ECLI:NL:RBUTR:2011:BU6181
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening in faillissementsrechtelijke procedure
In deze zaak heeft de Rechtbank Utrecht op 22 november 2011 uitspraak gedaan in een verzoek tot voorlopige voorziening, ingediend door verzoekster in het kader van een faillissementsprocedure. Verzoekster trachtte te voorkomen dat conservatoire beslagen, die op 24 december 2009 waren gelegd op verzoek van [A] onder de ING Bank N.V. en ABN-AMRO Bank N.V., executoriaal zouden worden. De rechtbank overwoog dat op grond van artikel 28 van de Faillissementswet (Fw) een eiser bevoegd is om schorsing te verzoeken indien een rechtsvordering tijdens de faillietverklaring aanhangig is. Echter, artikel 30 Fw bepaalt dat indien vóór de faillietverklaring de stukken van het geding al aan de rechter zijn overgelegd, artikel 28 niet van toepassing is. Dit betekent dat de beoogde saniet niet kan worden vervangen door een eventuele bewindvoerder, omdat de stukken al onder de rechter zijn.
De rechtbank concludeerde dat de strekking van het verzoek tot voorlopige voorziening gelijk is aan de mogelijkheid tot voorlopige toepassing van de schuldsaneringsregeling, die sinds 1 januari 2008 niet meer bestaat. Hierdoor kan de gevraagde voorziening niet meer omvatten dan de schuldsaneringsregeling zelf. De rechtbank stelde vast dat er geen spoedeisendheid was in het verzoek, aangezien de stukken van de bodemprocedure al aan de rechter waren voorgelegd en er geen executoriale titel of ten uitvoerlegging was aangetoond. Dit leidde tot de conclusie dat het verzoek tot voorlopige voorziening niet kon worden toegewezen.
De rechtbank heeft uiteindelijk het verzoek afgewezen, met de mededeling dat op het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling bij afzonderlijk vonnis zal worden beslist. De beslissing werd openbaar uitgesproken door mr. R.J. Verschoof.