ECLI:NL:RBUTR:2011:BU7208

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
22 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/512292-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling openlijk geweld met ernstige gevolgen voor het slachtoffer

Op 22 november 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 februari 2011 samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een slachtoffer in een tunnel te Maarssen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, het slachtoffer heeft geslagen en geschopt terwijl deze op de grond lag. Het slachtoffer liep ernstige verwondingen op, waaronder een schedelbreuk en andere verwondingen aan het hoofd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, maar het subsidiair ten laste gelegde openlijk geweld is wettig en overtuigend bewezen verklaard. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de ernst van het geweld en de gevolgen voor het slachtoffer, en heeft geoordeeld dat het geweld bruut en disproportioneel was. De verdachte heeft ter zitting spijt betuigd en aangegeven open te staan voor een gesprek met het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur en een schadevergoeding aan het slachtoffer van € 1.471,25, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank heeft ook bepaald dat bij niet-betaling vervangende jeugddetentie kan worden opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/512292-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 22 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1994] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouw mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 8 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
primair: op 12 februari 2011 samen met anderen opzettelijk geprobeerd heeft [slachtoffer] van het leven te beroven dan wel deze zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door deze tegen zijn lichaam en/of hoofd te trappen en stompen;
subsidiair: op 12 februari 2011 deel uit heeft gemaakt van een groep die geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] door hem tegen zijn lichaam en/of hoofd te schoppen en slaan.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan een poging doodslag. De officier van justitie voert daartoe aan dat verdachte, door samen met anderen het op de grond liggende slachtoffer hard tegen het hoofd en lichaam te trappen, bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer ten gevolge daarvan zou kunnen komen te overlijden. De officier van justitie baseert zich daarbij op de in het dossier aanwezige bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen ten aanzien van het onder primair ten laste gelegde feit. De verdediging voert daartoe aan dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte, al dan niet voorwaardelijk, de opzet had op het toebrengen van fataal dan wel zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer.
De verdediging stelt dat het subsidiair ten laste feit, het openlijk geweld, wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
In de tenlastelegging heeft de officier het aandeel van verdachte bij de gebeurtenissen op 12 februari 2011 in een tunnel te Maarsen centraal gesteld. De officier verwijt verdachte primair poging doodslag dan wel poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en subsidiair openlijk geweld. De ernst van het primaire verwijt is veel zwaarder dan het subsidiaire verwijt.
Ter zitting is gebleken dat aan de medeverdachte [medeverdachte 1], daar waar het het onderhavige feit betreft, enkel artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht ten laste is gelegd, ter zake van welk feit deze ook is veroordeeld. Ter zitting heeft de officier van justitie meegedeeld dat het OM in de onderhavige zaak er voor heeft gekozen een andere keuze te maken ten aanzien van de tenlastelegging.
De officier van justitie heeft medegedeeld dat zij in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] vanwege haar moverende redenen er voor heeft gekozen de tenlastelegging niet te wijzigen, maar dit wel heeft verdisconteerd in haar strafeis.
De rechtbank overweegt dat zij uit het dossier de indruk heeft gekregen dat verdachte een geringer aandeel in de geweldshandelingen heeft gehad en hierbij een kleinere rol heeft gespeeld dan zijn medeverdachte Moekmoedshoek.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat, gelet op de feiten en omstandigheden zoals weergegeven in het dossier, het ten laste gelegde feit meer het karakter heeft van openlijk geweld tegen personen en minder dat van het medeplegen van een poging tot doodslag, danwel het medeplegen van een poging tot zware mishandeling. Daarbij zij opgemerkt dat deze kwalificatie niets afdoet aan de ernst van het feit.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat het, in deze specifieke zaak en onder deze specifieke omstandigheden, niet te rechtvaardigen is om verdachte het medeplegen van een poging doodslag en/of het medeplegen van een poging tot zware mishandeling toe te rekenen. Hier dient het principe “gelijke monniken, gelijke kappen” gehanteerd te worden.
De rechtbank acht het derhalve in het belang van een goede rechtspleging en in het belang van verdachte dat het bewezen te achten feit en het gedrag van verdachte daarbij, wordt
gekwalificeerd als het subsidiair ten laste gelegde feit.
4.3.1 Het subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen, op de wijze zoals hierna is vermeld, gelet op:
[getuige 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij op 12 februari 2011 in Maarssen met [getuige 2] en [getuige 3] naar de tunnel tussen Bloemstede en Duivenkamp liep. In de tunnel werd er getrokken en geduwd tussen twee jongens. [verdachte] en [medeverdachte 1] kwamen er ook bij. [medeverdachte 2] sloeg de jongen (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer]) op zijn gezicht. De hele groep verplaatste zich naar buiten de tunnel. [verdachte] gooide de jongen op de grond. Hij zag dat [verdachte] op de jongen dook. Er stonden op dat moment zo’n 6 à 7 mensen omheen.
[medeverdachte 1] heeft – zakelijk weergegeven – verklaard dat hij op 12 februari 2011 in Maarssen in de tunnel bij Bloemstede Duivenkamp aankwam. Hij was daar met een aantal jongens, onder wie [verdachte]. In de tunnel stonden twee groepen tegenover elkaar. Men liep de tunnel uit. [verdachte] liep op die jongen (de rechtbank begrijpt: het slachtoffer [slachtoffer]) af. Tussen die jongen en [verdachte] werd geslagen en de jongen viel op de grond. [verdachte] begon vrijwel direct op de jongen in te trappen. De anderen uit de groep renden naar de jongen en begonnen te schoppen tegen het hoofd van die jongen. Hij, [slachtoffer], heeft de jongen ook tegen zijn hoofd geschopt.
[getuige 4] heeft verklaard – zakelijk weergegeven – dat hij zag dat [slachtoffer] in de tunnel door een jongen werd geduwd. Die jongen gaf [slachtoffer] met zijn vuist een klap op zijn oogstomp in zijn gezicht. Samen met anderen heeft hij [slachtoffer] de tunnel uit gekregen. De groep kwam hen achterna. Buiten de tunnel gaf [medeverdachte 1] nog een klap. Even verderop kreeg [slachtoffer] nog een klap van iemand uit de groep waardoor hij op de grond viel. De hele groep is toen op [slachtoffer] in gaan schoppen en slaan.
Uit de geneeskundige verklaring betreffende [slachtoffer] volgt dat deze onder andere een schedelbreuk boven zijn rechtoog, bloeduitstortingen op zijn achterhoofd, een blauw oog en een snijwondje aan zijn bovenlip heeft opgelopen.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 12 februari 2011 in Maarssen met medeverdachte [medeverdachte 1] kwam aanlopen en hij zag in de tunnel het latere slachtoffer [slachtoffer] en een aantal jongens. Er werd tussen hen geduwd en getrokken en men verplaatste zich naar buiten de tunnel. Hij zag vervolgens dat [slachtoffer] die [slachtoffer] sloeg. Wat later zag verdachte [slachtoffer] buiten de tunnel. [slachtoffer] sloeg hem en duwde hem tegen een auto. Verdachte sloeg [slachtoffer] terug. Even later lag [slachtoffer] op de grond. Hij, verdachte, heeft die [slachtoffer] toen geschopt terwijl die [slachtoffer] op de grond lag. Hij zag dat zijn medeverdachten [medeverdachte 2], [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] ook op die [slachtoffer] intrapten terwijl deze op de grond lag.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair:
op 12 februari 2011 te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht, met anderen, aan de openbare weg, een fiets- en voetgangerstunnel tussen de wijken Duivenkamp en Bloemstede en op de Buurtweg Bloemstede, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer], welk geweld bestond uit het
- opzettelijk gewelddadig meermalen stompen en slaan tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] en
- opzettelijk gewelddadig duwen tegen het lichaam van die [slachtoffer], en toen die [slachtoffer] op de grond was gevallen
- opzettelijk gewelddadig meermalen schoppen en/of trappen tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer];
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen
- 3 maanden jeugddetentie met aftrek voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- 120 uur werkstraf, subsidiair 60 dagen vervangende jeugddetentie.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft, gelet op haar standpunt ten aanzien van de bewezenverklaring, verzocht om aan verdachte een werkstraf op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank allereerst rekening gehouden met de aard en de ernst van de strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan een ernstige vorm van geweld op de manier zoals in de bewezenverklaring is omschreven. Een nachtelijke vechtpartij waarbij vanuit de groep waar verdachte deel van uitmaakte naast duwen en slaan, meerdere keren tegen het hoofd van het op de grond liggende slachtoffer is geschopt. Dit geweld moet worden gekwalificeerd als bruut en volstrekt disproportioneel waarvoor gebruik van drank en drugs geen enkel excuus kan zijn. Naast de ernstige medische consequenties voor het slachtoffer, waaronder twee schedelbreuken, leert de ervaring dat delicten als de onderhavige de oorzaak kunnen zijn van langdurige en ingrijpende angstgevoelens en fysieke klachten. Deze schade laat zich slechts beperkt door een vergoeding in geld compenseren. Dit soort geweld op de openbare weg heeft ook een enorme invloed op de samenleving. Het gevoel van onveiligheid wordt hierdoor versterkt. De rechtbank rekent verdachte zijn handelwijze zwaar aan en wijst erop dat de gevolgen voor het slachtoffer nog veel erger zouden kunnen zijn.
De rechtbank houdt er in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte ter zitting oprecht de indruk heeft gemaakt dat hij spijt heeft van hetgeen er gebeurd is. Voorts heeft verdachte aangegeven dat hij – indien het slachtoffer daartoe bereid is - een gesprek met het slachtoffer wil.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden houdt de rechtbank rekening met het feit dat verdachte niet eerder voor het plegen van strafbare feiten is veroordeeld.
De Raad voor de Kinderbescherming geeft in haar rapport d.d. 27 oktober 2011 aan dat er geen zorgen zijn omtrent de thuis- en schoolsituatie van verdachte. Het recidiverisico wordt als laag ingeschat. De Raad voor de Kinderbescherming adviseert om aan verdachte een werkstraf op te leggen.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken.
De rechtbank zal, nu zij tot een andere bewezenverklaring komt dan waar de officier van justitie bij haar eis vanuit is gegaan, aan verdachte een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is geëist.
Alles afwegend acht de rechtbank een werkstraf van 120 uur passend en geboden.
7 Het slachtoffer
De rechtbank overweegt dat het slachtoffer [slachtoffer] zich om hem moverende redenen er voor gekozen heeft zich niet als benadeelde partij te stellen in de onderhavige zaak.
De rechtbank stelt vast dat uit de aangifte en het dossier blijkt dat [slachtoffer] materiële schade (o.a. kapotte kleding) heeft geleden en aanzienlijk lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank is van oordeel dat die schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte mede aansprakelijk voor die schade.
De rechtbank zal derhalve ambtshalve aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding opleggen.
De rechtbank zoekt ter vaststelling van de geleden schade aansluiting bij het bedrag zoals dit door de meervoudige strafkamer in deze rechtbank is vastgesteld in de zaak van de medeverdachte [medeverdachte 1], te weten € 1.471,25, waarvan € 471,25 materiële schade (kapotte kleding) en € 1000,00 immateriële schade. De rechtbank acht voornoemd bedrag redelijk en billijk en zal de maatregel tot schadevergoeding voor dat bedrag hoofdelijk opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77m, 77n, 141 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het subsidiair tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.1 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Subsidiair: openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast van 60 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
maatregeloplegging
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], € 1.471,25 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
12 februari 2011, bij niet-betaling te vervangen door 5 dagen jeugddetentie, met dien verstande dat toepassing van de vervangende jeugddetentie de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat voorzover dit bedrag door één of meer mededaders is betaald, verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, voorzitter tevens kinderrechter, mr. J.P. Killian en E.A.A. van Kalveen, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 22 november 2011.