parketnummer: 16/600667-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 november 2011
[verdachte]
geboren op [1983] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. A.M.R. van Ginneken, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 5 juli 2011 te Utrecht:
feit 1: [slachtoffer 1] per sms heeft bedreigd;
feit 2: [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verbaal en met een imitatievuurwapen heeft bedreigd;
feit 3: een imitatievuurwapen voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: de aangifte van [slachtoffer 1] en de bekennende verklaring van verdachte.
Ten aanzien van feit 2: de aangiften van [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3], de verklaring van getuige [getuige] en de bevindingen van de politie (met name ten aanzien van de door een buurtbewoonster opgenomen beelden). De officier acht de verklaring van verdachte dat hij het pistool reeds voor de bedreiging had weggelegd niet aannemelijk.
Ten aanzien van feit 3: de bevindingen van de politie en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten en wijst daarbij op de aangifte, de bevindingen van de politie en de bekennende verklaring van verdachte.
De verdediging is voorts van mening dat de rechtbank niet tot een integrale bewezenverklaring kan komen van feit 2 en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte daarvan partieel vrij te spreken, te weten van het tonen van een (nep)pistool bij de bedreiging. Alleen aangeefster [slachtoffer 1] heeft verklaard dat zij zag dat verdachte een pistool toonde. Deze verklaring wordt echter onvoldoende ondersteund door enig ander bewijs.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Aangezien verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet een vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- Het proces-verbaal van aangifte d.d. 5 juli 2011 van [slachtoffer 1], in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen op pagina 32-38 van het proces-verbaal met dossiernummer PL0910 2011154638 van de politie regio Utrecht;
- Het proces-verbaal van verhoor aangeefster [slachtoffer 1] d.d. 12 juli 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het proces-verbaal met dossiernummer PL0910A 2011154638 van de politie regio Utrecht;
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2011.
Ten aanzien van feit 2
Op 5 juli 2011 omstreeks 19.15 uur te Utrecht zag aangever [slachtoffer 2] verdachte. Zijn dochter, [slachtoffer 1], stond naast aangever. Hij hoorde dat verdachte zei: ‘Ik neuk jou [slachtoffer 1]. Ik neuk [naam] ook.’ Toen hoorde [slachtoffer 2] dat verdachte tegen hem zei: ‘En jou, jou neuk ik ook in je kont en maak je daarna af.’ Aangeefster [slachtoffer 3] stond er ook bij en hoorde dat verdachte tevens zei: ‘Ik schiet jullie kapot en die kankerhoerige dochter erbij’. Terwijl verdachte de bedreigingen uitte, zag [slachtoffer 3] dat verdachte zijn jas, die hij om zijn arm had, opensloeg met de binnenkant naar hen toe. Aangeefster [slachtoffer 1] zag dat verdachte de binnenkant van zijn jas liet zien aan haar vader (de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2]). Zij zag dat in de binnenzak van de jas een pistool zat en hoorde verdachte zeggen: ‘Kijk eens? Dit gaat met jouw dochter, met jou en met jouw vrouw gebeuren, jullie gaan er allemaal aan, jullie gaan allemaal kapot’. Zij hoorde verdachte tevens zeggen: ‘Jij gaat dood, je dochter gaat dood en je vrouw gaat dood, jullie gaan er zeker achter komen’. Getuige [getuige] zag omstreeks 19.25 uur een man rennen, iets onder een container leggen en vervolgens wegrennen. Omstreeks 19.30 uur kwamen verbalisanten ter plaatse en vonden onder de door getuige [getuige] aangewezen container een pistool. Naar later bleek ging het om een veerdrukpistool.
Door verbalisanten is vervolgens een filmpje bekeken dat door een buurtbewoonster van het incident is gemaakt. Verbalisanten zagen daarop verdachte staan met in zijn linkerhand een zwarte jas. Zij hoorden hem roepen: ‘Ik maak haar dood, ik maak haar dood,’ terwijl hij met zijn hand wees in de richting van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3]. Verdachte stond tegenover [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] toen verbalisanten zagen dat verdachte zijn jas open deed en de binnenkant in de richting van voornoemde personen hield. Zij hoorden hem zeggen: ‘hier’.
Verdachte heeft ter terechtzitting van 26 oktober 2011 bekend dat hij [slachtoffer 2], [slachtoffer 1] en [slachtoffer 3] verbaal heeft bedreigd met de bewoordingen zoals door aangevers zijn verwoord. Verdachte heeft voorts verklaard dat het veerdrukpistool dat de politie heeft aangetroffen onder de container van hem was en dat hij dat daaronder had neergelegd.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan.
Aanvullende bewijsoverweging
De verdediging heeft bepleit dat niet kan worden bewezen dat verdachte bij de bedreiging een pistool heeft getoond en heeft daartoe het volgende aangevoerd. Verdachte ontkent dat hij bij de bedreiging een pistool heeft getoond en heeft verklaard dat hij het pistool weliswaar bij zich droeg die dag, maar nog vóór de bedreiging onder een container had verstopt. Op aangeefster [slachtoffer 1] na heeft niemand verklaard dat hij of zij zag dat verdachte een pistool toonde. Daarbij komt dat [slachtoffer 1] heeft verklaard dat het pistool in de jas zat die verdachte vasthield, maar dat noch getuige [getuige] noch de politie hebben opgemerkt dat verdachte een jas bij zich droeg. Verdachte ontkent dat ook.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. De verklaring van de verdachte dat hij het pistool al vóór de bedreiging had weggelegd en geen jas bij zich droeg acht de rechtbank niet aannemelijk. Uit de verklaring van getuige [getuige] blijkt dat verdachte het pistool heeft weggelegd op een tijdstip na de bedreiging. Voorts wordt de verklaring van aangeefster [slachtoffer 1], dat zij zag dat verdachte (wel) een jas bij zich droeg en de binnenkant daarvan toonde, ondersteund door de aangifte van [slachtoffer 3] en door de bevindingen van de verbalisanten bij het uitkijken van de beelden. De verklaring van [slachtoffer 1] dat verdachte bij het openslaan van zijn jas het wapen heeft getoond, vindt steun in de bewoordingen die verdachte – ook naar eigen zeggen – bij de bedreiging heeft gebezigd.
Ten aanzien van feit 3
Aangezien verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft bekend en de verdediging niet een vrijspraak heeft bepleit, volstaat de rechtbank met toepassing van het bepaalde in artikel 359, derde lid, laatste volzin, van het Wetboek van Strafvordering, met een opsomming van de bewijsmiddelen.
De rechtbank acht het feit bewezen gelet op:
- Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 juli 2011, genummerd PL0981 2011153223-21, in de wettelijke vorm opgemaakt en opgenomen in het proces-verbaal met dossiernummer PL0910A 2011154638 van de politie regio Utrecht;
- De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 26 oktober 2011.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen op 05 juli 2011 te Utrecht [slachtoffer 1] per sms-berichten heeft bedreigd met brandstichting en enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] de hierna te noemen dreigende berichten gestuurd:
- “Ik zweer het op mijn ouders, ik ga je doodmaken en ik neem die kanker moeder van je mee” en
- “Ik krijg jou in mijn handen, ik weet dat dat vandaag is, geloof me denies de hoer, je bent de klos, ik knal je dood, hartstikke kanker dood kanker hoer” en
- “Kanker hey wat verlang ik ernaar om jou in mijn handen te pakken, ik maak je kapot, hoevaak ik het ook zeg, ik zal niet rusten tot jij dood bent kankerhoer” en
- “In de auto ben je ook niet veilig, zodra ik je zie rijden schiet ik dwars door je auto in die kanker hoerenkop van je” en
- “Ik maak je dood, dat staat vast” en
- “Jij gaat eraan wijffie de fik erin!”;
2.
op 05 juli 2011 te Utrecht [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] meermalen heeft bedreigd met verkrachting en met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend die [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] een veerdrukpistool getoond en daarbij voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] dreigend de woorden toegevoegd:
- “Kijk eens? Dit gaat met jouw dochter, met jou en met jouw vrouw gebeuren! Jullie gaan er allemaal aan! Jullie gaan kapot!” en
- “Ik schiet jullie kapot en die kankerhoerige dochter erbij!” en
- “Jij gaat dood, je dochter gaat dood en je vrouw gaat dood, jullie gaan er zeker achter komen!” en
- “Ik neuk jou [slachtoffer 1]. Ik neuk [naam] ook! En jou, jou neuk ik ook in je kont en maak je daarna af!”;
3.
op 05 juli 2011 te Utrecht een wapen van categorie I onder 7°, te weten een nabootsing van een pistool, merk AMT, dat door zijn vorm, afmetingen en kleur een sprekende gelijkenis vertoonde met een vuurwapen, voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1: bedreiging met brandstichting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 2: bedreiging met verkrachting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
Ten aanzien van feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 14 september 2011 van R. Bout, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte is een beneden gemiddeld begaafde man die is gericht op de bevrediging van zijn behoeften en daarbij onvoldoende rekening houdt met de grenzen van anderen. Daarnaast is er sprake van een beperkte frustratietolerantie, beperkte impulscontrole en een verhoogde krenkbaarheid voortkomend uit een te positief beeld van eigen prestaties. Tevens is er sprake van middelengebruik in de vorm van dagelijks gebruik van softdrugs. Bij verdachte is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, te weten een persoonlijkheidsstoornis niet anders omschreven met antisociale en narcistische trekken. Dit was ook zo ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedde het gedrag van verdachte zodanig dat de tenlastelegging hieruit deels kan worden verklaard. De onderzoeker concludeert dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusie uit het rapport van de psycholoog over en oordeelt dat de feiten verdachte in verminderde mate moeten worden toegerekend. De rechtbank weegt deze omstandigheid wel mee bij de strafoplegging.
Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat bij het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf als bijzondere voorwaarden dienen te worden opgelegd: een contactverbod en locatieverbod ten aanzien van [slachtoffer 1] en reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt het volgen van een leefstijlstraining en het ondergaan van een behandeling bij Forensische Polikliniek De Waag.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de door de officier van justitie gevorderde straf passend is. Verdachte kan zich vinden in de voorgestelde bijzondere voorwaarden. Verdachte staat eveneens open voor elektronisch toezicht.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van verdachte.
Verdachte heeft zijn ex-vriendin en haar ouders op straat bedreigd en daarbij zelfs een imitatievuurwapen getoond. De rechtbank acht dit ernstig. Hij heeft hiermee immers ernstige gevoelens van onveiligheid bij de slachtoffers alsmede bij buurtbewoners veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van bedreiging zich nog lang onveilig kunnen voelen. De rechtbank weegt echter ook mee dat de slachtoffers zich evenmin onbetuigd hebben gelaten.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 september 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor bedreigingen;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek pro justitia d.d. 14 september 2011, opgesteld door R. Bout, GZ-psycholoog, inhoudende dat verdachte een beneden gemiddeld begaafde man is die is gericht op de bevrediging van zijn behoeften en daarbij onvoldoende rekening houdt met de grenzen van anderen en dat er daarnaast sprake is van een beperkte frustratietolerantie, beperkte impulscontrole, een verhoogde krenkbaarheid en drugsgebruik;
- een de verdachte betreffend advies van Reclassering Centrum Maliebaan d.d. 10 oktober 2011, opgesteld door E.R. Jap-A-Joe, reclasseringswerker, inhoudende dat zowel een contactverbod als reclasseringstoezicht is geïndiceerd. Verdachte dient deel te nemen aan een leefstijltraining en zich te laten behandelen bij Forensische Polikliniek ‘De Waag’.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf voldoende recht doet aan de ernst van de feiten en de persoon van de verdachte. De rechtbank is van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 50 dagen passend en noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 30 dagen, voorwaardelijk op te leggen, met een proeftijd van twee jaar. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering van Centrum Maliebaan, waaronder het volgen van een leefstijltraining en behandeling bij de forensische polikliniek ‘De Waag’, mogelijk. De rechtbank is voorts van oordeel dat een contactverbod met [slachtoffer 1] als bijzondere voorwaarde passend en noodzakelijk is. In tegenstelling tot de officier van justitie acht de rechtbank een locatieverbod niet doelmatig omdat de woonadressen van verdachte en van aangevers op korte afstand van elkaar zijn gelegen. De rechtbank ziet evenmin reden elektronisch toezicht op te leggen.
7 Het beslag
De rechtbank beslist ambtshalve dat het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat twee van de feiten zijn begaan met behulp van dit voorwerp. Verder is het voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36b, 36c, 57, 63 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 55 van de Wet wapens en munitie zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: bedreiging met brandstichting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 2: bedreiging met verkrachting en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd;
feit 3: handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 50 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd een bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na de uitspraak van het vonnis meldt bij Reclassering Centrum Maliebaan aan de Tolsteegsingel 2A te Utrecht en dat verdachte zich hierna gedurende de door deze reclasseringsinstelling te bepalen periode blijft melden, zo frequent als deze reclasseringsinstelling nodig acht;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Centrum Maliebaan, ook als dat inhoudt deelname aan een leefstijltraining en behandeling bij Forensische Polikliniek ‘De Waag’, of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd onthoudt van enig contact met [slachtoffer 1];
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het inbeslaggenomen voorwerp, te weten: het imitatiewapen.
Dit vonnis is gewezen door mr. G. Perrick, voorzitter, mr. P. Bender en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 november 2011.
Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.