parketnummer: 16/600695-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 26 september 2011
[verdachte]
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw mr. B. Molleman, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 12 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 juli 2010 te Utrecht samen met een mededader een geldbedrag van in totaal ongeveer € 80.725,00 heeft verduisterd.
3 De voorvragen
De rechtbank stelt vast dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met een mededader een bedrag van € 41.259,18 heeft verduisterd. De officier van justitie baseert zich daarbij - naast de overige bewijsmiddelen in het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting - op het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige] d.d. 10 mei 2011, waaruit blijkt dat er een kastekort was van € 11.324,18 en waaruit blijkt dat er een sealbag met een waarde van € 29.935,00 was aangekondigd voor juni 2010, maar die nooit is afgestort.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van de verduistering van een gespecificeerd bedrag, door verdachte gepleegd. De raadsvrouw van verdachte voert daartoe aan dat verdachte slechts geheim heeft gehouden dat zijn voorganger geld heeft weggenomen van tankstation [tankstation]. De raadsvrouw stelt dat er geen wettig en overtuigend bewijs is om aan te tonen dat de verdwijning van € 80.725,00 aan verdachte kan worden toegeschreven. De raadsvrouw stelt dat er naast de onbetrouwbare verklaringen van medeverdachte [medeverdachte] geen objectieve bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn die ondersteunen dat verdachte geld zou hebben weggenomen van het tankstation. De verdediging erkent dat van verduistering door verdachte sprake is geweest, doordat verdachte af en toe geldbedragen aan medeverdachte [medeverdachte] heeft uitgeleend. De bedragen die verdachte aan [medeverdachte] uitleende varieerden tussen de € 2.000,00 tot € 10.000,00. [medeverdachte] zegt hierover zelf dat dit ongeveer vijf keer is voorgekomen en dat hij één keer niet het geleende bedrag heeft terug betaald. Verdachte verklaart hierover dat hij soms delen van het uitgeleende [medeverdachte] terugkreeg, maar dat het uitgeleende geld zeker niet allemaal is teruggegeven door [medeverdachte]. De raadsvrouw van verdachte stelt dat het onduidelijk is om hoeveel geld het gaat dat verdachte aan [medeverdachte] heeft ‘uitgeleend’.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vaststelling van de feiten
Op 8 juli 2010 heeft er een controle plaatsgevonden bij het tankstation [tankstation] te Utrecht Verdachte is op die dag aangehouden. Dit tankstation wordt geëxploiteerd door D.G.V. Exploitatie B.V., dochteronderneming van Delek B.V. Nederland. Verdachte was vanaf het jaar 2005 werkzaam bij [tankstation] als leidinggevende. Deze functie had hij overgenomen van medeverdachte [medeverdachte]. Verdachte heeft verklaard dat hij aan het begin van zijn periode als leidinggevende was begonnen met een grote achterstand in stortingsbedragen, omdat [medeverdachte] dit geld in zijn leidinggevende periode bij [tankstation] reeds had weggenomen. Verdachte heeft tevens verklaard dat hij als leidinggevende meerdere malen geld van tankstation [tankstation] aan medeverdachte [medeverdachte] heeft ‘geleend’ omdat [medeverdachte] regelmatig geld tekort kwam voor de storting van de omzet van het tankstation in [vestigingsplaats]. Verdachte heeft dit geld soms ten dele en sommige malen niet terug gekregen. Ook [medeverdachte] verklaart bij de politie dat hij reeds in 2001 begonnen is met het wegnemen van geld van het bedrijf. Ook verklaart [medeverdachte] dat hij geld heeft geleend van [tankstation] te Utrecht en dat het door verdachte werd verstrekt.
Aanvullende overwegingen
Op grond van de verklaringen van verdachte en medeverdachte [medeverdachte] moet ervan worden uitgegaan dat verdachte als leidinggevende begon met een tekort aan geld. Om dit tekort te verhullen werd de omzet met een vertraging afgestort naar de bank. De enkele wetenschap van dat tekort is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende voor het bewijs van het medeplegen van de verduistering van dat tekort. Het tekort is immers veroorzaakt door bedragen die [medeverdachte] heeft weggenomen. Voor zover de omzet met een vertraging is gestort, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van verduistering van geld. Het geld is niet weggenomen maar juist gestort op de bankrekening van (thans) D.G.V. Exploitatie B.V..
Voor zover op grond van het bewijs moet worden vastgesteld dat er een storting van € 29.935 (sealbag C) was aangekondigd, maar dit bedrag nog niet was gestort, is de rechtbank van oordeel dat het bewijs ontbreekt dat dit geldbedrag is weggenomen. Zoals door verdachte is verklaard en ook door getuige [getuige] is bevestigd, bevond zich in de kas nog een geldbedrag van € 36.085.
Ook ten aanzien van het kasverschil van € 11.322,- ontbreekt het bewijs dat dit bedrag door verdachte is weggenomen. De rechtbank kan niet met voldoende mate van waarschijnlijkheid uitsluiten dat dit tekort het gevolg is van het wegnemen van geldbedragen door medeverdachte [medeverdachte] in de periode voordat verdachte de leiding kreeg over het tankstation in Utrecht.
Namens D.G.V. Exploitatie B.V. is verder aangifte gedaan van de verduistering van twee sealbags met een geldbedrag van respectievelijk € 36.660 en € 14.120,-. De rechtbank kan op basis van het bewijs niet vaststellen dat deze bedragen niet zijn gestort.
De rechtbank is, op grond van het hierboven weergegeven bewijs wel tot het oordeel gekomen dat verdachte diverse bedragen heeft verduisterd door meerdere malen gelden van het tankstation [tankstation] aan medeverdachte [medeverdachte] beschikbaar te stellen. Terwijl deze geldbedragen hadden moeten worden gestort, heeft verdachte deze achtergehouden en deze aangewend voor een ander doel dan waarvoor de bedragen waren bestemd. Verdachte is als heer en meester over deze bedragen gaan beschikken een heeft deze aan [medeverdachte] gegeven om te kunnen verhullen dat [medeverdachte] eerder geld wegnam uit de kas van het tankstation in Leusden. De rechtbank is van oordeel dat het exacte bedrag van de verduistering door verdachte op basis van het dossier en de verklaringen ter terechtzitting niet kan worden vastgesteld, nu niet duidelijk is hoeveel geld verdachte aan [medeverdachte] heeft “uitgeleend” en hoeveel geld daarvan weer is geretourneerd aan tankstation [tankstation].
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Op meerdere tijdstippen in de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 juli 2010 te Utrecht tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk meermalen geldbedragen die geheel toebehoorden aan D.G.V. Exploitatie B.V. Nederland en welk geld verdachte uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking als werknemer van voornoemd bedrijf onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair te vervangen door 90 dagen hechtenis.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw verzoekt verdachte strafbaar te verklaren, zonder aan verdachte een straf of maatregel op te leggen. De raadsvrouw voert daartoe aan dat verdachte alleen maar nadeel van het feit heeft ondervonden en geen financieel gewin heeft verkregen uit het feit. Subsidiair verzoekt de raadsvrouw de werkstraf te matigen en een deel ervan voorwaardelijk op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft bewerkstelligd dat er gedurende een lange periode bedragen van het tankstation [tankstation] aan medeverdachte werden gegeven. Verdachte had hiervoor geen toestemming. Op het moment dat verdachte met zijn functie als leidinggevende begon, wist hij al dat er geld verdwenen was onder leiding van medeverdachte [medeverdachte]. Dit heeft hij verzwegen en vervolgens heeft hij dit verdwenen bedrag groter gemaakt door meerdere malen geld aan medeverdachte te geven. Ondanks dat [medeverdachte] dit geld niet altijd of onvolledig retourneerde, bleef verdachte hiermee doorgaan. De rechtbank neemt het verdachte zeer kwalijk dat hij aan zijn werkgever geen melding heeft gemaakt van het feit dat hij wist dat geld was weggenomen en hij daarna daar zelfs mee is doorgegaan. De rechtbank rekent het verdachte bovendien aan dat hij misbruik heeft gemaakt van zijn positie als leidinggevende en waarmee hij het vertrouwen dat zijn werkgever in hem had gesteld zwaar heeft geschonden.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op de inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d.
9 juli 2010, waaruit blijkt dat de verdachte niet eerder is veroordeeld.
De rechtbank houdt ten voordele van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte bij het plegen van het feit niet heeft gehandeld uit winstbejag en niet aannemelijk is geworden dat hij zichzelf bevoordeeld heeft met het verduisterde geld.
De rechtbank houdt verder ten voordele van verdachte rekening met zijn proceshouding. Verdachte heeft bij de politie openheid van zaken gegeven en heeft volledig meegewerkt aan het onderzoek van de politie. Ook in zijn verklaring ter terechtzitting geeft verdachte openheid van zaken.
Een straf die geen verdere vrijheidsbeneming met zich brengt - zoals door de officier van justitie en de raadsvrouw bepleit - doet naar het oordeel van de rechtbank voldoende recht aan het laakbare handelen van verdachte. De rechtbank is echter van oordeel dat een lagere werkstraf passend en geboden is, dan de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank is tot dit oordeel gekomen, omdat zij niet tot een bewezenverklaring heeft geoordeeld van verduistering door verdachte van het door de officier van justitie gestelde bedrag. De rechtbank is van oordeel dat het exacte bedrag van de verduistering door verdachte niet kan worden vastgesteld, nu niet duidelijk is hoeveel geld verdachte aan [medeverdachte] heeft “uitgeleend” en hoeveel geld daarvan weer is geretourneerd aan tankstation [tankstation]. Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf voor de duur van 100 uren, te vervangen door 50 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, passend en geboden is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 47 en 322 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Medeplegen van verduistering gepleegd door hem die het goed uit hoofde van zijn persoonlijke dienstbetrekking onder zich heeft
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 100 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Dit vonnis is gewezen door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E. van den Brink, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 september 2011.