ECLI:NL:RBUTR:2011:BU4077

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
21 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600625-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag en zware mishandeling van politieagenten tijdens achtervolging

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 21 oktober 2011, stond de verdachte terecht voor het plegen van ernstige verkeersdelicten en geweld tegen politieagenten. De verdachte had op 24 juni 2011 in Utrecht geprobeerd te ontsnappen aan een politieachtervolging, waarbij hij met zijn bestelbus gevaarlijke manoeuvres uitvoerde. Tijdens de achtervolging heeft hij opzettelijk twee politieauto's geraakt, wat leidde tot de beschuldiging van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte door zijn rijgedrag een aanmerkelijke kans op letsel voor de agenten had aanvaard. De verdachte verklaarde dat hij niet wilde dat zijn rijbewijs werd ingenomen, wat leidde tot zijn vluchtgedrag. De rechtbank achtte de verdachte toerekeningsvatbaar, ondanks zijn alcoholintoxicatie en psychische problemen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 18 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden voor reclassering en behandeling van zijn alcoholverslaving. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan de benadeelde politieagenten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600625-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1977] te [geboorteplaats] (Marokko)
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in PI Midden Holland, HvB Haarlem.
Raadsman mr. E.N. Bouwman, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: heeft geprobeerd vier politieagenten van het leven te beroven dan wel heeft geprobeerd die vier politieagenten zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2: meerdere keren de plaats van een verkeersongeval, waarbij verdachte als bestuurder van een motorrijtuig was betrokken, heeft verlaten, terwijl hij wist dat bij die verkeersongevallen door hem schade aan politieauto’s was toegebracht;
Feit 3: gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 2 en 3 ten laste feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij met name op de door de verbalisanten opgemaakte processen-verbaal van bevindingen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1, feit 2 en feit 3.
Ten aanzien van feit 1 heeft de verdediging aangevoerd dat verdachte, toen hij in het donker als bestuurder in zijn bestelbus zat, zwaar werd verblind door de koplampen van de politieauto die recht voor hem stond. Verdachte zag daardoor niet dat politieagent
[verbalisant 2] uit de auto stapte en hij zag ook niet dat deze agent vervolgens achter het rechterportier stond. Op het moment dat verdachte gas gaf, wegreed en daarbij het rechterportier van de politieauto raakte wist verdachte dus niet dat daar iemand achter stond.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de onder 1 en 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ;
- het door verbalisant [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ;
- het door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ;
- het door verbalisant [verbalisant 5] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ;
- de verklaring van verdachte dat hij de bestuurder van de bestelbus met kenteken
[kenteken] was, die op 24 juni 2011 door de politie werd achtervolgd .
De rechtbank acht het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank heeft daarbij gelet op:
- de aangifte van [X] namens Politie Stad Utrecht ;
- het door verbalisant [verbalisant 1] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ;
- het door verbalisant [verbalisant 2] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ;
- het door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ;
- de verklaring van verdachte dat hij de bestuurder van de bestelbus met kenteken
[kenteken] was, die op 24 juni 2011 door de politie werd achtervolgd .
4.4 Bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder feit 1 onder het eerste gedachtestreepje tenlastegelegde stelt de rechtbank op basis van het dossier vast dat verdachte als bestuurder in zijn bestelbus zat op het moment dat de politieauto, waarin verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 1] zaten, met ontstoken lichten recht voor hem ging staan. Het was donker buiten en beide voertuigen stonden stil. Verdachte verklaarde dat hij zag dat de auto voor hem een politieauto betrof en hij zag dat het portier van de politieauto openging. [verbalisant 2] stapte uit de auto en bleef achter het portier staan. Vervolgens gaf verdachte gas en reed weg, terwijl er weinig ruimte was om de politieauto te passeren, omdat deze midden op de weg stond. Verdachte is met zijn bestelauto tegen het openstaande portier, achter welk portier agent [verbalisant 2] ten tijde van het optrekken stond, aangereden toen hij langs de politieauto reed, waardoor het portier dichtsloeg.
De rechtbank overweegt dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gezien dat politieagent [verbalisant 2] uitstapte en achter het portier bleef staan. De rechtbank betrekt hierbij dat [verbalisant 2] bij en na het uitstappen voor verdachte vrijwel geheel verborgen was achter het portier van de politieauto. Zoals [verbalisant 2] ook ter zitting heeft verklaard stak alleen zijn hoofd boven het portier uit. [verbalisant 2] droeg nadat hij was uitgestapt ook geen hoofddeksel of reflecterende kleding. Bovendien is onduidelijk in hoeverre de verlichting van de auto van verdachte in combinatie met de duisternis er voor heeft gezorgd dat verdachte niet meer door de ruit van het portier kon zien wat zich mogelijkerwijs daarachter bevond. Voorts kan de –naar de rechtbank overigens aanneemt: gedimde- verlichting van de politieauto in zekere mate ertoe hebben geleid dat verdachte minder goed kon waarnemen.
Verdachte heeft echter erkend dat hij wel gezien heeft dat de deur van de opvallende politie openging c.q. openstond. [verbalisant 2] en [verbalisant 1] hebben ook verklaard dat zij verdachte hadden staande gehouden met een opvallende dienstauto en dat zij daarbij het daktransparant met de tekst: Stop Politie hadden aangezet. Gezien deze feiten en omstandigheden had verdachte naar het oordeel van de rechtbank kunnen en moeten weten c.q. begrijpen dat er een aanzienlijke kans bestond dat minimaal één politieambtenaar ook zou uitstappen c.q. van achter de geopende deur aan het uitstappen was, om hem aan te spreken.
Verdachte heeft voorts bij de rechter-commissaris verklaard dat hij zijn rijbewijs niet wilde kwijtraken, hetgeen de rechtbank begrijpt als dat hij zich aan een aanhouding wilde onttrekken.
Het voorgaande leidt ertoe dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank door toch weg te rijden en daarbij het portier te raken willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er iemand achter het net geopende portier zou kunnen staan, welke persoon door de dichtslaande deur (ernstig) zou kunnen worden verwond.
Gelet op het feit dat de oudere en beladen bestelauto van verdachte bij het wegrijden net in beweging kwam en de politieauto op dat moment op ongeveer 5 tot 6 meter afstand van de bestelauto stond acht de rechtbank niet aannemelijk dat de bestelbus een reeds hoge snelheid had op het moment dat het portier geraakt en dichtgeslagen werd. Bovendien werd [verbalisant 2] ook deels beschermd door het portier. Die omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende onderbouwing op voor het oordeel dat verdachtes handelen een aanmerkelijke kans in het leven riep dat politieagent [verbalisant 2] dodelijk letsel zou bekomen. Nu echter uit het dossier volgt dat het portier door de bestelbus wel met een flinke klap werd dichtgesmeten is de rechtbank van oordeel dat wel aannemelijk is dat het handelen van verdachte wel degelijk zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 2] had kunnen veroorzaken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte voorwaardelijk opzet heeft gehad op de poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan politieagent [verbalisant 2].
Ten aanzien van het onder feit 1 onder het tweede gedachtestreepje tenlastegelegde overweegt de rechtbank dat uit hetgeen door de verbalisanten wordt gerelateerd kan worden opgemaakt dat verdachte op de Orinocodreef zijn bestelbus tot stilstand heeft gebracht, met zijn bestelbus is gekeerd, opnieuw gas heeft gegeven en recht op de politieauto, waarin verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zaten, is afgereden. De rechtbank is van oordeel dat het bewust recht op de politieauto afrijden niet anders kan worden geduid dan dat verdachte de opzet heeft gehad om de agenten letsel toe te brengen.
De rechtbank overweegt voorts dat in de processen-verbaal niet wordt vermeld met welke snelheid verdachte op de politieauto kwam afrijden. Wel wordt duidelijk dat de bestelbus nog aan het optrekken was en net in beweging was op het moment dat verbalisant [verbalisant 1] krachtig moest afremmen en uitwijken om een aanrijding te voorkomen. Deze omstandigheden wijzen er naar het oordeel van de rechtbank op dat er op het moment dat [verbalisant 1] moest uitwijken om een frontale aanrijding met de bestelbus te voorkomen geen sprake was van een hoge snelheid bij de bestelbus of bij de politieauto. Voorts was er sprake van een relatief zwaar en nieuw dienstvoertuig, een Volkswagen Touran, die aan moderne veiligheidseisen voldoet. De rechtbank acht het daarom niet voldoende aannemelijk geworden dat als het gedrag van verdachte op dat moment tot een aanrijding had geleid, dit ook dodelijk letsel bij de politieagenten had kunnen veroorzaken. Gelet op de omstandigheden had verdachte met zijn handelen naar het oordeel van de rechtbank echter wel degelijk zwaar lichamelijk letsel bij de verbalisanten kunnen veroorzaken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft geprobeerd [verbalisant 1] en [verbalisant 2] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Ten aanzien van het onder feit 1 onder het derde en vierde gedachtestreepje tenlastegelegde stelt de rechtbank op basis van hetgeen door verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] is gerelateerd vast dat verdachte twee keer met zijn bestelbus abrupt een stuurbeweging naar rechts maakte telkens op het moment dat de dienstauto van deze verbalisanten de bestelbus rechts inhaalde en dus telkens rechts naast de bestelbus reed. Er werd op dat moment gereden met snelheden van 90 km/uur respectievelijk 120 km/uur. De rechtbank is van oordeel dat een dergelijke handeling onder die snelheden niet anders geduid kan worden dan dat verdachte daarmee de opzet heeft gehad om de auto naast hem, en daarmee de agenten die in die auto zaten, te laten verongelukken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte door aldus te handelen geprobeerd heeft om de politieagenten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] van het leven te beroven.
Ten aanzien van het onder feit 1 onder het vijfde gedachtestreepje tenlastegelegde stelt de rechtbank op grond van de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] vast dat op het moment dat de bestelbus van verdachte door twee politieauto’s was klemgereden verdachte de bestelbus weer in beweging zette, daarbij de beide politieauto’s van hun plek reed en wegreed. [verbalisant 1], die net was uitgestapt en richting de bestelbus liep, moest wegspringen om niet door verdachte te worden aangereden. Het recht op iemand afrijden kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders geduid worden dan dat verdachte [verbalisant 1] opzettelijk letsel heeft willen toebrengen.
De rechtbank overweegt dat niet vaststaat met welke snelheid verdachte op dat moment reed. Nu verdachte de bestelbus net in beweging had gezet, het dienstvoertuig van [verbalisant 1] tegen de bestelbus aanstond en verbalisant al richting verdachte achter het stuur liep, is niet aannemelijk dat verdachte op het moment dat hij [verbalisant 1] naderde met een hoge snelheid reed. De omstandigheden leveren naar het oordeel van de rechtbank dan ook onvoldoende aanwijzingen op voor het kunnen toebrengen van dodelijk letsel bij politieagent [verbalisant 1]. Gelet op de omstandigheden is de rechtbank echter wel van oordeel dat het handelen van verdachte zwaar lichamelijk letsel bij [verbalisant 1] had kunnen veroorzaken. De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte geprobeerd heeft [verbalisant 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen nader worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis wordt gehecht.
4.5 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 24 juni 2011 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 3] (brigadier van politie) en [verbalisant 4] (brigadier van politie) van het leven te beroven, met dat opzet (telkens) terwijl verdachte reed in een bestelbus (Ford Transit)
- terwijl die [verbalisant 3] en die [verbalisant 4], gezeten in een dienstvoertuig, verdachte rechts inhaalden teneinde hem, verdachte, tot stoppen te dwingen onverhoeds een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt, waardoor verdachte het dienstvoertuig met daarin die [verbalisant 3] en die [verbalisant 4] zodanig heeft geraakt dat die [verbalisant 3] bijna de macht over het stuur is kwijtgeraakt terwijl gereden werd met een snelheid rond de 90 km/u;
- en vervolgens nadat die [verbalisant 3] het transparant "Stop Politie" had aangezet en terwijl die [verbalisant 3] en die [verbalisant 4] verdachte opnieuw rechts inhaalden teneinde hem, verdachte, tot stoppen te dwingen onverhoeds een stuurbeweging naar rechts heeft gemaakt, waardoor verdachte het dienstvoertuig met daarin die [verbalisant 3] en die [verbalisant 4] zodanig heeft geraakt dat die [verbalisant 3] bijna de macht over het stuur is kwijtgeraakt terwijl gereden werd met een snelheid van rond de 120 km/u,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
en
hij op 24 juni 2011 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [verbalisant 2] (agent van politie) en [verbalisant 1] (hoofdagent van politie) zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet (telkens) terwijl verdachte
reed in een bestelbus (Ford Transit)
- met dat voertuig met piepende banden en hoog toerental in de richting van die [verbalisant 2] is gereden en op die [verbalisant 2] heeft ingestuurd;
- en vervolgens op de Orinocodreef op het dienstvoertuig met daarin die [verbalisant 2] en [verbalisant 1] frontaal af heeft gereden, zodat [verbalisant 1] om een aanrijding te voorkomen krachtig moest remmen en moest uitwijken naar de groenstrook;
- en vervolgens na een aanrijding met het dienstvoertuig dat eerder werd bestuurd door die [verbalisant 1] op die [verbalisant 1] heeft ingestuurd, zodat die [verbalisant 1] moest wegspringen,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
hij op 24 juni 2011 te Utrecht en Hilversum als bestuurder van een motorrijtuig betrokken bij meerder verkeersongevallen op de Einsteindreef en Wolgadreef en Utrechtseweg, de plaatsen van het ongeval heeft verlaten, terwijl bij die ongevallen naar hij wist aan een ander (te weten meer politievoertuigen van de politie Utrecht) schade was toegebracht.
3.
hij op 24 juni 2011, (omstreeks 02.40 uur, zijnde bij nacht), te Utrecht en Maartensdijk, gemeente De Bilt, en Hilversum, als bestuurder van een motorrijtuig (bestelauto), daarmee (zonder verlichting) rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaaande weg(en)
- de Franciscusdreef (te Utrecht), zonder noodzaak of oorzaak in het verkeer,
krachtig heeft geremd of anderszins snelheid verminderd, terwijl achter hem ander verkeer (een politieauto) reed, welke eveneens krachtig moest remmen en uitwijken naar links om een aanrijding met het voertuig van hem, verdachte, te voorkomen en
- vervolgens de Albert Schweitzerdreef (te Utrecht), van rijstrook is gewisseld zonder het overige verkeer voor te laten gaan, immers reed hij met hoge snelheid van ongeveer 120 kilometer per uur van de linkerrijstrook naar de rechterrijstrook, terwijl daar en toen ander verkeer (een politieauto) reed, tengevolge waarvan een aanrijding ontstond tussen het door hem, verdachte, bestuurde voertuig en het andere voertuig en
- vervolgens de Tolakkerweg (te Maartensdijk), zonder noodzaak of oorzaak in het verkeer, krachtig heeft geremd of anderszins snelheid verminderd (noodstop), terwijl achter hem ander verkeer (een politieauto) reed, welke eveneens (krachtig) moest remmen om een aanrijding met het voertuig van hem, verdachte, te voorkomen en
- vervolgens de Utrechtseweg (te Hilversum), zonder noodzaak of oorzaak in het verkeer, krachtig heeft geremd of anderszins snelheid verminderd, terwijl achter hem ander verkeer (een politieauto) reed, tengevolge waarvan een aanrijding ontstond tussen het voertuig van hem, verdachte, en het achter hem rijdende voertuig,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die wegen werd veroorzaakt en het verkeer op die wegen werd gehinderd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
Ten aanzien van feit 1:
Poging tot doodslag
en
Poging tot zware mishandeling.
Ten aanzien van feit 2:
Overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994.
Ten aanzien van feit 3:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
De rechtbank heeft zich over de persoon van verdachte laten voorlichten door
psychiater K. Wong, die onder supervisie van psychiater W. de Boer op 27 september 2011 een rapport heeft uitgebracht.
Uit dit rapport volgt dat sprake is van reeds langer bestaand alcoholmisbruik. Daarnaast is mogelijk sprake van een depressieve stoornis. Ten tijde van het tenlastegelegde was sprake van alcoholintoxicatie, voortkomende uit het alcoholmisbruik. De alcoholintoxicatie is waarschijnlijk van invloed geweest op het gedrag van verdachte. Bij een alcoholintoxicatie is het minder waarschijnlijk dat men gericht kan handelen, omdat een intoxicatie het ontplooien van doelgerichte actie bemoeilijkt. De handelingen die verdachte verrichtte waren mogelijk niet doelgericht vanwege de alcoholintoxicatie. De mate is moeilijk met zekerheid vast te stellen. Vanwege de alcoholintoxicatie was verdachte in ieder geval minder goed in staat om gericht te handelen. Verdachte is echter bekend met alcoholgebruik. Aangenomen kan worden dat verdachte op de hoogte was van de mogelijke invloed van alcohol op zijn gedrag. Hij had kunnen weten dat hij gevaarlijk dan wel onverantwoord gedrag zou kunnen vertonen na alcoholgebruik. De psychiater geeft voorts aan dat er sprake is van alcoholmisbruik waarbij verdachte invloed houdt op het wel of niet innemen van alcohol. In die zin is verdachte toerekeningsvatbaar te verklaren. De depressieve klachten kunnen het alcoholmisbruik hebben verergerd, maar daarbij houdt verdachte invloed op het wel of niet innemen van alcohol.
De rechtbank neemt de conclusie ten aanzien van de volledige toerekeningsvatbaarheid over en maakt deze tot de hare.
Verdachte is strafbaar, omdat ook overigens niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en met een proeftijd van 2 jaar, alsmede verplicht reclasseringstoezicht, een meldingsgebod en een verplichte behandeling als bijzondere voorwaarden. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte een geldboete van € 1.000,00 en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 36 maanden op te leggen.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de door de benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding toe te wijzen.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd de in beslag genomen bestelbus verbeurd te verklaren.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte, ondanks dat hij zich niet kan herinneren wat er die nacht precies is gebeurd, goed begrijpt dat hij verkeerd heeft gehandeld en dat hij daarvoor gestraft zal worden. De raadsman en de verdachte zijn het eens met de straf die de officier van justitie heeft gevorderd. Verdachte heeft aangegeven bereid te zijn de door de benadeelde partijen ingediende vorderingen tot schadevergoeding te betalen.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte is na het drinken van een forse hoeveelheid alcohol in zijn bestelbus gestapt en gaan rijden. Verdachte heeft vervolgens geen gevolg gegeven aan het stopteken van de politie. Verdachte heeft zich koste wat kost willen onttrekken aan de politie met een dollemansrit door Utrecht en Hilversum als gevolg. Verdachte heeft zich daarbij schuldig gemaakt aan een aaneenschakeling van gedragingen die een ernstig gevaar vormen voor de verkeersveiligheid. Verdachte heeft met hoge snelheid door de bebouwde kom gereden om aan de politie te ontkomen. Meerdere politievoertuigen hebben gedurende de rit geprobeerd de verdachte tot stoppen te brengen, maar die pogingen waren tevergeefs. Zelfs op het moment dat verdachte uiteindelijk in zijn bestelbus tot stilstand is gebracht en de verbalisanten willen overgaan tot aanhouding van verdachte heeft verdachte nog getracht aan deze aanhouding te ontkomen waardoor één van de verbalisanten zich genoodzaakt zag zijn dienstwapen te trekken.
Verdachte heeft met zijn (rij)gedrag een groot risico genomen en een enorm gevaar voor de politieagenten gecreëerd. De gevolgen van de wilde achtervolging hebben zich nu “beperkt” tot blikschade, maar de gevolgen hadden veel ernstiger kunnen zijn. Het is niet aan het handelen van verdachte te danken dat er geen doden dan wel zwaar gewonden zijn gevallen. Het rijgedrag van verdachte heeft blijkens de bij de vorderingen tot schadevergoeding ingediende onderbouwingen en blijkens de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 2] en de [verbalisant 1] op de zitting een grote impact gehad op de verbalisanten.
Verdachte geeft aan dat hij niet dan wel nauwelijks iets meer weet van die nacht. Verdachte ontkent echter niet dat de wilde achtervolging heeft plaatsgevonden en dat hij heeft gehandeld op de wijze waarop de betrokken politieagenten dat in de door hen opgemaakte processen-verbaal omschrijven. Ter terechtzitting heeft verdachte meerdere malen zijn excuses aangeboden aan de politieagenten die op de zitting aanwezig waren. De rechtbank heeft de indruk dat verdachte ter zitting oprecht spijt en berouw heeft getoond ten aanzien van hetgeen er in die bewuste nacht allemaal is gebeurd. Verdachte heeft wat dat betreft zijn verantwoordelijkheid genomen. Het is de rechtbank echter niet duidelijk geworden waarom verdachte zich in de betreffende nacht kennelijk tot elke prijs aan aanhouding door de politie wilde onttrekken. Verdachte zegt immers dat hij zich van deze nacht bijna niets kan herinneren. Door de heftige gebeurtenissen die nacht is het moeilijk voor te stellen dat iemand hier niets meer van weet. De rechtbank heeft daarom ook de indruk dat verdachte niet helemaal volledig openheid van zaken heeft willen geven.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 7 oktober 2011 volgt dat verdachte twee maal eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensdelicten. Op 6 september 2011 is verdachte nog veroordeeld voor de diefstal van een fiets. Nu de thans door verdachte gepleegde strafbare feiten na deze datum zijn gepleegd zal de rechtbank op de voet van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht met dit vonnis rekening houden.
Feiten als de onderhavige komen op het strafblad van verdachte niet voor.
Het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering, geeft in haar rapport van 29 september 2011 aan dat verdachte sinds zijn echtscheiding in 2008 is vastgelopen in zijn emoties. Verdachte verloor daardoor zijn woning en zijn werk. De situatie is sindsdien alleen maar verslechterd en verdachte leed aan aanhoudende depressieve klachten. In het daklozencircuit kwam verdachte in aanraking met het gebruik van drugs en alcohol. Samen met zijn huidige partner heeft verdachte geprobeerd om hulp te zoeken voor zijn problemen, maar door de lange wachtlijsten binnen de hulpverlening kwam er lange tijd geen hulpverlening tot stand. Er bleef sprake van aanhoudend alcoholmisbruik en van psychische problematiek, wat heeft geresulteerd in het huidige delictgedrag. Verdachte wil alsnog zijn problemen oplossen. Hij staat open voor hulpverlening en de reclassering ziet dan ook voldoende mogelijkheden voor gedragsbeïnvloeding. Gezien de huidige psychische problemen en de problematische leefomstandigheden van verdachte schat de reclassering het recidiverisico in als hoog.
De reclassering adviseert om aan verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod en een verplichte behandeling bij een instelling voor Forensische Verslavingszorg, zoals Centrum Maliebaan.
De psychiater geeft in het rapport van 27 september 2011 aan dat behandeling en begeleiding gericht op het alcoholmisbruik en hulp bij psychosociale stressfactoren het misbruik zouden kunnen verminderen en daarbij intoxicaties voorkomen of verminderd zouden kunnen worden. Gedrag, zoals thans tenlastegelegd, zou op deze manier voorkomen kunnen worden. Verdachte lijkt volgens de psychiater genoeg capaciteiten te hebben om te veranderen en lijkt daarvoor ook gemotiveerd. De psychiater acht een behandeling dan ook geïndiceerd. De behandeling kan volgens de psychiater plaatsvinden in een ambulante setting gericht op de verslavingsproblematiek, waarbij ook maatschappelijk werk moet worden betrokken. Deze behandeling zou als bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel opgenomen kunnen worden, waarbij de reclassering toezicht houdt op de naleving van de voorwaarden.
Verdachte heeft ter zitting aangegeven dat het na de scheiding van zijn ex-vrouw helemaal mis is gegaan in zijn leven. Verdachte wil zijn problemen oplossen en zijn leven weer op orde krijgen. Hij heeft aangegeven dat hij daarbij hulp nodig heeft en dat hij graag bereid is om mee te werken met de begeleiding van de reclassering. Ook is verdachte bereid mee te werken aan een behandeling om aan zijn alcoholverslaving te werken.
De rechtbank is van oordeel dat de aard en de ernst van de bewezen verklaarde feiten een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigen. Gelet op de bevindingen van de psychiater en de reclassering is de rechtbank ook van oordeel dat verdachte begeleiding door de reclassering en een behandeling nodig heeft om zijn leven weer op orde te krijgen en om daarmee het plegen van (dergelijke) strafbare feiten in de toekomst te voorkomen. De rechtbank acht in dat kader dan ook tevens een voorwaardelijke gevangenisstraf geïndiceerd.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat de eis van de officier van justitie wat de gevangenisstraf en de bijzondere voorwaarden, alsmede de ontzegging van de rijbevoegdheid betreft een passende sanctie is. De rechtbank zal die straf dan ook aan verdachte opleggen. In het opleggen van een geldboete bovenop de gevangenisstraf ziet de rechtbank geen toegevoegde waarde. De rechtbank zal verdachte dan ook geen geldboete opleggen.
Gelet op de sterke verwantschap van de onder feit 3 bewezen verklaarde gedragingen met de onder feit 1 bewezen verklaarde gedragingen ziet de rechtbank geen aanleiding om voor feit 3 een extra straf op te leggen. De rechtbank zal verdachte voor feit 3 daarom schuldig verklaren zonder oplegging van straf of maatregel.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [verbalisant 2] vordert een immateriële schadevergoeding van € 450,00 voor feit 1.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde schade haar gelet op het bewezen verklaarde feit niet onrechtmatig hoog of ongegrond voorkomt. Er is ten aanzien van deze vordering geen verweer gevoerd door de verdediging en verdachte heeft aangegeven de schade te willen betalen. De schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en verdachte is aansprakelijk voor die schade. Nu het gevorderde ook voldoende aannemelijk is gemaakt zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [verbalisant 1] vordert een immateriële schadevergoeding van
€ 450,00 voor feit 1.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde schade haar gelet op het bewezen verklaarde feit niet onrechtmatig hoog of ongegrond voorkomt. Er is ten aanzien van deze vordering geen verweer gevoerd door de verdediging en verdachte heeft aangegeven de schade te willen betalen. De schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en verdachte is aansprakelijk voor die schade. Nu het gevorderde ook voldoende aannemelijk is gemaakt zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [verbalisant 3] vordert een immateriële schadevergoeding van € 450,00 voor feit 1.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde schade haar gelet op het bewezen verklaarde feit niet onrechtmatig hoog of ongegrond voorkomt. Er is ten aanzien van deze vordering geen verweer gevoerd door de verdediging en verdachte heeft aangegeven de schade te willen betalen. De schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en verdachte is aansprakelijk voor die schade. Nu het gevorderde ook voldoende aannemelijk is gemaakt zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
De benadeelde partij [verbalisant 4] vordert een immateriële schadevergoeding van € 450,00 voor feit 1.
De rechtbank overweegt dat de gevorderde schade haar gelet op het bewezen verklaarde feit niet onrechtmatig hoog of ongegrond voorkomt. Er is ten aanzien van deze vordering geen verweer gevoerd door de verdediging en verdachte heeft aangegeven de schade te willen betalen. De schade is een rechtstreeks gevolg is van het bewezen verklaarde feit en verdachte is aansprakelijk voor die schade. Nu het gevorderde ook voldoende aannemelijk is gemaakt zal de rechtbank de vordering toewijzen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 Het beslag
8.1 De verbeurdverklaring
De in beslag genomen bestelbus is vatbaar voor verbeurdverklaring. Gebleken is dat de bestelbus aan verdachte toebehoort en dat de feiten zijn begaan met deze bestelbus.
9 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9a, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 33, 33a, 36f, 45, 57, 62, 63, 287 en 302 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
10 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.5 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling;
feit 2: Overtreding van artikel 7 van de Wegenverkeerswet 1994;
feit 3: Overtreding van artikel 5 van de wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
ten aanzien van feit 1 en feit 2:
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens het Leger des Heils, Jeugdzorg & Reclassering, zolang als die reclasseringsinstelling dat nodig acht, ook als dat inhoudt een meldingsgebod, waarbij verdachte zich binnen drie werkdagen na zijn veroordeling moet melden bij het Leger des Heils Jeugdzorg & Jeugdreclassering op het adres aan de Zeehaenkade 30 te Utrecht en daarna gedurende zijn proeftijd zo frequent als de reclassering dat nodig acht, en ook als dat inhoudt dat verdachte zich moet laten behandelen bij een instelling voor Forensische Verslavingszorg, zoals Centrum Maliebaan;
- draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 36 maanden;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 2] van € 450,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[verbalisant 2], € 450,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 9 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 1] van € 450,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[verbalisant 1], € 450,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 9 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 3] van € 450,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[verbalisant 3], € 450,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 9 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [verbalisant 4] van € 450,00 ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot aan de dag der algehele voldoening.
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[verbalisant 4], € 450,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 9 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- verklaart de bestelbus verbeurd;
ten aanzien van feit 3:
- bepaalt dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit vonnis is gewezen door mr. A. Kuijer, voorzitter, mr. M.A.A.T. Engbers en
mr. A.M. Crouwel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 oktober 2011.