ECLI:NL:RBUTR:2011:BU7395

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-600799-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor woninginbraak met vingerafdrukken als bewijs

Op 9 november 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van woninginbraak. De inbraak vond plaats in de nacht van 29 op 30 april 2011 in Utrecht, waarbij diverse goederen, waaronder computers en een fototoestel, werden gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en een medeverdachte via een bovenlicht de woning zijn binnengekomen, waarbij vingerafdrukken van de verdachte op de plaats delict zijn aangetroffen. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft gepleegd, terwijl hij voor het tweede feit, de diefstal van een auto, werd vrijgesproken. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 100 dagen, waarvan 54 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een werkstraf van 60 uur. De rechtbank benadrukte de ernst van woninginbraken en de impact op de slachtoffers, en oordeelde dat de opgelegde straffen recht deden aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, waarbij de voorzitter en twee andere rechters aanwezig waren. De verdachte had een eerdere veroordeling voor een vermogensdelict, maar de reclassering zag op dat moment geen noodzaak voor interventies.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600799-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1992] te [geboorteplaats] (Iran)
wonende te [woonplaats], [adres]
thans verblijvende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J.J. Weldam, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen medeverdachte [medeverdachte 1] met parketnummer 16/711053-11.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte in de nacht van 29 op 30 april 2011 te Utrecht:
feit 1: samen met een ander heeft ingebroken in een woning aan de [adres] en daarbij goederen heeft weggenomen van [aangever 1];
feit 2: samen met een ander een personenauto van [aangever 1] heeft weggenomen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en baseert zich daarbij op de aangifte van [aangever 1] en de bevindingen van de politie ten aanzien van de aangetroffen handpalmafdrukken en de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 1] dat hij die nacht samen met verdachte was.
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van beide ten laste gelegde feiten en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan vrij te spreken. De verdediging voert hiertoe het volgende aan.
Ten aanzien van feit 1: het rapport met betrekking tot de handpalmafdrukken komt onvoldoende bewijskracht toe, ten eerste omdat het niet is ondertekend en ten tweede omdat onvoldoende duidelijk is op welke wijze het geautomatiseerde vingerafdrukkensysteem de meest gelijkende afdrukken heeft geselecteerd.
Ten aanzien van feit 2: het dossier bevat geen bewijs dat het verdachte was die de auto heeft weggenomen.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Aangever [aangever 1] heeft verklaard dat in de nacht van 29 op 30 april 2011 is ingebroken in zijn woning aan de [adres] te Utrecht. Daarbij zijn onder andere twee computers (een Apple Macbook en een HP Elitebook), een fototoestel (merk Panasonic, type Lumix) en een sleutelbos weggenomen. De daders zijn via het bovenlicht de woning binnengekomen. Het uitzetijzer van voornoemd bovenlicht is daarbij afgebroken.
Aan de binnenzijde van de woning zijn op het bovenlicht en op een paal naast het draairaam door de politie vingerafdrukken aangetroffen. Deze afdrukken zijn geïdentificeerd op verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] .
Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] hebben verklaard dat zij elkaar kennen. [medeverdachte 1] heeft voorts verklaard dat hij op 30 april omstreeks 6.30 bij verdachte in de auto heeft gezeten.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan. Verdachte heeft desgevraagd geen verklaring kunnen geven voor de aanwezigheid van zijn vingerafdruk in de woning. Daarbij komt dat aan de binnenkant van de woning tevens het spoor is aangetroffen van een tweede persoon, welke verdachte ook kent en met wie hij in de nacht van de inbraak samen is geweest.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat het verdachte was die de woninginbraak heeft gepleegd. Aan het rapport dactyloscopisch sporenonderzoek komt onvoldoende bewijskracht toe, ten eerste omdat het niet is ondertekend en ten tweede omdat onduidelijk is op welke wijze de vingerafdruk van verdachte is geselecteerd, alles aldus de verdediging.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe dat zij geen reden ziet te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van voornoemd rapport en de gehanteerde onderzoeksmethode. Het rapport van het dactyloscopisch onderzoek vermeldt dat de identificatie is uitgevoerd volgens de voorgeschreven methode en vaste procedure, en dat zij voldoet aan de in Nederland geldende forensisch-technische normen. Dat het rapport niet is ondertekend, doet niet af aan het feit dat daaraan bewijskracht toekomt in de zin van art. 344, eerste lid aanhef en onder 5° Sv.
Ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en zal verdachte daarvan dan ook vrijspreken. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. Weliswaar zijn er sterke aanwijzingen dat de daders die hebben ingebroken in de woning aan de [adres] naast de goederen (waaronder autosleutels) van aangever ook zijn auto hebben weggenomen, echter niet kan worden uitgesloten dat een ander dan verdachte de auto heeft weggenomen.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Op 29 / 30 april 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen diverse goederen, waaronder computers (merken HP Elitebook en Apple Macbook) en een fototoestel (merk Panasonic Lumix) en een sleutelbos toebehorende aan [aangever 1], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming van een bovenlicht van voornoemde woning.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Ten aanzien van feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, waarvan 54 dagen voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat aan verdachte een werkstraf van 60 uur, subsidiair 30 dagen hechtenis, wordt opgelegd.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit dat het voldoende is om aan verdachte een gevangenisstraf op te leggen welke gelijk is aan het reeds door verdachte ondergane voorarrest.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft samen met een ander ingebroken in een woning. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 september 2011, waaruit blijkt dat verdachte eenmaal eerder is veroordeeld voor een vermogensdelict;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 21 september 2011, opgesteld door L. van den Heuvel, reclasseringswerker, inhoudende dat, hoewel er enkele leefgebieden zijn in het leven van verdachte die (nog) niet volkomen stabiel zijn, de reclassering op dit moment onvoldoende probleemgebieden ziet waarop interventies dienen te worden ingezet.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van verdachte. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 100 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 54 dagen, voorwaardelijk op te leggen. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. De rechtbank is voorts van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 60 uur passend en noodzakelijk is.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder 2 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
feit 1: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 100 dagen, waarvan 54 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 60 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 dagen;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 november 2011.
Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.