ECLI:NL:RBUTR:2011:BU4120

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600656-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in strafzaak wegens onvoldoende bewijs van wetenschap en opzet bij het vervoeren van hashish

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 28 oktober 2011, stond de verdachte terecht op verdenking van het proberen te vervoeren en aanwezig hebben van ongeveer 99 kilogram hashish. De officier van justitie stelde dat de verdachte, als vrachtwagenchauffeur, verantwoordelijk was voor de lading in zijn vrachtwagen en dat hij had moeten controleren wat hij vervoerde. De verdediging betwistte echter dat er bewijs was voor de wetenschap of opzet van de verdachte met betrekking tot de hashish.

De rechtbank heeft de zaak inhoudelijk behandeld op de zitting van 14 oktober 2011, waar beide partijen hun standpunten hebben gepresenteerd. De rechtbank concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de hashish in zijn vrachtwagen. De verdachte had verklaard dat hij het vreemd vond dat hij zijn vrachtwagen op een industrieterrein moest zetten, wat niet gebruikelijk was. Dit, samen met het feit dat de hashish in dichte dozen achterin de vrachtwagen was geplaatst, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte niet had kunnen weten dat hij drugs vervoerde.

De rechtbank oordeelde dat er geen feiten of omstandigheden waren die erop wezen dat de verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans had aanvaard dat er hashish in zijn vrachtwagen zou zitten. De officier van justitie had geen concrete feiten aangedragen die de aanwezigheid van opzet bij de verdachte konden onderbouwen. De rechtbank wees erop dat het standpunt van de officier van justitie, dat vrachtwagenchauffeurs altijd verantwoordelijk zijn voor hun lading, niet ondersteund werd door het Nederlands strafrecht.

Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de ten laste gelegde feiten, omdat er onvoldoende bewijs was voor de wetenschap en opzet die vereist zijn voor een veroordeling. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 oktober 2011 door de rechters A.M. Crouwel, M.C. Oostendorp en A. Kuijer, in aanwezigheid van griffier K.F. van Dam.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600656-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 28 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1971] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsman mr. B.J. Tieman, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 14 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met anderen heeft geprobeerd ongeveer 99 kilogram hashish buiten het grondgebied van Nederland te brengen;
Feit 2: samen met anderen ongeveer 99 kilogram hashish aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De officier van justitie heeft zich daarbij gebaseerd op het proces-verbaal van bevindingen, waaruit volgt dat in de vrachtwagen van verdachte een partij hashish is aangetroffen. De officier van justitie heeft daarbij betoogd dat een vrachtwagenchauffeur altijd verantwoordelijk is voor de lading in zijn vrachtwagen en zij rekent het verdachte aan dat hij niet heeft gecontroleerd wat hij als lading in zijn vrachtwagen vervoerde.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en feit 2. De verdediging wijst er daarbij op dat in het dossier geen enkele aanwijzing zit voor de wetenschap en de opzet bij verdachte ten aanzien van de in zijn vrachtwagen aangetroffen drugs. De strafrechtelijke risico-aansprakelijkheid die de officier van justitie creëert is iets heel anders dan het al dan niet aanwezig zijn van voorwaardelijk opzet, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt dat verdachte niet erg oplettend heeft gehandeld door na te laten de lading op enige wijze te inspecteren. Dit had wel in de rede gelegen temeer nu verdachte zelf heeft verklaard dat hij het vreemd vond dat hij zijn vrachtauto in opdracht van zijn baas op een industrieterrein moest zetten, hetgeen niet de normale gang van zaken was. Deze handelwijze van verdachte leidt er naar het oordeel van de rechtbank echter niet toe dat hem in strafrechtelijke zin een verwijt kan worden gemaakt. Op basis van de inhoud van het dossier kan namelijk niet worden geconcludeerd dat verdachte wetenschap had van de partij hashish in zijn vrachtwagen en dat hij de opzet heeft gehad op het vervoeren van die hashish en op het aanwezig hebben van die hashish.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiervoor geen enkel aanknopingspunt in het dossier te vinden.
Uit het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen volgt namelijk dat de dozen, waarin de partij hashish is aangetroffen, achter in de vrachtwagen stonden en dat de overige lading tegen die dozen was aangezet. De dozen waren bij het openen van de deuren hierdoor niet zichtbaar voor verdachte. Verdachte had over de andere lading heen moeten klimmen om de, overigens ook dichte dozen, überhaupt te kunnen zien staan. Door de plek waarop de dozen stonden bestaat de mogelijkheid dat de dozen met hashish al op een eerdere datum en ergens anders dan de reguliere lading in de vrachtwagen zijn geladen.
Na het aantreffen van de hashish is door de politie verder geen onderzoek verricht, zoals een dactyloscopisch onderzoek op de dozen dan wel op de verpakking van de hashish. In plaats daarvan is door de officier van justitie de opdracht gegeven de hashish te vernietigen, waardoor een dergelijk onderzoek ook niet meer kan plaatsvinden.
De vrachtbrieven waarop staat vermeld welke lading er in de vrachtwagen zit en die normaliter door de vrachtwagenchauffeur worden ondertekend voor akkoord, zitten niet in het dossier. Ook daar kan de rechtbank dus niets uit afleiden. Evenmin zijn andere feiten of omstandigheden gesteld of gebleken waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte wist dan wel had kunnen vermoeden dat er zich hashish tussen zijn lading zou bevinden.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het onderzoek ter terechtzitting geen feiten en omstandigheden zijn gebleken waaruit kan worden afgeleid dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zich in zijn vrachtwagen hashish zouden bevinden, laat staan dat gezegd kan worden dat sprake is geweest van boos opzet. De officier van justitie heeft ook geen concrete feiten en omstandigheden aangevoerd, waarop zij het bewijs voor de aanwezigheid van (voorwaardelijk) opzet, zoals bedoeld in het Wetboek van Strafrecht, bij verdachte heeft gebaseerd. Het door de officier van justitie ingenomen standpunt komt feitelijk neer op een vorm van volledige strafrechtelijke risico-aansprakelijkheid voor vrachtwagenchauffeurs ten aanzien van de door hen vervoerde lading. Dit standpunt vindt naar het oordeel van de rechtbank geen steun in het Nederlands strafrecht en kan dan ook niet leiden tot een bewezenverklaring en een veroordeling.
Gelet op voornoemde zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van de aan hem onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
5 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Crouwel, voorzitter, mr. M.C. Oostendorp en
mr. A. Kuijer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 28 oktober 2011.
Mr. Oostendorp is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.