ECLI:NL:RBUTR:2011:BU5551

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
16 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600826-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van verdovende middelen en witwassen

Op 16 november 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 15 augustus 2011 in Utrecht werd aangehouden. Tijdens de doorzoeking van zijn woning werden aanzienlijke hoeveelheden verdovende middelen aangetroffen, waaronder 293,65 gram cocaïne en 95,93 gram hasjiesj. Daarnaast werd er een geldbedrag van € 9.945,- gevonden, waarvan de rechtbank oordeelde dat het afkomstig was uit misdrijf. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van deze verdovende middelen en het witwassen van het geldbedrag. De verdediging voerde aan dat de verdachte geen wetenschap had van de drugs in zijn woning, maar de rechtbank oordeelde dat de aangetroffen bewijsmiddelen voldoende waren om tot een veroordeling te komen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze waren begaan, evenals met het feit dat de verdachte niet eerder onherroepelijk was veroordeeld voor soortgelijke feiten. Het vonnis werd uitgesproken ter openbare terechtzitting, waarbij de rechtbank ook besliste over het beslag op de inbeslaggenomen voorwerpen en geldbedragen.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600826-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 16 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1979] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. J.G.M. Dassen, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 2 november 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1 op 15 augustus 2011 te Utrecht 293,65 gram cocaïne opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 2 op 15 augustus 2011 te Utrecht 95,93 gram hennep opzettelijk aanwezig heeft gehad;
feit 3 op 15 augustus 2011 te Utrecht een geldbedrag van €11.985,- heeft witgewasssen.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan en baseert zich daarbij onder meer op de processen-verbaal van bevindingen en de NFI-rapporten. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte vrij te spreken van feit 3, het witwassen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en wijst daarbij op het volgende.
De verdovende middelen zijn weliswaar aangetroffen in de woning van verdachte, maar verdachte had hier geen wetenschap van. Voor het aantreffen van de vingerafdruk van verdachte op verpakkingsmateriaal en de doos van de koffiemolen zijn aannemelijke verklaringen te bedenken. Zo kan de rol verpakkingsmateriaal eerder in de keukenla hebben gelegen en door verdachte zijn gebruikt en bij zijn recente verhuizing heeft verdachte de doos van de koffiemolen mogelijk in zijn handen gehad. Bovendien is verdachte na zijn verhuizing op vakantie gegaan naar Marokko en hadden zijn broers de beschikking over een sleutel van de woning. Ook na zijn vakantie verbleef verdachte alleen ’s nachts in de woning. Gelet op deze omstandigheden ontbreekt het aan overtuigend bewijs, zodat verdachte dient te worden vrijgesproken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1 De bewijsmiddelen
De rechtbank acht alle ten laste gelegde feiten bewezen op grond van het navolgende.
Op 15 augustus 2011 is verdachte aangehouden in zijn woning te Utrecht. Bij de daaropvolgende doorzoeking van de woning werd in een opbergruimte onder een hoekbank in de keuken het volgende aangetroffen:
- een bak met daarin enkele zakken met wit poeder en witte brokken;
- een bruinkleurig samengeperste plak;
- diverse soorten verpakkingsmaterialen;
- een koffiemolen besmet met wit poeder.
Het witte poeder bleek bij nader onderzoek een gewicht te hebben van 293,65 gram en cocaïne te bevatten . De bruine samengeperste substantie woog 95,93 gram en bevatte THC, de werkzame stof in hennep en hasjiesj. Een ander zakje wit poeder bevatte fenacetine.
Op één van de verpakkingsmaterialen, te weten een plastic zakje, is een vingerafdruk van verdachte aangetroffen. Ditzelfde geldt voor de verpakkingsdoos van de koffiemolen.
In de opbergruimte onder de hoekbank werden eveneens drie weegschalen, messen, lepel, aanstekers, een bord en tijdschriften aangetroffen. Op al deze voorwerpen zat witte poeder.
In de elektriciteitskast van de woning werd een geldbedrag van € 9000,- aangetroffen en in de broekzak van verdachte een geldbedrag van € 945,-.
4.3.2 Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte de feiten 1 en 2 heeft begaan. De verdovende middelen werden immers aangetroffen in de keuken van woning van verdachte, verdachte bevond zich ook in die woning en daarmee bevonden de verdovende middelen zich in de machtsfeer van verdachte. Bovendien gaf de speurhond die is afgericht op de geur van verdovende middelen op veel plaatsen in de woning een melding van de aanwezigheid van verdovende middelen. Dat was onder meer het geval op het aanrecht in de keuken, bij een halkastje, op de zitbank in de woonkamer en in beide slaapkamers.
Voorts ten aanzien van feit 3
Voor wat betreft het aangetroffen geldbedrag van in totaal € 9.945,- overweegt de rechtbank als volgt. Verdachte heeft aangevoerd dat dit geldbedrag een legale herkomst heeft, omdat het spaargeld betreft. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, omdat verdachte een uitkering van € 700,- per maand heeft en daarvan zijn huur van € 500,- en andere vaste lasten moet betalen. Daarnaast had verdachte een normaal uitgavenpatroon, hetgeen blijkt uit de omstandigheid dat onder hem meerdere mobiele telefoons, waaronder een iPhone, een iPad en andere elektronica werden aangetroffen. Dat hij een huurtoeslag van € 250,- per maand ontvangt, maakt dit niet anders.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de bewijsmiddelen onder 4.3.1, waaruit blijkt dat er in de woning de eerder vermelde hoeveelheden cocaïne en hasj is gevonden en dat in de hele woning sporen van drugs en benodigdheden voor het afwegen en verpakken ervan aanwezig waren, het redelijkerwijs niet anders kan zijn dan dat het geld afkomstig is uit enig misdrijf. De rechtbank is dan ook van oordeel dat op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte feit 3 heeft begaan.
Ten aanzien van alle feiten
De rechtbank sluit zeker niet uit dat ook andere personen betrokken waren bij de aangetroffen verdovende middelen, maar hiervoor is onvoldoende bewijs voorhanden, zodat verdachte wordt vrijgesproken van het medeplegen van de bewezenverklaarde feiten.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 15 augustus 2011 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 293,65 gram, van
een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
op 15 augustus 2011 te Utrecht opzettelijk aanwezig heeft gehad 95,93 gram, van een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep (hasjiesj) waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd, zijnde hasjiesj een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
3.
op 15 augustus 2011, te Utrecht, geldbedragen, in totaal ten bedrage van ongeveer EUR 9.945,-, voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3 witwassen
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 45 dagen met aftrek van het voorarrest en een geldboete van € 10.000,-.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit verdachte vrij te spreken van alle tenlastegelegde feiten en geen standpunt ingenomen over de strafoplegging in het geval de rechtbank tot een ander oordeel komt.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Bij verdachte is een hoeveelheid cocaïne en hasjiesj aangetroffen, die groter is dan voor eigen gebruik. Met name cocaïne, maar ook hasjiesj, zijn stoffen die schadelijk voor de gezondheid en (sterk) verslavend zijn. Daarnaast veroorzaken harddrugs schade en overlast voor de samenleving. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat verslaafden aan harddrugs om in hun dagelijkse behoefte te voorzien, vaak vermogensdelicten plegen.
Tevens heeft verdachte een geldbedrag van bijna €10.000,- witgewassen.
De rechtbank heeft gelet op straffen die in soortgelijke gevallen plegen te worden opgelegd, zoals weergegeven in de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren (LOVS). Uitgangspunt voor het aanwezig hebben van 200-500 gram harddrugs is 3-6 maanden (onvoorwaardelijke) gevangenisstraf voor een standaardzaak. In deze zaak is daarnaast sprake van bezit van softdrugs en witwassen van een geldbedrag.
In het voordeel van de verdachte weegt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor soortgelijke feiten, zoals blijkt uit zijn strafblad d.d. 4 oktober 2011.
Alles afwegende acht de rechtbank het passend en geboden aan verdachte een gevangenis-straf op te leggen voor de duur van 4 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Deze straf is hoger dan door de officier van justitie gevorderd, ook omdat de rechtbank, in tegenstelling tot de officier van justitie, eveneens tot een bewezenklaring komt voor feit 3. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie dan voornoemde vrijheidsbenemende straf.
7 Het beslag
7.1 Het standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genummerd:
36, 42, 43, 56, 58 heeft de officier van justitie gevorderd deze voorwerpen/geldbedragen verbeurd te verklaren.
Ten aanzien van de voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genummerd:
25, 38, 41, 44, 45, 46, 47 heeft de officier van justitie gevorderd deze voorwerpen te onttrekken aan het verkeer.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen standpunt ingenomen ten aanzien van het beslag.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, genummerd 36, 42, 43 zijn vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat met behulp van deze voorwerpen tot het begaan van misdrijven zijn bestemd.
De inbeslaggenomen geldbedragen, totaal € 9945,- zijn eveneens vatbaar voor verbeurdverklaring, omdat feit 3 is begaan met betrekking tot deze geldbedragen.
De voorwerpen op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst, genummerd 25, 38, 41, 44, 45, 46 en 47 dienen te worden onttrokken aan het verkeer.
Gebleken is dat deze voorwerpen bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten zijn aangetroffen, terwijl deze voorwerpen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Deze voorwerpen behoren aan verdachte toe en zijn van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 33, 33a, 36b, 36d, 57, 420bis lid 1 onder b van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 10 en 11 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2 opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 3 witwassen
- verklaart verdachte strafbaar;
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 4 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Beslag
- verklaart verbeurd de voorwerpen die op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst zijn genummerd 36, 42, 43, 56 en 58;
- verklaart onttrokken aan het verkeer de op de aan dit vonnis gehechte beslaglijst genoemde inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd: 25, 38, 41, 44, 45, 46 en 47.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mr. P. Wagenmakers en mr. N.E.M. Kranenbroek, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 16 november 2011.