ECLI:NL:RBUTR:2011:BU7297
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een verduisteringszaak
Op 26 september 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor verduistering. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.259,18. Tijdens de zitting werd de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en de officier van justitie wijzigde zijn vordering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen wederrechtelijk voordeel had verkregen door zijn strafbare feit. De verdachte had geldbedragen aan een medeverdachte gegeven en had verzwegen dat deze medeverdachte het tankstation met een schuld had overgedragen. Er was geen bewijs dat de verdachte zich had verrijkt door zijn handelen. Daarom kon er geen ontneming van het vermeende voordeel plaatsvinden.
De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De beslissing werd genomen op basis van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat stelt dat ontneming alleen mogelijk is als er daadwerkelijk voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van een strafbaar feit. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de zaak niet leidden tot de conclusie dat de verdachte zich had verrijkt, en dat de ontnemingsvordering niet op zijn plaats was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken.