ECLI:NL:RBUTR:2011:BU7188

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/711053-11 en 16/712180-09 (tul) [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Woninginbraken met vingerafdrukken en deels voorwaardelijke straf

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 9 november 2011, stonden de verdachten terecht voor woninginbraken gepleegd op 10 april en 29/30 april 2011. De rechtbank heeft vastgesteld dat er vingerafdrukken en een handpalmspoor van de verdachte zijn aangetroffen op de plaats delict, wat leidde tot zijn identificatie. De verdachte heeft bekend dat hij betrokken was bij de diefstallen, maar de rechtbank sprak hem vrij van een deel van de tenlastelegging. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, die als zwakbegaafd werd beschouwd, in verminderde mate toerekeningsvatbaar was. Dit werd bevestigd door een psychologisch rapport. De rechtbank legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op van vier maanden, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding en behandeling, en een werkstraf van 200 uur. De rechtbank benadrukte de ernst van woninginbraken, die niet alleen materiële schade veroorzaken, maar ook een grote inbreuk op de privacy van de slachtoffers vormen. De verdachte werd ook veroordeeld tot het volgen van een reclasseringstraject en deelname aan een behandelprogramma. De proeftijd werd verlengd met een jaar, waarbij de verdachte zich moest houden aan de voorwaarden die door de reclassering werden gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/711053-11 en 16/712180-09 (tul) [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1990] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. N. Smeets, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De zaak is gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak tegen verdachte [medeverdachte] met parketnummer 16/600799-11. Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer 16/712180-09.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: op 10 april 2011 samen met een ander heeft ingebroken in een woning aan de [adres] te [woonplaats];
feit 2: in de nacht van 29 op 30 april 2011 samen met een ander heeft ingebroken in een woning aan de [adres] te [woonplaats].
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide ten laste gelegde feiten heeft begaan en baseert zich daarbij op het volgende.
Ten aanzien van feit 1: de aangifte en de bevindingen van de politie ten aanzien van de aangetroffen handpalmafdruk.
Ten aanzien van feit 2: de aangifte en de bevindingen van de politie ten aanzien van de aangetroffen vingerafdrukken en de bekennende verklaring van verdachte.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank wel tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 2 ten laste gelegde feit, maar niet van het onder 1 ten laste gelegde feit en verzoekt de rechtbank dan ook om verdachte vrij te spreken van het onder 1 ten laste gelegde feit. De verdediging voert daartoe aan dat verdachte niet kan worden veroordeeld enkel vanwege het feit dat een afdruk van zijn handpalm op de buitenkant van het raam van de woning is aangetroffen.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan en overweegt daartoe het volgende.
Ten aanzien van feit 1
Aangever [benadeelde 1] heeft verklaard dat op 10 april 2011 is ingebroken in zijn kamer in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. Daarbij zijn onder andere zijn mp4-speler (Apple I-pod Nano), mobiele telefoon (Blackberry Bold) en computer ( Dell Studio) weggenomen. Daarnaast is van [benadeelde 2] een computer (Toshiba) weggenomen. Aangever zag dat bij de inbraak het klapraam van zijn kamer was open gedrukt dan wel was vernield.
In de sluitnaad van het raam zijn enkele beschadigingen aan de zijde van het kozijn aangetroffen. Links op de bovenzijde van de ruit van het raam is een handpalmspoor aangetroffen. Dit spoor werd aangetroffen op een hoogte van minimaal 215 centimeter en is geïdentificeerd op verdachte.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde feit heeft begaan.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet kan worden veroordeeld enkel vanwege het feit dat een afdruk van zijn handpalm op de buitenzijde van het raam is aangetroffen en voert daartoe het volgende aan. Ten eerste kan het spoor ook op een andere wijze dan bij een inbraak op het raam terecht zijn gekomen en ten tweede zegt het spoor niets over de vraag of verdachte de woning binnen is geweest en wanneer dat zou zijn gebeurd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. De handpalmafdruk is aangetroffen op een hoogte van 215 centimeter. De rechtbank acht het onwaarschijnlijk dat het spoor van de handpalm op een andere wijze dan bij een inbraak op een dergelijke hoogte op het raam is terechtgekomen. Dat verdachte die nacht ook daadwerkelijk in de woning is geweest leidt de rechtbank, naast de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, tevens af uit de gehanteerde modus operandi, die gelijk is aan de modus operandi bij het hierna te bespreken tweede ten laste gelegde feit.
Ten aanzien van feit 2
Aangever [benadeelde 3] heeft verklaard dat in de nacht van 29 op 30 april 2011 is ingebroken in zijn woning aan de [adres] te [woonplaats]. Daarbij zijn onder andere twee computers (een Apple Macbook en een HP Elitebook), een fototoestel (merk Panasonic, type Lumix) en een sleutelbos weggenomen. De daders zijn via het bovenlicht de woning binnengekomen. Het uitzetijzer van voornoemd bovenlicht is daarbij afgebroken.
Aan de binnenzijde van de woning zijn op het bovenlicht en op een paal naast het draairaam door de politie vingerafdrukken aangetroffen. Deze vingerafdrukken zijn geïdentificeerd op verdachte en medeverdachte [medeverdachte] .
Verdachte heeft bekend dat hij de diefstal heeft gepleegd. Hij heeft voorts verklaard dat hij medeverdachte [medeverdachte], bijgenaamd [bijnaam medeverdachte], kent en dat hij op 30 april omstreeks 6.30 bij [medeverdachte] in de auto heeft gezeten.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde feit heeft gepleegd. De rechtbank acht, ondanks de verklaring van verdachte dat hij niet meer weet of hij samen met iemand was, tevens wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de diefstal tezamen en in vereniging met een ander heeft gepleegd en verwijst daarbij naar de hiervoor beschreven bewijsmiddelen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 10 april 2011 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen twee computers (merk Toshiba en Dell Studio) en een mobiele telefoon (Blackberry Bold) en een Mp4speler (merk Apple Ipod Nano), toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 2], waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft verschaft door middel van braak en inklimming, door met een breekvoorwerp een klapraam van voornoemde woning te forceren;
2.
Omstreeks 29/30 april 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan de [adres] heeft weggenomen diverse goederen, waaronder computers (merken HP Elitebook en Apple Macbook) en een fototoestel (merk Panasonic Lumix) en een sleutelbos toebehorende aan [benadeelde 3], waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak en inklimming, door het afbreken van een uitzetijzer van een bovenlicht van voornoemde woning.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
Ten aanzien van feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het psychologisch onderzoek pro justitia van 9 augustus 2011 van A. van der Donk, GZ-psycholoog. In dit rapport wordt onder meer het volgende geconstateerd.
Verdachte is een zwakbegaafde, impulsieve en direct behoeftebevredigende jongeman. Hij heeft slechts beperkt inzicht in het eigen functioneren. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis in de zin van een gedragsstoornis en een gebrekkige ontwikkeling in de zin van zwakbegaafdheid. Dit was ook zo ten tijde van de ten laste gelegde feiten en beïnvloedde het gedrag van verdachte zodanig dat de tenlastelegging hieruit deels kan worden verklaard. De onderzoeker concludeert dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar kan worden beschouwd.
De rechtbank neemt de conclusie uit het rapport van de psychiater over en oordeelt dat de feiten verdachte in enigszins verminderde mate moeten worden toegerekend.
Overeenkomstig dit oordeel kan niet worden gezegd dat verdachte niet strafbaar is. Er is voorts ook geen andere omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 200 uur, subsidiair 100 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven dat zij zich kan vinden in de vordering van de officier van justitie. De verdediging heeft voorts bepleit dat, indien de rechtbank de tenuitvoerlegging van te hierna te noemen voorwaardelijke gevangenisstraf zal gelasten, aan verdachte enkel een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf, met bijzondere voorwaarden, zal worden opgelegd. Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven open te staan voor deelname aan het ‘Exodus-traject’.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft tot tweemaal toe ingebroken in een woning. Aan het plegen van woninginbraken tilt de rechtbank zwaar. Woninginbraken veroorzaken niet alleen de nodige materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van de bewoners. Het is voor hen vaak bijzonder onaangenaam om te leven met de wetenschap dat een vreemde in hun woning is geweest en hun persoonlijke bezittingen heeft doorzocht.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 16 september 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten, waaronder gekwalificeerde diefstallen;
- een de verdachte betreffend psychologisch onderzoek pro justitia van 9 augustus 2011 (aangevuld bij schrijven d.d. 19 oktober 2011) van A. van der Donk, GZ-psycholoog, inhoudende: dat verdachte een zwakbegaafde, impulsieve en direct behoeftebevredigende jongeman is die slechts beperkt inzicht heeft in het eigen functioneren; dat verdachte sinds april 2011 in behandeling is bij polikliniek De Wier; dat hij zich behandelbaar opstelt; dat de therapie zich in de exploratiefase bevindt; en dat een voortzetting van deze behandeling is aangewezen;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 23 september 2011, opgesteld door H. Wiebe, reclasseringswerker, inhoudende dat verdachte een zogenaamde ‘thrillseeker’ is (hij pleegt zijn delicten vanuit een behoefte aan spanning en sensatie) en dat opname in een instelling voor begeleid wonen, deelname aan het ‘Exodus-traject’ en ambulante behandeling geïndiceerd is.
Alles afwegend komt de rechtbank tot het oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en de persoon van de verdachte. De rechtbank neemt hierbij mede in overweging dat zij voor verplichte begeleiding en behandeling van verdachte een nieuwe voorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur prefereert boven het aanpassen van de bijzondere voorwaarden bij een reeds lopende proeftijd in het kader van de gelijktijdig door de rechtbank behandelde vordering tenuitvoerlegging.
De rechtbank is van oordeel dat een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden passend en noodzakelijk is. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering mogelijk, inclusief behandeling bij De Wier, deelname aan het ‘Exodus-traject’ en begeleid wonen. De rechtbank is voorts van oordeel dat daarnaast een werkstraf voor de duur van 200 uur passend en noodzakelijk is.
7 De vordering tot tenuitvoerlegging
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraf van 5 maanden die aan verdachte is opgelegd bij vonnis van 1 april 2010 niet ten uitvoer zal worden gelegd, maar dat de proeftijd zal worden verlengd met 1 jaar en dat als bijzondere voorwaarde zal worden toegevoegd dat verdachte zich openstelt voor begeleid wonen en zal meewerken aan een exodustraject, voor zover de reclassering dat noodzakelijk vindt.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangegeven dat zij zich kan vinden in de vordering van de officier van justitie. De verdediging heeft voorts bepleit dat de rechtbank, indien zij wel de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf zal gelasten, deze zal omzetten in een taakstraf.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een nieuw strafbaar feit en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kan de vordering tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank zal hiertoe niet besluiten, omdat zij het van groot belang acht dat verdachte zo spoedig mogelijk begeleiding krijgt en zal worden behandeld en het in dit stadium niet opportuun is om verdachte een lange gevangenisstraf te laten ondergaan. De rechtbank acht wel verlenging van de proeftijd met een jaar op zijn plaats. De rechtbank ziet geen reden om de bijzondere voorwaarden te wijzigen en verwijst daarbij naar hetgeen zij onder 6.3 heeft overwogen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
feit 2: diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en inklimming;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens reclassering Nederland, ook als dat inhoudt het ondergaan van een ambulante behandeling bij De Wier (Altrecht);
* dat verdachte zich openstelt voor begeleid wonen;
* dat verdachte zal deelnemen aan het ‘Exodus-traject’, zolang voornoemde reclasseringsinstelling dat noodzakelijk acht;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 200 uren;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 100 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Vordering tenuitvoerlegging
- verlengt de proeftijd met één jaar;
- heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. G. Perrick en mr. R.G.A. Beaujean, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.C. van de Ven-de Vries, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 november 2011.
Mr. R.G.A. Beaujean is buiten staat dit vonnis mee te ondertekenen.