parketnummer: 16/604134-10 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 september 2011
[verdachte],
geboren op [1980] te [woonplaats],
wonende te [adres], [woonplaats].
Raadsman mr. M.Th.M. Zumpolle, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte ontuchtige handelingen heeft gepleegd met [slachtoffer] die toen nog geen 16 jaar oud was.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen reden is voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het aan hem ten laste gelegde feit heeft begaan.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij in de periode van begin april 2008 tot eind mei 2008, terwijl hij 27 jaar oud was, een relatie heeft gehad met [slachtoffer]. Gedurende deze relatie hadden zij tussen de 20 en 30 keer seksueel contact, bestaande uit penetratie als ook het brengen van de vingers van verdachte in de vagina van [slachtoffer]. In de woorden van verdachte deden zij ‘de dingen die je in een relatie met elkaar doet’. Dit vond plaats in de woning van verdachte, gelegen aan de [adres] te [woonplaats], als ook langs het kanaal aan de [adres] te [woonplaats]. Aangeefster [slachtoffer] is geboren op [1993]. Zij heeft verklaard dat zij in april 2008, terwijl zij 14 jaar oud was, voor het eerst seks heeft gehad met verdachte. Verdachte ging met zijn vingers in haar vagina en penetreerde haar. Vanaf dat moment hadden zij volgens aangeefster in totaal tussen de 30 en 40 keer samen seks. Tevens heeft aangeefster verklaard dat zij met verdachte heeft getongzoend en ook daarna meerdere keren met verdachte heeft gezoend.
Gelet op bovenstaande feiten en omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op tijdstippen in de periode van 1 april 2008 tot en met 31 mei 2008 te [woonplaats], met [slachtoffer] (geboren op [1993]), die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], hebbende verdachte zijn penis en/of vinger(s) in de vagina en/of zijn tong in de mond van die [slachtoffer] gebracht.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De raadsman heeft ter terechtzitting aangevoerd dat verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging, daar verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald omtrent de leeftijd van [slachtoffer]. De rechtbank verstaat hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht als een beroep op afwezigheid van alle schuld.
De leeftijd van het slachtoffer, in de zin van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht is geobjectiveerd, zodat opzet of schuld daaromtrent niet vereist is. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (zie HR 20 januari 1959, NJ 1959, 102 en 103) kan een beroep op dwaling omtrent de leeftijd slechts in uitzonderlijke gevallen worden gehonoreerd. Voor een geslaagd beroep op feitelijke dwaling is noodzakelijk dat de verdachte op de misleidende informatie van het slachtoffer omtrent haar leeftijd mocht vertrouwen.
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden niet of onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. De strafbepaling ziet ook op bescherming van jeugdige personen tegen verleiding die mede van henzelf kan uitgaan. Dit betekent dat een verdachte een vergaande onderzoeksplicht heeft om achter de (werkelijke) leeftijd van de betrokken minderjarige te komen. Het gegeven dat, zoals verdachte stelt, [slachtoffer] hem heeft voorgelogen over haar leeftijd, ontslaat verdachte niet van een verdere onderzoeksverplichting. Ter terechtzitting heeft verdachte voorts verklaard dat hij dacht dat [slachtoffer] 16 of 17 jaar oud was. Verdachte had, zeker nu hij wist dat het slachtoffer aanzienlijk jonger was dan hemzelf, nader onderzoek moeten verrichten naar haar werkelijke leeftijd.
Nu de raadsman, naar het oordeel van de rechtbank, geen andere feiten en omstandigheden naar voren heeft gebracht die een beslissing tot ontslag van alle rechtsvervolging zou kunnen dragen, verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsman.
Ook zijn geen andere omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. Verdachte is dus strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van twee jaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf met daarnaast een mogelijke werkstraf, aan verdachte op te leggen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft, toen hij 27 jaar was, ontuchtige handelingen gepleegd met [slachtoffer] die op dat moment de leeftijd van 14 jaar had. De ontuchtige handelingen bestonden uit het hebben van geslachtsgemeenschap met deze [slachtoffer], alsmede ook het tongzoenen en het vingeren van het slachtoffer. Deze ontuchtige handelingen vonden meerdere malen plaats gedurende een periode van twee maanden.
Hoewel in het dossier gelezen kan worden dat verdachte en [slachtoffer], ten tijde van de seksuele contacten, een relatie met elkaar hadden, dienen meisjes op die leeftijd zowel tegen zichzelf als tegen personen die op seksueel gebied misbruik van hen willen maken, beschermd te worden. Tussen verdachte en [slachtoffer] is sprake van een aanzienlijk leeftijdsverschil. Verdachte heeft zich onvoldoende vergewist van de leeftijd van [slachtoffer]. Kennelijk hebben lustgevoelens van verdachte de boventoon gevoerd. Het gegeven dat [slachtoffer] al een relatie had gehad met een jongen van 21 en, aldus de verdachte, had gezegd dat zij 17 jaar oud was, ontsloeg verdachte niet van zijn plicht haar daadwerkelijke leeftijd te onderzoeken, alvorens seksuele handelingen met haar te verrichten. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij dit heeft nagelaten.
De inbreuk die verdachte heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van [slachtoffer], kan een normale en gezonde seksuele ontwikkeling van [slachtoffer] doorkruizen. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat zo’n inbreuk op de lichamelijke integriteit langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Om die reden heeft de wetgever ervoor gekozen het plegen van seksuele/ontuchtige handelingen met jeugdigen tussen de twaalf en zestien jaren strafbaar te stellen, ook wanneer dat met wederzijds goedvinden gebeurt.
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, meer in het bijzonder het feit dat verdachte een baan heeft.
Ook heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 24 augustus 2011, waaruit blijkt dat verdachte laatstelijk, d.d. 4 november 2010, is veroordeeld wegens mishandeling en bedreiging met zware mishandeling tot een voorwaardelijk gevangenisstraf voor de duur van vier weken met een proeftijd van twee jaren, alsmede een werkstraf van 60 uren, subsidiair 30 dagen vervangende hechtenis. Verdachte is niet eerder veroordeeld wegens een zedenmisdrijf.
De rechtbank is van oordeel dat voor een dergelijk feit in beginsel een (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf passend is. Echter, alles afwegende en mede gelet op het feit dat er inmiddels ruim drie jaren zijn verstreken tussen de gewraakte handelingen en de uiteindelijke inhoudelijke behandeling ter terechtzitting, komt de rechtbank tot de conclusie dat voor het bewezenverklaarde in casu kan worden volstaan met een forse werkstraf, met daarnaast een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Met deze voorwaardelijke straf wordt beoogd verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd een deel van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer], te weten € 2.000,00 als voorschot toe te wijzen en daarbij de schadevergoedingsmaatregel op te leggen. Voor het overige deel verzoekt de officier van justitie de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in haar vordering.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat bij het beoordelen van het gevorderde schadebedrag rekening dient te worden gehouden met een kortere pleegperiode dan ten laste gelegd. Ook heeft de raadsman gewezen op een uitspraak van de Rechtbank Rotterdam d.d. 8 juli 2011, LJN: BR0804, waarin een schadevergoeding van € 800,00 werd toegewezen aan de benadeelde partij die slachtoffer was geworden van overtreding van artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht. Hiermee rekening houdend dient de vordering van [slachtoffer] te worden gematigd tot maximaal € 800,00 en voor het overige niet-ontvankelijk te worden verklaard, aldus de raadsman.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft overeenkomstig artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 5.000,00, ter zake immateriële schade voor het bewezen verklaarde feit.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 1.000,00 ter zake immateriële schade een rechtstreeks gevolg is van dit bewezen verklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
Het gevorderde acht de rechtbank tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank het gevorderde bedrag onvoldoende aannemelijk gemaakt en zal de benadeelde partij daarom voor dat deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering van de benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 24c, 36f en 245 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
- verklaart verdachte strafbaar voor het bewezen verklaarde;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 180 (honderdentachtig) uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 (negentig) dagen;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 1.000,00, ter zake van immateriële schade.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer], € 1.000,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 20 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.S. Koppert, voorzitter, mr. A. Wassing en mr. C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. L.P. Stapel, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 september 2011.