ECLI:NL:RBUTR:2011:BU6180
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel na veroordeling voor witwassen en overtreden van de Opiumwet
In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 25 november 2011 uitspraak gedaan over de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van € 231.947,48, na een eerdere veroordeling van de verdachte voor witwassen en overtreding van de Opiumwet. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 11 november 2011 gehouden, waarbij zowel de officier van justitie als de veroordeelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.J. Weldam, zijn gehoord. De verdediging betoogde dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel onjuist was, en dat deze op basis van transacties in plaats van kasopstellingen had moeten plaatsvinden. De rechtbank oordeelde echter dat de gebruikte berekeningsmethode niet in strijd was met de wet en dat de vordering tot ontneming voldoende onderbouwd was.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde door zijn strafbare feiten een wederrechtelijk verkregen voordeel heeft behaald van € 93.347,48. Dit bedrag is berekend op basis van de beschikbare bewijsmiddelen en de verklaringen van de veroordeelde en zijn ex-vriendin. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie tot ontneming van het voordeel toegewezen, maar heeft de vordering voor het overige afgewezen. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de legale inkomsten van de veroordeelde, die in mindering zijn gebracht op het totale bedrag aan witwasgelden.
De beslissing van de rechtbank is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, dat de mogelijkheid biedt om wederrechtelijk verkregen voordeel te ontnemen. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen, en de veroordeelde is verplicht gesteld tot betaling aan de Staat van het vastgestelde bedrag van € 93.347,48.