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 894,--, die door [eiser] moeten worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van transparantie en samenwerking tussen vennoten in het kader van de vereffening en verdeling van het vennootschapsvermogen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 296533 / HA ZA 10-2428
Vonnis in incident van 7 december 2011
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie in de hoofdzaak,
verweerder in reconventie in de hoofdzaak,
verweerder in het incident,
advocaat mr. A.A. Bart te Veenendaal,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiser in reconventie in de hoofdzaak,
eiser in het incident,
advocaat mr. R.C.W. van der Zande te Utrecht
Partijen zullen hierna [gedaagde] en [eiser] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het vonnis in incident van 16 februari 2011
- de conclusie van antwoord in reconventie, genomen ter zitting van 31 maart 2011
- het proces-verbaal van comparitie van 31 maart 2011
- de incidentele conclusie van 26 oktober 2011 tot het treffen van een voorlopige voorziening
- de incidentele conclusie van antwoord van 9 november 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De beoordeling in het incident
2.1. [gedaagde] vordert dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. [eiser] voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
2.2. [gedaagde] heeft voldoende processueel belang bij de incidentele vordering. De gevraagde voorlopige voorzieningen hangen samen met zijn reconventionele hoofdvorderingen tot ontbinding van de vennootschap [vennootschap] V.O.F. (hierna: de vennootschap) en tot verdeling van het vennootschapsvermogen en is gericht op voorzieningen die voor de duur van de aanhangige bodemprocedure kunnen worden gegeven. Daarom moet worden beoordeeld of een afweging van de materiële belangen van partijen de gevorderde ordemaatregelen rechtvaardigt. Bij een voorziening in de vorm van betaling van een geldsom is dat in verband met het restitutierisico meestal alleen het geval indien de vordering tot het beloop van het gevorderde voorschot reeds voldoende vaststaat dan wel op eenvoudige wijze kan worden vastgesteld.
2.3. [gedaagde] vraagt, samengevat, om [eiser] te veroordelen:
a) tot het tweewekelijks verstrekken van een overzicht van de inkomsten en uitgaven van de vennootschap en daarmee verband houdende bewijsstukken, totdat de vennootschap rechtsgeldig eindigt;
b) tot openlegging van de boeken van de vennootschap, daaronder begrepen alle bankafschriften van de vennootschap en van [eiser] zelf, betrekking hebbend op 2003 en later, aan de door partijen in te schakelen deskundige die bij wijze van bindend advies het vennootschapsvermogen zal vereffenen en verdelen, en aan [gedaagde] zelf, en tot het desgewenst verschaffen van kopieën daarvan aan de deskundige en aan [gedaagde], dan wel tot het opleggen van een verplichting aan [eiser] om de deskundige en [gedaagde] desgewenst kopieën te laten maken;
c) tot betaling aan [gedaagde] van een bedrag van € 50.000,-- als voorschot op de door [eiser] aan [gedaagde] te betalen schadevergoeding en boetes uit hoofde van de statuten van de vennootschap, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag;
d) tot betaling aan [gedaagde] van € 5.250,-- per maand, althans een door de rechtbank in goede justitie te betalen bedrag, te rekenen vanaf 1 oktober 2011 totdat de vennootschap rechtsgeldig is geëindigd;
e) tot betaling aan de door partijen in te schakelen deskundige van diens kosten;
f) een en ander op straffe van een aan [gedaagde] te betalen boete (de rechtbank begrijpt: dwangsom) van € 5.000,-- per keer en voor iedere dag waarop de overtreding voortduurt.
2.4. Voordat de rechtbank ingaat op de vorderingen van [gedaagde] stelt zij eerst vast dat [eiser] niet meer betwist dat partijen de toepasselijkheid van de door [gedaagde] overlegde statuten van de vennootschap zijn overeengekomen. Dit brengt mee dat de statuten de rechtsverhouding tussen partijen mede bepalen.
2.5. De vordering tot het tweewekelijks verstrekken van een overzicht van inkomsten en uitgaven en daarmee verband houdende bewijsstukken (vordering a) zal worden afgewezen. Partijen hebben afgesproken om buiten het kader van de procedure bij de rechtbank gezamenlijk een deskundige in te schakelen ter vereffening en verdeling van het vennootschapsvermogen. In de hoofdzaak vordert [gedaagde] in reconventie ontbinding van de vennootschap per 31 december 2011. Op de zitting van 31 maart 2011 heeft [eiser] verklaard dat wat hem betreft de ontbinding van de vennootschap onmiddellijk ingaat. [gedaagde] heeft toen aangegeven dat hij nog steeds de wens heeft dat de vennootschap per
31 december 2011 wordt ontbonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat partijen de deskundige in het kader van de vereffening en verdeling zullen vragen om uit te gaan van ontbinding van de vennootschap per 31 december 2011. De rechtbank voegt hieraan ten overvloede toe dat, wanneer de minnelijke poging tot vereffening en verdeling niet slaagt en de rechtbank wordt gevraagd om in de hoofdzaak vonnis te wijzen, zij de ontbinding van de vennootschap zal uitspreken per 31 december 2011, wegens de gebleken onmogelijkheid van verdere samenwerking tussen partijen.
2.6. Door de ontbinding vervalt het doel van de vennootschap (het door de vennoten gezamenlijk drijven van een onderneming) en kunnen door de vennoten geen nieuwe rechten en verplichtingen jegens derden worden aangegaan ter verwezenlijking van voornoemd doel. Onder vereffening (ook liquidatie genoemd) verstaat de rechtbank het verrichten van al die handelingen waardoor de activiteiten van de vennootschap worden beëindigd en afgewikkeld en de goederengemeenschap in een zodanige staat wordt gebracht dat zij kan worden verdeeld. Weliswaar maakt daarvan ook deel uit het innen van geldvorderingen en het betalen van schulden ter zake van door de vennootschap tot en met 31 december 2011 verrichte werkzaamheden, maar dit brengt nog niet mee dat aan [eiser] de verplichting moet worden opgelegd tot het tweewekelijks verstrekken van een overzicht van inkomsten en uitgaven, gelet op de (gedeeltelijke) toewijzing van de vordering onder b (zie hierna).
2.7. De vordering met betrekking tot de openlegging van de boeken van de vennootschap (vordering b) zal gedeeltelijk worden toegewezen. Artikel 5 lid 4 van de statuten bepaalt dat iedere vennoot te allen tijde het recht heeft inzage te nemen of te doen nemen van alle boeken en bescheiden en van de kas van de vennootschap. Op de zitting van 31 maart 2011 heeft [gedaagde] verklaard dat hij op 21 maart 2011 kopieën heeft gekregen van de boekhouding en de bankafschriften van de vennootschap over de jaren 2003 tot en met 2010, alsmede dat hij toen inzage heeft gekregen in de bankafschriften van de bankrekeningen op naam van [eiser] over genoemde jaren. Bij zijn vordering tot openlegging van de boeken en de bankafschriften van de vennootschap over de jaren 2003 tot en met 2010 heeft [gedaagde] dus geen belang. Dit geldt ook voor zijn vordering tot veroordeling van [eiser] tot het verstrekken van kopieën van die stukken aan de deskundige, nu [gedaagde] zelf ook kopieën aan de deskundige kan verstrekken.
2.8. [eiser] zal door de rechtbank wel worden gelast tot het openleggen van de boeken en de bankafschriften van de vennootschap aan de deskundige, voor zover betrekking hebbend op 2011 en later. Partijen hebben immers in overleg besloten tot het inschakelen van de deskundige ter vereffening en verdeling van het vermogen van de vennootschap, terwijl [eiser] de enige is die de deskundige inzage kan verstrekken in de financiële situatie van de vennootschap vanaf 1 januari 2011. Voorts zal de rechtbank gelasten dat [eiser] de deskundige desgewenst kopieën zal moeten verstrekken van de boeken en de bankafschriften van de vennootschap, met betrekking tot het jaar 2011 en later. [eiser] zal de deskundige daarnaast inzage moeten verstrekken in de bankafschriften van de op zijn naam staande bankrekeningen vanaf 2003, nu [eiser] erkent dat hij klanten van de vennootschap betalingen op die rekeningen heeft laten verrichten. De rechtbank zal aan [eiser] geen verplichting opleggen tot het verstrekken van kopieën respectievelijk tot het gelegenheid geven tot het maken van kopieën van de bankafschriften met betrekking tot de op zijn naam staande bankrekeningen, gelet op het persoonlijke karakter daarvan. Aangezien [eiser] in overleg met [gedaagde] heeft besloten tot het inschakelen van een deskundige gaat de rechtbank ervan uit dat [eiser] die deskundige alle medewerking zal verlenen om hem in staat te stellen het vennootschapsvermogen te vereffenen en te verdelen. Het opleggen van een dwangsom aan [eiser] is in dit verband daarom niet nodig.
2.9. [eiser] zal tevens worden gelast tot openlegging aan [gedaagde] van de boeken en bankbescheiden van de vennootschap over 2011 en later, de bankafschriften van de op [eiser]s naam staande bankrekeningen daaronder begrepen. Deze op [eiser] rustende verplichting en het daarmee samenhangende recht van [gedaagde] tot inzage daarin omvat naar het oordeel van de rechtbank tevens het recht voor [gedaagde] tot het maken van kopieën. Een uitzondering hierop geldt voor de bankafschriften van de op naam van [eiser] staande bankrekeningen, gelet op het persoonlijke karakter daarvan. De verplichting tot openlegging van de boeken en bankbescheiden met betrekking tot het boekjaar 2011 zal ten behoeve van [gedaagde] uiterlijk op 31 januari 2012 moeten worden nagekomen, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor elke dag waarop [eiser] deze verplichting niet nakomt, met een maximum van € 15.000,--. De verplichting met betrekking tot het jaar 2012 en later - voor zover de vereffening en verdeling in 2012 nog niet zal zijn afgerond - zal uiterlijk op de veertiende dag na afloop van elk kwartaal moeten worden nagekomen, eveneens op straffe van een dwangsom van
€ 250,-- voor elke dag waarop [eiser] deze verplichting niet nakomt, met een maximum van € 15.000,--.
2.10. Met betrekking tot de vorderingen c) en d) overweegt de rechtbank het volgende. Ter onderbouwing van zijn stelling dat een voorschot van € 50.000,-- gerechtvaardigd is voert [gedaagde] aan dat hij sinds de oprichting van de vennootschap met instemming van [eiser] iedere maand als voorschot op de hem toekomende winst uit de vennootschap een bedrag van € 2.200,-- van de vennootschapsrekening heeft opgenomen en dat hij voorts van die rekening periodiek bedragen heeft opgenomen ter voldoening van diverse privé-uitgaven. Aan de hand van een door hem overgelegde opstelling stelt [gedaagde] dat hij over de periode van januari 2011 tot en met september 2011 recht heeft op een voorschot van € 48.106,-- en dat hij met ingang van oktober 2011 recht heeft op een voorschot van € 5.250,-- per maand, totdat de vennootschap rechtsgeldig is geëindigd. Uit dit betoog volgt dat zijn vordering tot betaling van een voorschot van € 50.000,-- tot een bedrag van € 48.106,-- geen betrekking heeft op schadevergoeding op grond van artikel 7A: 1684 BW, zoals [gedaagde] betoogt, maar op een aandeel in de winst waarop hij uiterlijk bij de verdeling van het vennootschapsvermogen recht heeft. De rechtbank zal dit bij de beoordeling van de onderhavige vorderingen van [gedaagde] tot uitgangspunt nemen.
2.11. De statuten bepalen, voor zover bij de beoordeling van de onderhavige incidentele vorderingen van belang:
- dat de in ieder kalenderjaar te behalen winst of verlies voor de helft door iedere vennoot wordt genoten of gedragen (artikel 6 lid 1),
- dat de vennoten in onderling overleg als voorschot op de winst bedragen mogen opnemen en dat de winstaandelen na vaststelling daarvan met die voorschotten worden verminderd (artikel 6 lid 5),
- dat bij arbeidsongeschiktheid van een van de vennoten als gevolg van ziekte, de andere vennoot, voor zover mogelijk, en al dan niet met de hulp van derden, de taak van de arbeidsongeschikte vennoot overneemt en dat de arbeidsongeschikte vennoot zijn aandeel in de winst behoudt (artikel 7 lid 1)
- dat voor zover een arbeidsongeschikte vennoot een uitkering ontvangt op grond van een arbeidsongeschiktheidsverzekering, hij verplicht is deze uitkering in te brengen in de vennootschap (artikel 7 lid 1)
- dat geen der vennoten binnen een afstand van tien kilometer een soortgelijk bedrijf als dat van de vennootschap mag aangaan of daaraan mag deelnemen of daarbij geldelijk betrokken mag zijn (artikel 8)
- dat geen der vennoten iets mag verrichten dat beschouwd kan worden als nadelig voor de vennootschap te zijn (artikel 8 ).
2.12. Ter onderbouwing van zijn stelling dat [gedaagde] geen recht heeft op een voorschot betoogt [eiser] dat [gedaagde] in de jaren 2008 tot en met 2010 zonder zijn instemming voorschotten heeft opgenomen van de rekening van de vennootschap die niet werden gerechtvaardigd door de hoogte van de financiële resultaten van de vennootschap. In verband daarmee heeft [eiser] de jaarrekeningen over 2008 en 2009 overgelegd. [gedaagde] heeft de jaarrekening over 2010 overgelegd. In de hoofdzaak vordert [eiser] dat [gedaagde] moet worden veroordeeld tot betaling aan [eiser] van het bedrag van zijn negatieve kapitaal in de onderneming, dat door [gedaagde] is begroot op € 74.974,-- per 1 mei 2010. [gedaagde] neemt het standpunt in dat hij geen te hoge voorschotten heeft opgenomen. Ter onderbouwing daarvan voert hij aan dat de vennootschap ook werkzaamheden (heeft) verricht die niet in de boeken zijn/worden verwerkt en dat [eiser], in strijd met artikel 7 lid 1 van de statuten, de door hem ontvangen uitkeringen op basis van een arbeidsongeschiktheidsverzekering niet in de vennootschap heeft ingebracht.
2.13. [eiser] erkent dat de vennootschap werkzaamheden (heeft) verricht die niet in de boeken zijn/worden verwerkt. Over de hoogte van die “zwarte” inkomsten hebben partijen zich niet uitgelaten, zodat de rechtbank thans kan vaststellen dat de door [eiser] overgelegde jaarstukken niet toereikend zijn voor de vaststelling van de financiële rechten en plichten van partijen. Met betrekking tot de door [eiser] ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen stelt [eiser] dat de omstandigheid dat hij deze heeft ontvangen het statutaire uitgangspunt dat deze moeten worden ingebracht onverlet laat en dat dit geenszins betekent dat die uitkeringen niet in de vennootschap worden ingebracht. [eiser] heeft dit laatste echter op geen enkele wijze onderbouwd, bijvoorbeeld door het overleggen van stukken waaruit blijkt dat de vennootschap door middel van de ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen investeringen heeft gedaan of kosten van de vennootschap heeft betaald. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat [eiser] de door hem ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen niet in de vennootschap heeft ingebracht. [gedaagde] heeft bij zijn incidentele vordering een overzicht overgelegd met betrekking tot de mutaties van zijn ondernemingsvermogen vanaf 2005. Daarin is opgenomen dat [eiser] met ingang van 2007 een arbeidsongeschiktheidsuitkering van € 20.400,-- per jaar heeft ontvangen. [eiser] heeft dit niet betwist zodat de rechtbank van de juistheid daarvan uit zal gaan.
2.14. Sinds begin 2011 laat [eiser] derden op wie de vennootschap vorderingen heeft hun betalingen verrichten op zijn privé-rekeningen, waardoor [gedaagde] geen toegang heeft tot de kas van de vennootschap. Naar aanleiding van een afspraak die partijen hebben gemaakt op de zitting van 31 maart 2011 is [eiser] met ingang van april 2011 voorschotten aan [gedaagde] gaan betalen van € 2.500,-- per maand. Met ingang van september 2011 heeft [eiser] deze betalingen gestaakt. [gedaagde] heeft diverse stukken overgelegd waaruit blijkt dat hij in 2011 in financiële problemen is gekomen. Hij heeft onweersproken gesteld dat hij op 7 oktober 2011 een achterstand van € 2.681,28 had in de betaling van zijn hypotheektermijnen, dat de belastingdienst op 11 oktober 2011 een dwangbevel heeft uitgevaardigd voor de invordering van € 1.678,--, dat hij op 13 april 2011 een achterstand had van € 3.295,-- voor de betaling van de premies voor zijn arbeidsongeschiktheidsverzekering en dat hij die premiebetaling heeft opgeschort, en dat hij per 6 mei 2011 de premiebetaling voor zijn pensioenpolis heeft opgeschort. Met ingang van september 2011 heeft [eiser] de maandelijkse bevoorschotting van [gedaagde] gestaakt. Aannemelijk is dat de financiële problemen van [gedaagde] hierdoor aanzienlijk zullen toenemen.
2.15. [gedaagde] heeft een schriftelijke verklaring van zijn huisarts overgelegd waarin staat dat hij “situationeel” arbeidsongeschikt is. Uit door [eiser] overgelegde brieven van [gedaagde] van
31 oktober 2011 en 3 november 2011 blijkt dat [gedaagde] wel bereid en in staat is om ten behoeve van de vennootschap werkzaamheden te verrichten, op voorwaarde dat hij wekelijks per e-mail van [eiser] instructies krijgt waar hij zelfstandig kan werken totdat de vennootschap beëindigd is. [eiser] is niet bereid tot het verstrekken van dergelijke instructies. Gelet op de door hem overlegde stukken kan de rechtbank zich niet aan de indruk onttrekken dat hierbij voor [eiser] een rol speelt dat [gedaagde] het standpunt inneemt dat de zoon van [eiser] geen werkzaamheden voor de vennootschap mag verrichten. In verband hiermee overweegt de rechtbank dat [eiser], op grond van artikel 7 lid 1 van de statuten gehouden is bij arbeidsongeschiktheid van [gedaagde] de werkzaamheden van laatstgenoemde over te nemen en daarbij de bevoegdheid heeft om derden, dus ook zijn zoon, in te schakelen. Het is dan ook niet redelijk dat [gedaagde] het standpunt inneemt dat [eiser] zijn zoon niet mag inschakelen zolang [gedaagde] geen werkzaamheden voor de vennootschap verricht. Anderzijds kan van [eiser] worden gevergd dat hij tot en met 31 december 2011 [gedaagde] wel schriftelijk instructies verstrekt, zodat laatstgenoemde in het kader van de onderneming van de vennootschap werkzaamheden kan uitvoeren. Zolang [eiser] dat nalaat kan hij [gedaagde] niet tegenwerpen dat er “geen loon naar werken” is, en moet [gedaagde] inderdaad geacht worden arbeidsongeschikt te zijn, met als gevolg dat [gedaagde] op grond van artikel 7 lid 1 van de statuten voor de duur van zijn arbeidsongeschiktheid zijn aandeel in de winst behoudt.
2.16. Uit de jaarstukken volgt dat het financiële resultaat in 2009 ruim € 60.000,-- per vennoot bedroeg en in 2010 ruim € 66.800 per vennoot. Daarbij zijn de inkomsten van de vennootschap die niet in de boeken zijn verwerkt uiteraard niet meegenomen. In de jaarrekeningen zijn ook geen aanknopingspunten te vinden om aan te nemen dat de door [eiser] ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen onderdeel uitmaken van het financiële resultaat. In een e-mail van [eiser] van 3 februari 2011 staat dat hij toen voor het jaar 2011 een financieel resultaat van € 55.000,-- per vennoot verwachtte (productie 22 van [gedaagde]). Aangezien partijen zich verder niet over het resultaat van 2011 hebben uitgelaten en ook geen stukken hebben overgelegd aan de hand waarvan een nadere indicatie over het resultaat in dit jaar kan worden verkregen, gaat de rechtbank op dit moment uit van een financieel resultaat van € 55.000,-- per vennoot in 2011.
2.17. Samengevat komt het voorgaande erop neer:
- dat een deel van de inkomsten van de vennootschap niet in de boeken is/wordt verwerkt en dat de rechtbank geen inzicht heeft in de hoogte van die inkomsten,
- dat er aanwijzingen zijn dat [eiser] de door hem ontvangen arbeidsongeschiktheidsuitkeringen van € 20.400,-- per jaar sinds 2007 niet in de vennootschap heeft ingebracht,
- dat [gedaagde] gerechtigd is tot de helft van het financiële resultaat van de vennootschap en dat partijen in het verleden in overeenstemming met artikel 6 lid 5 van de statuten steeds voorschotten hebben opgenomen en [eiser] nu de enige is die voorschotten opneemt,
- dat [gedaagde] in financiële problemen is geraakt doordat [eiser] hem verhindert om voorschotten op te nemen,
- dat het financiële resultaat van de vennootschap over 2011 voorlopig kan worden begroot op € 55.000,-- per vennoot.
2.18. In verband met het voorlopige karakter van de door [gedaagde] thans gevorderde ordemaatregel tot betaling moet de rechtbank terughoudend zijn bij de vaststelling van een eventueel door [eiser] te betalen bedrag. Alle omstandigheden afwegend staat voor de rechtbank echter voldoende vast dat [gedaagde] bij de verdeling van het vennootschapsvermogen geen bedrag aan [eiser] verschuldigd zal zijn indien het hem toekomende voorschot op de winst van de vennootschap over 2011 thans wordt gesteld op € 3.500,-- per maand. Over heel 2011 komt dit neer op € 42.000,--.
2.19. [gedaagde] heeft als productie 28 een overzicht overgelegd. [eiser] heeft de in dit overzicht vermelde bedragen niet betwist zodat de rechtbank van de juistheid van die bedragen uitgaat. Uit dit overzicht volgt dat [gedaagde] in januari 2011 een voorschot heeft opgenomen van € 1.750,-- (2.200 – 450) en in februari/maart nog € 36,-- (2 x 2.200 = 4.400 – 4.364). Verder staat vast dat [eiser] [gedaagde] in de maanden april tot en met augustus 2011
€ 12.500,-- heeft betaald.
2.20. Met inachtneming van het bovenstaande stelt de rechtbank het voorschot op het financiële resultaat over 2011 waarop [gedaagde] recht heeft als volgt vast:
minimum aandeel [gedaagde] in het financiële resultaat € 42.000,--
af: door [eiser] betaald - 12.500,--
af: door [gedaagde] opgenomen - 1.786,--
Resterend recht [gedaagde] op voorschot over 2011 € 27.714,--
2.21. [eiser] zal, in zijn hoedanigheid van beheerder van de financiën van de vennootschap, worden veroordeeld tot betaling aan [gedaagde] van dit bedrag. De vordering van [gedaagde] tot betaling van een eenmalig voorschot zal voor het overige (48.106 – 27.714) worden afgewezen. In verband daarmee overweegt de rechtbank het volgende. [gedaagde] zal zijn deel van de kosten betrekking tot de mediation moeten voldoen uit zijn aandeel in het financiële resultaat van de vennootschap, aangezien partijen in gezamenlijk overleg tot mediation hebben besloten. Dit geldt ook voor de kosten van de deskundige die zal worden ingeschakeld voor de vereffening en verdeling (vordering e). [gedaagde] en [eiser] hebben immers ook in gezamenlijk overleg besloten tot het inschakelen van die deskundige. Ook de overige kosten van [gedaagde], waaronder zijn kosten van rechtsbijstand, zullen door [gedaagde] moeten worden voldaan uit zijn aandeel in het financiële resultaat van de vennootschap, nu deze betrekking hebben op de door [gedaagde] en [eiser] verlangde ontbinding van de vennootschap. Een uitzondering hierop vormt de vordering van [gedaagde] tot vergoeding van zijn proceskosten ter zake van dit incident, welke vordering zal worden toegewezen.
2.22. [gedaagde] neemt het standpunt in dat hij op grond van artikel 8 van de statuten ook recht heeft op een door [eiser] te betalen boete. In het kader van de onderhavige incidentele vordering beperkt hij zijn vordering wat betreft de boete tot € 1.894,-- (50.000 – 48.106). In de onderhavige incidentele vordering stelt [gedaagde] in de eerste plaats dat het niet inbrengen van zijn arbeidsongeschiktheidsuitkeringen beschouwd moet worden als “iets verrichten dat beschouwd kan worden als nadelig voor de belangen van de vennootschap” (artikel 8 van de statuten). Aangezien de arbeidsongeschiktheidsuitkeringen echter moeten worden betrokken bij de verdeling van het vennootschapsvermogen, kan [gedaagde] op dit punt geen aanspraak maken op een boete. Het voorgaande geldt ook voor de inkomsten van de vennootschap die [eiser] op zijn privé-rekeningen heeft ontvangen. Dat [eiser] activiteiten heeft ondernomen die concurrerend zijn met de belangen van de vennootschap is op geen enkele wijze aannemelijk geworden. Voor zover [gedaagde] hierbij doelt op werkzaamheden die [eiser] verricht met zijn zoon, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij hiervoor (zie 2.15) heeft overwogen. De gevorderde boete bij wijze van voorlopige voorziening wordt dan ook afgewezen.
2.23. De vordering van [gedaagde] om [eiser] te veroordelen tot betaling van een maandelijks bedrag (€ 5.250,--) zal worden afgewezen in verband met de ontbinding van de vennootschap per 31 december 2011. Alle ondernemingsactiviteiten van [eiser] en [gedaagde] met ingang van 1 januari 2012 kunnen als gevolg van de ontbinding immers niet meer aan de vennootschap worden toegerekend (met uitzondering van werkzaamheden in het kader van de vereffening). Weliswaar is aannemelijk dat er in de loop van 2012 nog inkomsten zullen zijn die betrekking hebben op de ondernemingsactiviteiten van de vennootschap in 2011, maar [gedaagde] heeft de rechtbank geen aanknopingspunten gegeven waarmee de hoogte van die inkomsten schattenderwijs kan worden vastgesteld. De rechtbank geeft partijen dan ook nadrukkelijk in overweging om met elkaar afspraken te maken over de bevoorschotting in de periode van 1 januari 2012 totdat het vennootschapsvermogen zal zijn verdeeld, teneinde te voorkomen dat een van hen in 2012 opnieuw een incidentele vordering instelt.
2.24. [eiser] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld, welke aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op € 894,--.
in de hoofdzaak
2.25. Aangezien partijen zich hebben voorgenomen de hoofdzaak minnelijk af te wikkelen door het inschakelen van een deskundige, die bij wijze van bindend advies het vennootschapsvermogen zal vereffenen en verdelen, zal de rechtbank de hoofdzaak op de parkeerrol plaatsen. Partijen zullen op de eerstvolgende roldatum (4 april 2012) aan de rechtbank kenbaar moeten maken a) dat de zaak kan worden doorgehaald of b) dat de zaak in verband met het voortduren van de vereffening en verdeling op de volgende parkeerrol dient te worden geplaatst of c) dat zij wensen voort te procederen.
3. De beslissing
De rechtbank
in het incident
3.1. veroordeelt [eiser] voor de duur van het geding:
- tot het openleggen van de boeken en de bankafschriften van de vennootschap aan de door partijen in te schakelen deskundige, met betrekking tot 2011 en later,
- tot het desgewenst aan de deskundige verstrekken van kopieën van de boeken en de bankafschriften van de vennootschap, met betrekking tot 2011 en later,
- tot het verstrekken van inzage aan de deskundige in de bankafschriften van de op zijn ([eiser]s) naam staande bankrekeningen vanaf 2003,
3.2. veroordeelt [eiser] voor de duur van het geding:
- tot het openleggen aan [gedaagde] van de boeken en bankbescheiden van de vennootschap over 2011, de bankafschriften van de op [eiser]s naam staande bankrekeningen daaronder begrepen, uiterlijk op 31 januari 2012, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor elke dag waarop [eiser] deze verplichting niet nakomt, met een maximum van
€ 15.000,--,
- tot het openleggen aan [gedaagde] van de boeken en bankbescheiden van de vennootschap over 2012 en later, de bankafschriften van de op [eiser]s naam staande bankrekeningen daaronder begrepen, uiterlijk op de veertiende dag na afloop van elk kwartaal, op straffe van een dwangsom van € 250,-- voor elke dag waarop [eiser] deze verplichting niet nakomt, met een maximum van € 15.000,--,
3.3. veroordeelt [eiser] voor de duur van het geding tot betaling aan [gedaagde] van een voorschot van
€ 27.714,-- (zevenentwintig duizend zevenhonderd veertien euro), vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
3.4. veroordeelt [eiser] in de kosten van het incident, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op
€ 894,00,
3.5. verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
3.6. wijst het meer of anders gevorderde af
in de hoofdzaak
3.7. bepaalt dat de zaak weer op de parkeerrol zal komen van 4 april 2012, waarbij partijen zich dienen uit te laten over hetgeen is aangegeven in 2.25.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.