ECLI:NL:RBUTR:2011:BU7297

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600695-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van de vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een verduisteringszaak

Op 26 september 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een ontnemingszaak tegen een verdachte die eerder was veroordeeld voor verduistering. De officier van justitie had een vordering ingediend tot ontneming van het vermeende wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.259,18. Tijdens de zitting werd de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw, en de officier van justitie wijzigde zijn vordering. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen wederrechtelijk voordeel had verkregen door zijn strafbare feit. De verdachte had geldbedragen aan een medeverdachte gegeven en had verzwegen dat deze medeverdachte het tankstation met een schuld had overgedragen. Er was geen bewijs dat de verdachte zich had verrijkt door zijn handelen. Daarom kon er geen ontneming van het vermeende voordeel plaatsvinden.

De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afgewezen. De beslissing werd genomen op basis van artikel 36e, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat stelt dat ontneming alleen mogelijk is als er daadwerkelijk voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van een strafbaar feit. De rechtbank concludeerde dat de omstandigheden van de zaak niet leidden tot de conclusie dat de verdachte zich had verrijkt, en dat de ontnemingsvordering niet op zijn plaats was. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met de voorzitter en twee andere rechters, en werd openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/600695-10
beslissing van de rechtbank d.d. 26 september 2011
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte]
geboren op [1965] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw mr. B. Molleman, advocaat te Amersfoort.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het Wetboek van Strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/600695-10, waaruit blijkt dat verdachte op 26 september 2011 door de rechtbank Utrecht is veroordeeld ter zake van het ten laste gelegde feit tot de in die uitspraak vermelde straf;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting op 12 september 2011;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Hij heeft daarbij zijn vordering gewijzigd. Tevens is de verdachte gehoord, bijgestaan door zijn raadsvrouw.
2 Het standpunt van de officier van justitie
De vordering van de officier van justitie strekt tot het aan de verdachte opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel van € 41.259,18.
Dit bedrag is als volgt tot stand gekomen. Ten tijde van de controle bij het tankstation Picobello te Utrecht was er een kastekort van € 11.324,18 en er was een sealbag met een waarde van € 29.935,00 aangekondigd voor juni 2010, maar die is nooit afgestort.
3 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen. De raadsvrouw voert aan dat er geen sprake is geweest van enige verrijking van verdachte zelf door de gepleegde verduistering. Daarnaast geeft zij aan dat dit een typische zaak is die zich leent voor een vordering van de benadeelde partij, maar niet voor een ontnemingsvordering waarbij het geld naar justitie gaat. De raadsvrouw wijst er op dat er tevens een civiele procedure loopt.
4 De beoordeling
Op grond van artikel 36e, tweede lid,van het Wetboek van Strafrecht kan het wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen in geval voordeel is verkregen door middel van of uit de baten van een strafbaar feit.
Aan verdachte is - kort weergegeven - tenlastegelegd dat hij
- omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot en met 8 juli 2010 te Utrecht samen met een mededader een geldbedrag van in totaal ongeveer € 80.725,00 heeft verduisterd.
Verdachte is door de rechtbank bij vonnis d.d. 26 september 2011 ter zake van het verduisteren van geldbedragen veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte geen wederrechtelijk voordeel heeft verkregen door middel van het door hem gepleegde strafbare feit. Verdachte heeft geldbedragen aan zijn medeverdachte gegeven en heeft verzwegen dat medeverdachte het tankstation met een schuld heeft overgedragen. Niet gebleken is dat verdachte zich daarbij heeft verrijkt. Op basis hiervan kan in het onderhavige geval dan ook geen wederrechtelijk verkregen voordeel worden ontnomen. De rechtbank zal derhalve de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel afwijzen.
5 De beslissing.
De rechtbank wijst de vordering van de officier van justitie d.d. 12 september 2011, strekkende tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, af.
Deze beslissing is gegeven door mr. R.P. den Otter, voorzitter, mr. H.A. Brouwer en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier E. van den Brink en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 26 september 2011.