parketnummer: 16/600588-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 oktober 2011
[verdachte]
geboren op [1991] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
thans gedetineerd in Utrecht, P.I. Utrecht, Huis van Bewaring Wolvenplein
raadsman mr. H.J. Veen, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 17 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: op 5 juli 2010 te Utrecht heeft geprobeerd [aangever 1] onder bedreiging met geweld te dwingen tot afgifte van geld;
Feit 2: op 25 juli 2010 te Utrecht [aangever 2] heeft beroofd van zijn mobiele telefoon en [aangever 2] daarbij heeft bedreigd;
Feit 3: op 9 oktober 2010 te Utrecht [aangever 3] heeft beroofd van een gouden ketting en daarbij geweld heeft gebruikt;
Feit 4: op 25 januari 2011 te Utrecht [aangever 4] heeft beroofd van € 650,- en hem daarbij heeft bedreigd met een mes;
Feit 5: op 7 februari 2011 te Utrecht [aangever 5] heeft beroofd van € 70,- en/of [aangever 5] met geweld heeft gedwongen tot afgifte van € 70,-;
Feit 6: op 10 februari 2011 [aangever 5] onder bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van € 50,-;
Feit 7: op 26 februari 2011 samen en met een ander [aangever 6] en/of [aangever 7] heeft beroofd van een aantal goederen (waaronder een mobiele telefoon) en/of deze personen onder bedreiging met geweld heeft gedwongen tot afgifte van een aantal goederen (waaronder een mobiele telefoon).
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de zaak, de officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte alle ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij voert daartoe het volgende aan.
Voor de feiten 5 en 6 kunnen de aangifte van [aangever 5] en de getuigeverklaring van [getuige 1] voor het bewijs dienen. Ook de camerabeelden van het pinnen waarvan de wijkagent heeft verklaard dat hij hierop de aangever, getuige en verdachte herkent, zijn redengevend voor de bewezenverklaring.
Voor feit 7 zijn de aangifte van [aangever 7] en de getuigeverklaring van [getuige 2] redengevend voor de bewezenverklaring.
Voorts verklaren de aangevers van de feiten 1, 2, 3 en 4 allemaal dat het gaat om een jongen met een tatoeage op zijn hand tussen de duim en wijsvinger. De aangevers van de feiten 2 en 3 kennen verdachte ook. De aangever van feit 4 geeft een beschrijving van de dader die passend is bij verdachte. Hoewel verbalisanten verklaren dat zij aangever en verdachte rond de tijd waarop het feit begaan is, samen in een relaxte sfeer hebben aangetroffen, is dat geen reden om aan te nemen dat het feit niet heeft plaatsgevonden. In de feiten 1 tot en met 4 is telkens sprake van dezelfde modus operandi als in de feiten 5, 6 en 7, waardoor het voor deze feiten tot een bewezenverklaring kan komen.
4.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken. Hiertoe heeft de raadsman het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van de feiten 1, 2, 3, 4 en 5 bevindt zich bij de stukken slechts de aangifte, zodat niet is voldaan aan de regels van het bewijsminimum. Bij feit 4 komt daarbij het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten over het samen aantreffen van verdachte en aangever, waardoor de aangifte in twijfel kan worden getrokken.
Bij feit 6 kunnen de camerabeelden van het pinnen niet bijdragen aan het bewijs. [getuige 1] pinde immers zelf en uit de beelden wordt niet duidelijk dat sprake is van dwang. Bovendien herkent ook de wijkagent verdachte niet voor honderd procent op die beelden, hoewel hij hem al jarenlang kent.
Ten aanzien van feit 7 wordt de aangifte van [aangever 7], dat sprake zou zijn van een mes en afgifte van een telefoon, door geen van de getuigen ondersteund. De telefoon zou bovendien zijn teruggegeven. Er is wel bewijs aanwezig dat verdachte een klap zou hebben gegeven aan [aangever 7] , maar dat wordt niet ten laste gelegd. Ten aanzien van [aangever 6] zijn door verdachte geen handelingen verricht.
Er is ten aanzien van deze feiten evenmin sprake van kettingbewijs, aldus de raadsman.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1, 2, 5, 6 en 7 ten laste gelegde feiten bewezen op grond van het navolgende.
Afpersing [aangever 5] op 10 februari 2011
Op 10 februari 2011 belde verdachte te Utrecht aan bij de woning van aangever [aangever 5], 21 jaar. Aangever zag dat verdachte boos was. Aangever en verdachte spraken over een door aangever bij verdachte bestelde telefoon. Aangever zei tegen verdachte dat hij de telefoon niet meer hoefde te hebben en dat verdachte het reeds betaalde geld mocht houden. Aangever zei dat hij niets meer met verdachte te maken wilde hebben. Verdachte zei dat aangever hem € 50,- moest geven om het af te kopen. Aangever zei dat hij dat niet kon geven, waarop verdachte zei: “Als je mij geen geld geeft dan eindig je in een kofferbak. Je hebt dan echt een probleem”. Aangever werd erg bang voor verdachte. Aangever wist niet wat hij moest doen. Een vriend van aangever, [getuige 1], was bij aangever op bezoek en kwam de hal in. Verdachte zei toen dat aangever maar geld van die vriend moest lenen. Aangever wilde dat eigenlijk niet, maar om van verdachte af te zijn heeft hij toch ingestemd. Hij is toen samen met [getuige 1] en verdachte naar de [naam] bank op de [adres] gelopen. Omdat deze automaat buiten gebruik was zijn ze doorgelopen naar de [naam] op de [adres]. Daar heeft [getuige 1] € 50,- gepind en aan aangever gegeven. Aangever heeft dit geldbedrag vervolgens direct aan verdachte gegeven. Aangever is naar huis gegaan en verdachte is de andere kant op gegaan.
Getuige [getuige 1] bevond zich op 10 februari 2011 in de woning van [aangever 5]. [aangever 5] stond bij de voordeur met iemand te praten en omdat de telefoon van [aangever 5] een aantal malen was overgegaan, liep getuige ook naar de voordeur. Hij zag dat [aangever 5] in gesprek was met een licht getinte man met een bol gezicht, ongeveer 19 jaar oud, gezet postuur. Getuige zag aan de blik in de ogen van [aangever 5] dat hij een probleem had met deze jongen. [aangever 5] vroeg aan getuige of hij € 50,- van hem kon lenen. Getuige gaf aan dat hij dit niet contant had, maar wel op de pin. Getuige liep met de jongen en [aangever 5] vervolgens eerst naar de pinautomaat van de [naam] op de hoek van de [adres] en de [adres]. Dat was rond 23.00 uur en 23.10 uur. Deze was echter buiten gebruik, zodat ze doorliepen naar de automaat van de [naam] aan de [adres]. Daar heeft getuige € 50,- gepind en aan [aangever 5] gegeven. [aangever 5] gaf het geld aan de jongen. De jongen ging na wat gezeur weg.
Er zijn camerabeelden beschikbaar, gemaakt bij de [naam] aan de [adres] te Utrecht, op 10 februari 2011 tussen 23.10 uur en 23.14 uur. Deze tijdstippen tonen een afwijking van enkele minuten met de werkelijke tijd, aldus een medewerker van de bank.
Deze beelden zijn bekeken door brigadier [verbalisant 1], die verklaart dat op de beelden drie jongens te zien zijn. Hij herkent aangever [aangever 5] en getuige [getuige 1] op de beelden. Tussen hen in loopt een derde persoon. De houding, gezicht en haardracht komen overeen met het voorkomen van verdachte.
Afpersing van [aangever 7] op 26 februari 2011
Aangever [aangever 7], 16 jaar oud, stond op 26 februari 2011 met een groepje vrienden in Utrecht. Op een gegeven moment zag aangever, terwijl hij aan het bellen was, dat er twee mannen aan kwamen lopen. Een dikke man en een lange man. Beide mannen liepen naar aangever toe. De lange man zei op dreigende toon tegen aangever dat hij zijn telefoon wilde, dat hij moest bellen. Aangever zei tegen de man dat geen beltegoed had. De lange man bleef zeggen: “Je hebt wel beltegoed”. Hij kwam hierbij heel dreigend en intimiderend over. Aangever hoorde de man zeggen: “Als je me nu niet laat bellen, dan duw ik je met je hoofd door dat hek heen.” Aangever stond op dat moment in de buurt van een ijzeren hek met punten. Hij had het gevoel dat het mis zou gaan, als hij het niet zou doen. Om die reden gaf hij zijn telefoon aan de lange man. De dikke man was ondertussen naar de vrienden van aangever gelopen. Aangever en de lange man stonden om een hoekje. Vervolgens liepen ze naar de vrienden. Aangever zag dat de lange man zijn telefoon aan de dikke man gaf. De lange man kwam naar aangever toelopen en gaf hem met zijn gebalde rechtervuist een harde slag tegen zijn linker jukbeen. Aangever voelde pijn en viel op de grond. Aangever schreeuwde dat hij zijn telefoon terug wilde. Als gevolg van klap heeft aangever een zeer en dik jukbeen.
Aangever omschrijft de lange man als volgt:
Leeftijd tussen de 20-25 jaar, lengte ong. 1.90 meter, breed en gespierd postuur, zigeunertype.
Getuige [getuige 2], leeftijd 16 jaar, bevond zich op 26 februari 2011 in de groep vrienden waarover aangever [aangever 7] verklaarde. Hij zag dat een dikke jongen het terrein op kwam lopen en iedereen moest beurtelings bij deze jongen komen. Hij zag dat [aangever 7] op ongeveer 10 meter afstand stond te praten met een andere jongen (hierna: verdachte 2). Getuige hoorde dat verdachte 2 iets zei over een telefoon. Vervolgens zag hij dat verdachte 2 [aangever 7] een vuistslag tegen zijn oog gaf. [aangever 7] viel hierdoor achterover, op de grond. Getuige wist de naam van verdachte 2 niet, maar kende hem van gezicht. Twee weken daarvoor was getuige met zijn scooter bij [naam] in de [adres] te Utrecht. Die jongen had hem toen gezegd dat hij op de scooter van getuige naar huis gebracht wilde worden. Getuige had dit geweigerd. Getuige omschrijft verdachte 2 als volgt:
Leeftijd tussen 20 – 25 jaar, normaal/breed postuur, lengte: 1.80 -1.85 meter, kleur haar: zwart, nationaliteit: buitenlands, overige kenmerken: op één van de handen een tatoeage tussen duim en wijsvinger, bestaande uit 2 onbekende letters.
De rechtbank heeft op de terechtzitting vastgesteld dat verdachte op de bovenzijde van zijn rechterhand, tussen duim en wijsvinger een tatoeage heeft waarvan hij desgevraagd heeft verklaard dat het een letter ‘M’ betreft.
Aanvullend bewijs ten aanzien van de onder 1, 2 en 5 ten laste gelegde feiten
Afpersing [aangever 1] op 5 juli 2010
Aangever [aangever 1], 20 jaar oud, was op 5 juli 2010 met een groepje jongeren in Utrecht toen de jongen, aan wie hij al eerder geld had moeten geven, op hem af kwam lopen. De jongen kwam naast hem staan en wilde dat aangever met hem mee zou lopen om te praten. Aangever wilde dat niet en ze bleven in de buurt staan. De jongen zei tegen aangever: “Je moet doen wat ik je zeg, want ik ben levensgevaarlijk.”. Hij wilde € 40,- hebben. Aangever gaf aan dat hij maar € 10,- bij zich had. De jongen zei toen: Kan je geen geld van je vrienden lenen? Ik wil € 100,- van je. Aangever liep naar zijn vrienden en vroeg hen of zij € 90,- aan hem konden lenen. De vrienden zeiden dat ze dat niet konden. De jongen vroeg aan aangever hoe ze dat nu gingen oplossen, waarna aangever voorstelde naar zijn woning te gaan en aan zijn ouders te vragen om € 90,- te lenen. Aangever liep naar zijn woning en de jongen wachtte op de hoek van de straat. Aangevers ouders hadden niet zoveel contant geld binnen en vroegen zich af waarom aangever dat wilde lenen. Toen heeft aangever het hele verhaal aan hen verteld. Aangever verklaarde nog steeds erg bang te zijn voor de jongen. Hij omschrijft de jongen als volgt:
een man van 1.75 m, 20-25 jaar, fors, gespierd, zigeunertype, oostblok, breed gelaat, zwart haar, tatoeage op zijn hand tussen de duim en wijsvinger, zwarte letter M met aan de poot een krulletje.
Afpersing [aangever 2] op 25 juli 2010
Aangever [aangever 2], 15 jaar oud, was op 25 juli 2010 met een groep jongens op straat te Utrecht. Een jongen, waarvan aangever weet dat hij [verdachte] heet en op de [adres] woont, vroeg aan aangever of hij hem thuis kon afzetten met aangevers snorscooter. [verdachte] ging achterop zitten en wees aangever de weg. Toen ze vlakbij de [adres] waren, wilde [verdachte] naar een koffieshop gebracht worden. [verdachte] wees de weg naar de koffieshop. Toen hij weer naar buiten kwam wilde hij dat aangever naar de wijk Overvecht reed. Aangever reed, op aanwijzen van [verdachte], naar die wijk. Even later zei [verdachte] dat aangever door moest rijden, omdat de persoon waar hij naartoe wilde niet thuis was. Toen ze weer verder reden vroeg [verdachte] aan aangever of hij even mocht bellen. Aangever gaf hem zijn telefoon (merk Blackberry), waarna [verdachte] met verschillende personen belde. Na enige tijd zei [verdachte] dat hij afgezet wilde worden. Aangever vroeg hem zijn mobiele telefoon terug en [verdachte] overhandigde de telefoon. Aangever voerde zelf een gesprek via de telefoon, waarna [verdachte] de telefoon uit de handen van aangever pakte, waarbij hij zei: “Zo deze krijg je niet meer terug.” Aangever zag dat [verdachte] vervolgens aangevers telefoon in zijn jaszak deed en zei: “Als je dit ooit tegen iemand zegt of aangifte gaat doen dan steek ik je dood” en “Je weet dat ik dit doe, want ik heb mijn vrouw ook al een keer gestoken”.
Aangever geeft de volgende omschrijving van [verdachte]:
Lengte: 175- 180 cm, 19 jaar, licht getint, zwart haar, tatoeage op één van zijn handen tussen duim en wijsvinger: de M.
Afpersing [aangever 5] op 7 februari 2011
Aangever [aangever 5] ging op 7 februari 2011 met verdachte mee naar diens woning te Utrecht. Verdachte vroeg of aangever hem geld wilde lenen. Aangever had alleen geld van zijn werkgever bij zich en zei tegen verdachte dat hij geen geld bij zich had. Verdachte keek aangever boos aan, liep op aangever af en fouilleerde aangever. Aangever wist niet goed wat hij moest doen en was bang dat verdachte of de mensen die buiten stonden hem wat zouden aandoen als hij het geld niet aan hem zou geven. Aangever pakte toen het geld van zijn werk uit zijn jas en gaf dit aan verdachte. Dit was € 70,-.
Aanvullende bewijsoverwegingen
Ten aanzien van feit 6
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte feit 6 heeft begaan. Alhoewel uit de camerabeelden niet meer kan worden vastgesteld dat verdachte bij het pinnen aanwezig was, kan wel uit die beelden worden afgeleid dat aangever [aangever 5] en getuige [getuige 1] in aanwezigheid zijn van een derde persoon, waarvan het signalement past bij verdachte, zoals door de verbalisant is verklaard.
Ten aanzien van feit 7
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte feit 7 heeft begaan, voor zover het de afpersing van [aangever 7] betreft. Anders dan de officier van justitie is naar het oordeel van de rechtbank geen bewijs voorhanden dat verdachte [aangever 6] met een mes heeft bedreigd en eveneens heeft afgeperst. Uit de verklaring van één van de andere getuigen, [getuige 3], volgt dat [aangever 6] door een andere persoon (door [getuige 3] in zijn verklaring verdachte 1 genoemd) werd aangesproken dan [aangever 7]. [aangever 6] zou door die jongen met een mes zijn bedreigd, aldus [getuige 3]. [aangever 6] verklaarde zelf ook dat [aangever 7] door de andere jongen was geslagen.
Dat het verdachte was die samen met een andere, onbekend gebleven persoon, [aangever 7] heeft gedwongen tot afgifte van zijn telefoon stelt de rechtbank vast uit de door aangever en getuige opgegeven grotendeels overeenkomende signalementen, waarbij getuige [getuige 2] ook de tatoeage tussen de duim en wijsvinger op één van de handen van de jongen noemt.
Getuige [aangever 6] heeft verklaard dat deze persoon hem eerder heeft gezegd dat hij door hem naar huis gebracht wilde worden. Het is verdachte die eerder ook aangever [aangever 2] heeft gedwongen hem ergens af te zetten.
Uit de aangifte blijkt weliswaar dat [aangever 7] zijn telefoon uiteindelijk terug heeft gekregen, maar daarvoor was de telefoon door verdachte van hem afgepakt, is er mee gebeld en kreeg aangever een klap van verdachte toen hij om de teruggave vroeg. Daarna kreeg hij de telefoon terug van de persoon aan wie verdachte deze na het bellen had gegeven. Naar het oordeel van de rechtbank is hiermede sprake van teruggave na een voltooide diefstal.
Ten aanzien van feiten 1, 2 en 5
Voorts is de rechtbank van oordeel dat op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte ook de feiten 1, 2 en 5 heeft begaan, nu sprake is van een werkwijze die op essentiële punten overeenkomt met de onder 6 en 7 bewezen verklaarde feiten.
Het gaat hierbij om specifieke modus operandi die verdachte bij het plegen van de bewezen verklaarde feiten 6 en 7 heeft gehanteerd. Dat het inderdaad verdachte betreft die betrokken is bij deze feiten, blijkt - voor zover aangevers verdachte niet bij naam kennen - naar het oordeel van de rechtbank uit de op essentiële punten overeenstemmende verklaringen van aangevers en getuige over het signalement van de betrokken persoon, waarbij de specifieke tatoeage tussen duim en wijsvinger een opvallend kenmerk is.
Wat betreft de modus operandi overweegt de rechtbank als volgt. Uit de aangiftes blijkt telkens een soortgelijke handelswijze van verdachte. Hij benadert telkens vrij jonge jongens als ze alleen zijn, of zorgt dat zij zich terugtrekken uit de groep waarin ze zich bevinden, en vraagt hen dan hun telefoon even te mogen gebruiken, waarna hij die telefoon niet meer terug geeft. Bij andere aangevers vraagt hij direct om geld. In sommige gevallen maakt hij gebruik van zijn overwicht door de jongere te dwingen hem met hun scooter in de stad naar telkens andere adressen te rijden. Telkens veroorzaakt hij bij de jongens angst, door zijn intimiderende optreden en door te dreigen hen iets aan te doen als ze niet meewerken.
Uit de aangiftes blijkt ook dat de jongens erg bang zijn voor verdachte, waardoor het moeilijk voor te stellen is dat deze aangevers een valse aangifte tegen verdachte zouden doen. Uit de stukken volgt juist dat de politie moeite heeft moeten doen voordat een aantal van hen bereid was aangifte te doen of een getuigenverklaring af te leggen. De impact van de bedreigingen was erg groot.
Gelet op deze modus operandi die specifiek is voor deze verdachte, is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook de feiten 1, 2 en 5 heeft begaan.
Vrijspraak feiten 3 en 4
De rechtbank spreekt verdachte vrij van hetgeen hem onder 3 en 4 is ten laste gelegd. Alhoewel de rechtbank geen aanleiding heeft te twijfelen aan de aangifte in feit 3 op zich, moet worden geconstateerd zich bij de stukken geen enkele ondersteunend bewijsmateriaal bevindt. Aangever [aangever 3] verklaart midden in de nacht op zijn fiets tot stoppen te zijn gedwongen en van zijn gouden ketting te zijn beroofd door verdachte en een mededader. Deze gang van zaken komt in het geheel niet overeen met de aangiftes uit de overige bewezen verklaarde feiten, zodat niet gesteld kan worden dat sprake is van een op essentiële punten overeenkomstige werkwijze.
Ook voor de aangifte in feit 4 bevindt zich bij de stukken geen ondersteunend bewijsmateriaal, terwijl de inhoud van het proces-verbaal van bevindingen van de verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] juist vragen bij de aangifte oproepen. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte ook van dat feit dient te worden vrijgesproken.
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 05 juli 2010 te Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 1] te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag (100 euro), toebehorende aan die [aangever 1],, tegen die [aangever 1] gezegd: "je moet doen wat ik je zeg, want ik ben levensgevaarlijk, je leent maar geld van je vrienden", zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
op 25 juli 2010 te Utrecht, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een telefoon (merk Blackberry), toebehorende aan [aangever 2], welke diefstal werd vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld tegen die [aangever 2], gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren, welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat hij, verdachte, die telefoon uit de hand van die [aangever 2] heeft gepakt en daarbij heeft gezegd: als je dit ooit tegen iemand zegt of aangifte doet, steek ik je dood. Je weet dat ik dat doe want ik heb mijn vrouw ook al een keer gestoken";
op of omstreeks 07 februari 2011 te Utrecht, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (70 euro), toebehorende aan die [aangever 5], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, die [aangever 5] aan diens kleding gefouilleerd heeft en op intimiderende wijze gezegd dat hij, verdachte, geld van die [aangever 5] wilde;
op 10 februari 2011 te Utrecht, met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 5] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag (50 euro), toebehorende aan die [aangever 5], welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij op dreigende wijze tegen die [aangever 5] heeft gezegd: "als je mij geen geld geeft, dan eindig je in een kofferbak, dan heb je echt een probleem";
op 26 februari 2011 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk om zich en / of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangever 7] heeft gedwongen tot de afgifte van een mobiele telefoon), toebehorende aan die [aangever 7], welk bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte op dreigende wijze tegen die [aangever 7] heeft gezegd: “ik wil je telefoon. Ik moet bellen”en vervolgens tegen die [aangever 7] heeft gezegd: “je hebt wel beltegoed. Als je me nu niet laat bellen, dan duw ik je met je hoofd door dat hek heen”;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1: poging tot afpersing;
Feit 2: diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren;
Feit 5 en 6: telkens, afpersing;
Feit 7: medeplegen van afpersing.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is bezocht door drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut, met de bedoeling omtrent hem een psychologische rapportage op te maken. Verdachte heeft echter geweigerd mee te werken aan het onderzoek en gaf aan dat hij pas zou meewerken als hij op vrije voeten zou zijn. De deskundige heeft in zijn rapport van 23 september 2011 dan ook geen onderbouwd standpunt in kunnen nemen over de psychische gesteldheid van verdachte en de invloed hiervan op de bewezen verklaarde feiten.
Wel wordt er in de beschikbare stukken aanwijzingen voor psychopathologie gevonden. Mogelijk heeft de gedragsproblematiek die bij verdachte op 13 jarige leeftijd is geconstateerd zich voortgezet en doorontwikkeld. Door de weigering van verdachte om mee te werken aan het onderzoek kan dit echter bevestigd, noch uitgesloten worden.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verdachte strafbaar is, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
6.2. Het standpunt van de verdediging
Op grond van het standpunt van de verdediging dat verdachte dient te worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, heeft de raadsman verzocht verdachte onmiddellijk in vrijheid te stellen. De rechtbank heeft op dit verzoek reeds ter terechtzitting beslist.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft in zijn woonomgeving gedurende een periode van ruim een half jaar meerdere jongeren gedwongen tot afgifte van geld of hun telefoon, dan wel deze goederen gestolen. Als slachtoffers koos hij veelal jonge jongens die hij dan bedreigde met geweld, als ze niet zouden meewerken. Hij heeft hiermee veel angst en gevoelens van onveiligheid bij aangevers en hun omgeving veroorzaakt.
Uit het strafblad van verdachte, d.d. 26 juli 2011, blijkt dat hij al vele malen is veroordeeld voor diverse vermogensdelicten, waaronder soortgelijke feiten als de onderhavige. Hij heeft hierbij (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd gekregen en ook deels voorwaardelijke gevangenisstraffen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf is een aantal malen als bijzondere voorwaarde toegevoegd dat verdachte zich diende te houden aan de aanwijzingen van een hulpverleningsinstantie.
Verdachte heeft ontkend zich aan de ten laste gelegde feiten te hebben schuldig gemaakt en dan ook geen blijk gegeven spijt te hebben van de afpersingen en diefstal. Wel heeft hij ter terechtzitting aangegeven verandering in zijn persoonlijke situatie te wensen. Doordat hij nu een kind heeft, wil hij niet meer vast zitten, maar graag werkervaring opdoen en eigen woonruimte hebben.
In de reclasseringsrapporten opgemaakt door mw. T. De Bie, d.d. 14 oktober 2011 en 5 september 2011, wordt geconcludeerd dat de wens van verdachte om een goede toekomst veilig te stellen voor zijn dochtertje kan worden gezien als een ingang voor de inzet van hulp/begeleiding. Hoewel het recidiverisico wordt ingeschat als hoog, wordt verwacht dat verdachte mee zal werken aan reclasseringstoezicht, maar daarbinnen vermoedelijk grenzen zal opzoeken en onderhandelingsruime willen creëren. Geadviseerd wordt dan ook diverse ge- en verboden op te leggen als bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke gevangenisstraf. De bijzondere voorwaarden die worden geadviseerd zijn: meldingsgebod bij Reclassering Nederland; deelname aan de cognitieve vaardigheidstraining+ (Cova+); onderzoek en zonodig behandeling bij Kade 17 of soortgelijke instelling, meewerken aan de effectuering van een locatiegebod, uitgevoerd door middel van een elektronisch toezicht; meewerken aan toeleiding naar dagbesteding/arbeidsintegratietraject bij Titan of soortgelijke instelling, en, indien geïndiceerd, meewerken aan toeleiding naar schuldhulpverlening.
Gelet op de ernst en aard van de bewezen verklaarde feiten is de rechtbank van oordeel dat, hoewel verdachte wordt vrijgesproken van de feiten 3 en 4, aan verdachte een hogere straf opgelegd dient te worden dan door de officier van justitie is gevorderd. Daarbij heeft de rechtbank ook meegewogen dat verdachte al meermalen is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Nu de reclassering adviseert verdachte bijzondere voorwaarden op te leggen bij een voorwaardelijke straf en verdachte ter terechtzitting heeft aangegeven te willen bewijzen dat hij bereid is te veranderen, zal de rechtbank dit advies, zoals in het voorgaande is verwoord, overnemen.
De rechtbank acht passend en geboden dat aan verdachte een gevangenisstaf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk wordt opgelegd, met een proeftijd van twee jaar.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 3 en 4 ten laste gelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1: poging tot afpersing;
Feit 2: diefstal, vergezeld en gevolgd van bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken en het bezit van het gestolene te verzekeren;
Feit 5 en 6: telkens, afpersing;
Feit 7: medeplegen van afpersing.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich direct na zijn vrijlating meldt bij Reclassering Nederland,
Vivaldiplantsoen 200 te Utrecht en daarna zo frequent als de reclassering gedurende deze periode nodig acht;
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland ook als dit inhoudt:
- dat verdachte deelneemt aan de cognitieve vaardigheidstraining+ (Cova+);
- dat verdachte zich laat onderzoeken en zonodig behandelen bij Kade 17 of soortgelijke instelling;
- dat verdachte meewerkt aan de effectuering van een locatiegebod, uitgevoerd door middel van een elektronisch toezicht;
- dat verdachte meewerkt aan toeleiding naar dagbesteding/
arbeidsintegratietraject bij Titan of soortgelijke instelling;
- dat verdachte, indien geïndiceerd, meewerkt aan toeleiding naar schuldhulpverlening;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.S.K. Fung Fen Chung, voorzitter, mr. R.P. den Otter en mr. A. van Maanen, rechters, in tegenwoordigheid van D.G.W. van de Haar-Kleijer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 oktober 2011.