Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 294153 / HA ZA 10-2142
Vonnis van 26 oktober 2011
1. [eiser 1],
wonende te [woonplaats],
2. [eiser 2],
wonende te [woonplaats],
eisers,
advocaat mr. drs. W.A. Koers te Leusden,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 1],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
advocaat mr. J.G. Hage te Terneuzen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde 2],
gevestigd te [vestigingsplaats],
gedaagde,
niet verschenen,
3. [gedaagde 3],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
niet verschenen.
Eisers zullen hierna [eisers] (in mannelijk enkelvoud) worden genoemd, gedaagde sub 2 [gedaagde 3] en gedaagde sub 3 [gedaagde 3].
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 oktober 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 3 maart 2011
- de akte van [eisers]
- de akte van [gedaagde 3].
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. De bedrijfsomschrijving van [gedaagde 3] in het handelsregister van de Kamers van Koophandel luidt:
“Het bemiddelen bij het afsluiten van verzekeringen en financieringen, het optreden als assurantie tussenpersoon”.
2.2. [A] (hierna ook: [A]) is sinds 1 januari 2007 één van de bestuurders van [gedaagde 3].
2.3. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft aan [gedaagde 3] per 31 december 2007 onder meer vergunning verleend voor het adviseren en bemiddelen met betrekking tot de volgende producten: consumptief krediet, hypothecair krediet, spaarrekeningen, levensverzekeringen en schadeverzekeringen.
2.4. In de periode eind november 2009 tot half april 2010 is [A] niet actief geweest binnen [gedaagde 3] vanwege een verschil van inzicht met haar broer en mede-aandeelhouder [gedaagde 3] over de kostenstructuur.
2.5. Bij e-mailbericht van 3 januari 2010 schrijft [eisers] aan [A] onder meer:
“Beste [A],
Enige tijd geleden ben je bij me langs geweest voor hypotheekadvies. De volgende situatie doet zich nu voor, wij hebben een leuk huis op het oog. De VERkopende makelaar van het pand heeft het voorstel gedaan ons huis in te ruilen. Wij vangen de vaste prijs voor ons huis en weten dus onze overwaarde zeker. Dan kom ik op onderstaande rekensom. Wil je me me meekijken of dit klopt?
(…)
Voor we gaan onderhandelen graag je advies en ik hoop dat je daar snel op kunt reageren. We hebben ook eigen geld over voor inrichting etc. dat wordt NIET mee gefinancieerd. Ook onze makelaarskosten heb ik van de overwaarde afgehaald.
huis 369000kk € 402.210
overwaarde € 45.000
eigen geld € 60.000
hypotheek € 297.210
blg € 151.000lasten € 586,00 4,65
nog financieren € 146.210 5,6 € 682,31
totaal bruto € 1.268,31
netto € 837,09”.
2.6. In verband met het niet actief zijn van [A] binnen [gedaagde 3] in die periode is dit e-mailbericht door een werknemer van [gedaagde 3], [werknemer ], aan [gedaagde 3] ter afhandeling doorgestuurd. Deze heeft vervolgens telefonisch een afspraak met [eisers] gemaakt voor een huisbezoek op 12 januari 2010. Tijdens dit huisbezoek heeft [gedaagde 3] geadviseerd om naast het afsluiten van een hypotheeklening de overwaarde alsmede het eigen geld waarover [eisers] beschikte in een spaardeposito bij Dutch Blue Account (Blue Account & Investments B.V.) te storten. Dit zou gunstig zijn voor [eisers] omdat zij aldus een hoge gegarandeerde rente per maand betaald zouden krijgen, hetgeen per saldo voordeliger zou zijn dan in het geval de woning alleen door middel van een hypotheek en het eigen geld werd gefinancierd. Voorts heeft hij meegedeeld dat [eisers] recht zou hebben op een actietarief indien zij voor een bepaalde datum “in zouden stappen”. In verband met de hiermee geboden spoed was hij bereid de inleg van € 20.000,-- voor te schieten. Hij verzocht het door hem voorgeschoten bedrag over te maken op zijn bankrekeningnummer [rekeningnummer].
2.7. Bij e mailbericht van 15 januari 2010 schrijft [gedaagde 3] onder meer aan [eisers]:
“Hypotheekgegevens hoor ik maandag of dinsdag en daarna hoor je t van mij. Financien en vertrouwen is het sleutelwoord”.
2.8. Op 7 september 2010 is Blue Account & Investments B.V. failliet verklaard. Bij e mailbericht van 7 maart 2011 schrijft de curator aan de advocaat van [eisers] onder meer:
“Ik heb de bankafschriften van BA & Investments BV erop nageslagen en ik heb niet gezien dat [gedaagde 3] (bedoeld is: [gedaagde 3], rechtbank) in de periode september 2009 tot en met juni 2010 EUR 20.000 namens uw cliënte heeft overgeschreven naar de rekening van BA & Investments BV. [gedaagde 3] heeft in de genoemde periode helemaal niets naar BA & Investments BV overgemaakt”.
2.9. Blue Account & Investments B.V. heeft nimmer enige (rente)betaling aan [eisers] gedaan.
2.10. [gedaagde 2] is de holding van [gedaagde 3].
3. De vordering, de grondslag daarvan en het verweer
3.1. [eisers] vordert veroordeling van gedaagden tot betaling van:
a. de hoofdsom van € 20.000,--;
b. de buitengerechtelijke kosten van € 904,--;
c. de bedongen rente van 6,25 % op jaarbasis over € 10.000,-- vanaf 18 januari 2010 en over € 10.000,-- vanaf 25 januari 2010, althans vanaf 2 augustus 2010, althans vanaf de dag van dagvaarding, tot de dag van algehele voldoening;
d. de proceskosten, te vermeerderen met de nakosten ten belope van € 131,--, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en - voor het geval voldoening van de (na-)kosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt - te vermeerderen met de wettelijke rente over de (na-)kosten te rekenen vanaf bedoelde termijn van voldoening.
3.2. Aan de vordering tegen [gedaagde 3] legt [eisers] ten grondslag, dat zij aansprakelijk is wegens onrechtmatige daad, namelijk de fout van een door haar gebruikte hulppersoon. Aan de vordering tegen [gedaagde 3] (en naar de rechtbank begrijpt ook tegen [gedaagde 2]), legt [eisers] ten grondslag dat zij onrechtmatig hebben gehandeld door wel te beloven het geld door te storten, maar dit niet te doen.
3.3. [gedaagde 3] voert verweer. Voor zover nodig zal de kantonrechter daarop in het navolgende ingaan.
3.4. [gedaagde 2] en [gedaagde 3] hebben niet (tijdig) geantwoord en evenmin uitstel gevraagd, zodat tegen hen verstek is verleend.
4. De beoordeling
De vorderingen tegen [gedaagde 3]
4.1. [gedaagde 3] betwist ten eerste dat [eisers] daadwerkelijk € 20.000,-- heeft betaald. Zij stelt daartoe dat de door [eisers] overgelegde productie 3 een afschrift is van wat kennelijk polisgegevens zijn, en dat daarmee geen bewijs van betaling is geleverd. Dit verweer gaat niet op. Als productie 4 heeft [eisers] immers een uitdraai overgelegd van zijn bankrekening, welke uitdraai vermeldt dat op 18 en 25 januari 2010 € 10.000,-- is overgemaakt van rekening [rekeningnummer] op naam van [eisers] naar rekening [rekeningnummer] op naam van [gedaagde 3]. Omtrent deze uitdraai heeft [gedaagde 3] niets gesteld. Ook ter comparitie is zij hier niet op teruggekomen. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat [eisers] beide bedragen heeft overgemaakt naar een bankrekening van [gedaagde 3].
4.2. Ter comparitie heeft [gedaagde 3] aangevoerd dat het haar niet duidelijk is of het bedrag van € 20.000,-- nu wel of niet door [gedaagde 3] is doorgestort aan Dutch Blue Account. Naar aanleiding hiervan heeft [eisers] het in het voorgaande geciteerde e mailbericht van de curator van 7 maart 2011 overgelegd. [gedaagde 3] is hierop niet nader ingegaan. De rechtbank neemt daarom als vaststaand aan dat de [gedaagde 3] het betreffende bedrag niet aan Dutch Blue Account heeft doorgestort.
4.3. [gedaagde 3] betwist dat [gedaagde 3] een door haar gebruikte hulppersoon is. Zij voert daartoe aan dat [eisers] een offerte heeft aangevraagd in verband met een af te sluiten hypotheek, en dat [gedaagde 3] hem vervolgens geadviseerd heeft om de overwaarde en het eigen geld in een deposito te storten. Een dergelijk product biedt zij echter in het geheel niet aan, om welke reden zij [eisers] heeft aangegeven dat hij een ander diende te benaderen.
Dit verweer vindt geen steun in de feiten.
De volgende feiten kunnen immers als vaststaand worden aangenomen:
- [eisers] bij heeft bij e-mailbericht van 3 januari 2010 aan [gedaagde 3] om een hypotheekadvies gevraagd;
- dat verzoek is door een werknemer van [gedaagde 3] aan [gedaagde 3] doorgezonden;
- [gedaagde 3] heeft vervolgens een huisbezoek aan [eisers] gebracht;
- in dat gesprek is onder meer gesproken over de wijze waarop [eisers] de aankoop van een woning zou kunnen financieren; daarbij is gesproken over een hypotheeklening en is het advies gegeven een depositorekening te openen;
- naar aanleiding van dit gesprek heeft [eisers] een depositorekeningovereenkomst gesloten;
- voorafgaand aan het sluiten van die overeenkomst en voorafgaand aan het doen van de beide betalingen is [eisers] er niet door [gedaagde 3] dan wel door [gedaagde 3] op gewezen dat het door [gedaagde 3] gegeven advies met betrekking tot de depositorekening geheel los gezien diende te worden van het door [gedaagde 3] te geven hypotheekadvies.
4.4. Onder deze omstandigheden is [gedaagde 3] naar het oordeel van de rechtbank zo niet als vertegenwoordiger van [gedaagde 3], dan toch op zijn minst als een door [gedaagde 3] in het kader van haar bedrijfsuitoefening ingeschakelde hulppersoon aan te merken.
Indien de stelling van [gedaagde 3] juist is, dat zij “dergelijke diensten”, zoals een depositorekening, in het geheel niet aanbiedt, doet dit aan voormelde conclusie niet af. Zij heeft immers niet gesteld dat zij dit van tevoren aan [eisers] heeft meegedeeld. Bovendien heeft [eisers] - door [gedaagde 3] niet betwist - ter comparitie gesteld dat [gedaagde 3] hem in de 14 jaar dat partijen een (zakelijke) relatie hebben gehad onder andere over spaarloonregelingen (een naar het oordeel van de rechtbank enigszins vergelijkbaar product) heeft geadviseerd. Hieruit volgt dat [gedaagde 3] zich niet beperkte tot uitsluitend advisering inzake hypotheken en verzekeringen. Dit blijkt ook uit de als productie 8 bij dagvaarding overgelegde uitdraai uit het Register financieel dienstverleners van de AFM, waarin is vermeld dat [gedaagde 3] vergunning heeft voor het adviseren en bemiddelen met betrekking tot spaarrekeningen.
4.5. [gedaagde 3] heeft nog aangevoerd dat niet voldaan is aan het vereiste dat [gedaagde 3] en [gedaagde 3] als een zekere eenheid van onderneming kunnen worden beschouwd, maar uit de in het voorgaande geschetste omstandigheden volgt dat aan dit vereiste is voldaan.
4.6. Dat [gedaagde 3] nadat zij kennis had genomen van het aangaan van de overeenkomst afstand van dit product heeft genomen kan haar niet baten, nu dit achteraf is geschied.
4.7. Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde 3] aansprakelijk is voor eventuele fouten die [gedaagde 3] heeft gemaakt bij de uitvoering van het verzoek om een hypotheekadvies van [eisers]. Nu vaststaat dat hij het door [eisers] betaalde bedrag van € 20.000,-- niet heeft doorgestort, is van een dergelijke fout sprake. [gedaagde 3] dient de hierdoor door [eisers] geleden schade te vergoeden. Nu [gedaagde 3] tegen de hoogte van de door [eisers] gevorderde schade (het niet doorgestorte bedrag van € 20.000, alsmede de misgelopen rente) niets heeft ingebracht, is deze als onvoldoende weersproken toewijsbaar. Ook de buitengerechtelijke incassokosten zijn als niet weersproken toewijsbaar.
De vorderingen tegen [gedaagde 2] en [gedaagde 3]
4.8. De vorderingen tegen hen zullen, nu deze de kantonrechter niet onrechtmatig of ongegrond voorkomen, worden toegewezen. Nu sprake is van meer gedaagden en tenminste één van hen in het geding is verschenen, geldt dit vonnis als een vonnis op tegenspraak (artikel 140 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering).
Gedaagden zullen als de in het ongelijk gestelde partijen hoofdelijk in de proceskosten en de kennelijk meegevorderde beslagkosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van [eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 87,93
- griffierecht 475,00
- beslaglegging 209,91
- beslaglegging 209,91
- betekening beslag 78,02
- betekening beslag 79,69
- salaris advocaat 579,00 (2,5 punt × tarief € 579,00)
totaal € 1.719,46.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eisers] te betalen een bedrag van € 20.904,00 (twintig duizendnegenhonderdvier euro), vermeerderd met de contractuele rente van 6,25% per jaar over een bedrag van € 10.000,00 vanaf 18 januari 2010 en over een bedrag van € 10.000,00 vanaf 18 januari 2010 tot de dag van volledige betaling,
5.2. veroordeelt gedaagden hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.719,46, en, indien niet binnen 14 dagen vrijwillig volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3. verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Krepel en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.?