parketnummer: 16/440914-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 21 oktober 2011
[verdachte]
geboren op [1978] te [woonplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. C.H. Dijkstra, advocaat te Amersfoort.
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 7 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Feit 1: samen met een ander 419 hennepplanten heeft gekweekt dan wel 419 hennepplanten opzettelijk aanwezig heeft gehad;
Feit 2: samen met een ander een hoeveelheid elektriciteit heeft weggenomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. De officier van justitie baseert zich daarbij op het door de politie opgemaakte proces-verbaal van bevindingen ten aanzien van het aantreffen van de hennepkwekerij en op de bekennende verklaring van verdachte dat de hennepkwekerij van hem was.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van feit 1 en feit 2. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging aangevoerd dat de ten laste gelegde periode uitgaat van drie eerdere oogsten. De verdediging is echter van mening dat op basis van de inhoud van het dossier niet bewezen kan worden dat verdachte drie keer eerder heeft geoogst. Er kan alleen bewezen worden verklaard dat verdachte de aangetroffen hennepplanten heeft gekweekt. Nu uit het proces-verbaal van de politie blijkt dat deze hennepplanten vijf weken oud waren kan de rechtbank alleen bewezen verklaren dat verdachte zich gedurende een periode van vijf weken schuldig heeft gemaakt aan diefstal van elektriciteit, aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 1 als volgt.
Op 29 juli 2010 werd door de politie binnengetreden in de woning aan de [adres] te [woonplaats]. De politie trof in de twee slaapkamers op de eerste verdieping hennep-kwekerijen aan. Verbalisant telde in totaal 419 hennepplanten. Nader onderzoek in de Gemeentelijke Basis Administratie wees uit dat verdachte op dit adres staat ingeschreven.
Een test door de verbalisant van monsters van de aangetroffen hennepplanten wees uit dat het om hennepplanten van het soort cannabis ging. Tevens zag de verbalisant aan de kleur, de vorm en de stand van de bladeren op de stengel dat deze de uiterlijke kenmerken hadden van hennepplanten. Ook rook de verbalisant dat de geur overeenkwam met de kenmerkende geur van hennepplanten. Verbalisant schatte de hennepplanten ongeveer vijf weken oud.
Verdachte bekende ter terechtzitting dat de hennepkwekerij van hem was. Verdachte verklaarde dat hij de woning aan de [adres] in maart 2009 had gehuurd en dat hij in juni/juli 2010 is begonnen met de hennepplantage. Hij had de hennepplantage zelf opgebouwd en hij verzorgde zelf de hennepplanten. Verdachte verklaarde dat de hennepplanten ongeveer vijf weken oud waren.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 1 tenlastegelegde in die zin dat verdachte dit feit alleen heeft gepleegd.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 2 als volgt.
Na het aantreffen van de hennepkwekerij in de woning aan de [adres] in [woonplaats]heeft [X], in dienst van Stedin netbeheer BV, de elektriciteitsvoorziening in de woning gecontroleerd. Bij controle van de netcomponenten van Stedin Netbeheer BV en de elektrische installatie in de meterkast van het pand zag [X] dat de verzegeling van de het deksel van de hoofdaansluitkast verbroken was. Tevens was het deksel van de hoofdaansluitkast verwijderd. Aan de bovenzijde van de hoofdzekeringen was een vijf-aderige elektriciteitskabel bijgeplaatst en aangesloten. Deze elektriciteitskabel zat aangesloten voor de elektriciteitsmeter, zodat alle elektriciteit die via deze elektriciteitskabel werd afgenomen niet door de elektriciteitsmeter werd geregistreerd.
De elektriciteitskabel kwam uit in een onderverdeelinrichting van elektriciteit van waaruit de aanwezige hennepkwekerijen onbemeten van elektriciteit werden voorzien.
Verdachte bekende ter terechtzitting dat hij elektriciteit had weggenomen. Verdachte verklaarde dat hij zelf de elektriciteitskabel buiten de elektriciteitsmeter om had aangelegd. Verdachte verklaarde dat hij alleen ten aanzien van de aangetroffen hennepplanten stroom had weggenomen en dat hij dat niet eerder had gedaan.
De rechtbank acht op grond van voornoemde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder feit 2 tenlastegelegde en dat verdachte dit feit alleen heeft gepleegd.
Wat de onder feit 2 ten laste gelegde periode betreft overweegt de rechtbank dat rapporteur [X] blijkens de door hem opgemaakte rapportage voor de berekening van de periode waarin verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan diefstal van elektriciteit ervan is uitgegaan dat verdachte drie keer eerder heeft geoogst. [X] komt tot die conclusie op basis van de dikke stoflaag op de kappen van de assimilatielampen, de mate van vervuiling van het witte filtermateriaal, de droge afvalbladeren en de droge resten van hennepplanten op de vloer welke niet afkomstig waren van de aangetroffen planten, de dikke kalkaanslag op de vloer en de dikke kalkaanslag op de zijkant van het watervat.
Deze door [X] genoemde omstandigheden duiden er naar het oordeel van de rechtbank op dat verdachte in ieder geval één keer heeft geoogst. De rechtbank leidt dit voornamelijk af uit de op de vloer aangetroffen droge afvalbladeren en droge resten van hennepplanten. Deze resten kunnen niet afkomstig zijn geweest van de aangetroffen hennepplanten. Verdachte ontkent dat hij eerder heeft geoogst en hij gaf als verklaring voor de aangetroffen droge afvalbladeren en resten van hennepplanten dat hij het zeil dat op de vloer lag tweedehands had aangeschaft en dat de afvalbladeren en resten al op het zeil hebben gelegen toen hij het zeil kocht. Verdachte heeft deze verklaring echter niet aannemelijk gemaakt en hij heeft de rechtbank ook geen aanknopingspunten, zoals de naam van degene van wie hij het zeil beweerdelijk zou hebben gekocht, gegeven voor nader onderzoek op dit punt.
[X] heeft slechts in tamelijk algemene termen en bewoordingen aangegeven waarom hij tot de conclusie is gekomen dat verdachte drie keer eerder zou hebben geoogst. De conclusie van [X] is op dit punt naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Voor één volledige hennepoogst wordt uitgegaan van een periode van tien weken. Rekening houdend met de aangetroffen hennepplanten van vijf weken oud acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich voor een periode van vijftien weken heeft schuldig gemaakt aan de diefstal van elektriciteit, te weten in de periode van 18 april 2010 tot en met 29 juli 2010.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 29 juli 2010 te [woonplaats] opzettelijk heeft geteeld in een pand aan de [adres] aldaar 419 hennepplanten, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
2.
in de periode van 18 april 2010 tot en met 29 juli 2010 te [woonplaats], met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een hoeveelheid electriciteit, toebehorende aan [bedrijf], waarbij verdachte die weg te nemen electriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking van de verzegeling van het deksel van de hoofdaansluitkast.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1:
Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Ten aanzien van feit 2:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van zes weken.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een voorwaardelijke straf op te leggen met verplicht reclasseringscontact als bijzondere voorwaarde, omdat verdachte hulp goed kan gebruiken en hij daarvoor ook open staat. Volgens de verdediging is een voorlichtingsrapport van de reclassering niet nodig om verplicht reclasseringstoezicht te kunnen opleggen.
Subsidiair heeft de verdediging verzocht om de behandeling van de zaak aan te houden om een voorlichtingsrapport door de reclassering te laten opmaken.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft een flinke hoeveelheid hennepplanten geteeld en zich daarbij tevens schuldig gemaakt aan het wegnemen van elektriciteit. Verdachte heeft zelf alle benodigde spullen voor de hennepkwekerij gekocht en hij heeft de hennepkwekerij zelf opgezet. Het spreekt voor zich dat het kweken van een softdrug als hennep een strafbaar feit is dat overlast veroorzaakt en schade voor de maatschappij oplevert. Softdrugs zijn immers stoffen die bij langdurig gebruik kunnen leiden tot schade voor de gezondheid. Voorts levert een kwekerij, waarbij ook op illegale wijze elektriciteit wordt onttrokken aan het net en de elektrische installatie ondeskundig is aangelegd, (brand)gevaar op voor de omgeving. Dit is in dit geval des te kwalijker nu de aangetroffen kwekerij was opgezet in een oudere hoekwoning die deel uitmaakte van een rijtje huizen. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen en risico’s niet bekommerd en slechts gehandeld uit winstbejag.
Uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 1 september 2011 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld voor het medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met artikel 3 onder B van de Opiuwet. Gelet op de kwalificatie “medeplegen” bij deze veroordeling acht de rechtbank de verklaring van verdachte dat hij toen alleen als knipper van de hennepplanten betrokken was bij de kwekerij niet aannemelijk. Verdachte is ondanks de eerdere veroordeling en het feit dat hij ervaring had met hennepkwekerijen en dus bekend was met de gevaren die van hennepkwekerijen uitgaan opnieuw hennepplanten gaan kweken. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Gelet op de ernst van de feiten, op de gevaarzetting die van de feiten is uitgegaan en op de recidive is de rechtbank van oordeel dat met de door de officier van justitie gevorderde straf niet kan worden volstaan. De rechtbank is daarbij uitgegaan van de normen als opgenomen in de rechterlijke oriëntatiepunten ten aanzien van hennepteelt, waarbij de rechtbank, nu sprake is van recidive, uitgaat van de naast hogere schaal. Voorts weegt de rechtbank mee dat hier sprake is van gevaarzetting in de vorm van brandgevaar jegens anderen.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twaalf weken geïndiceerd is en zij zal deze straf dan ook aan verdachte opleggen. De rechtbank ziet in hetgeen ter zitting naar voren is gebracht geen aanleiding om een deel van deze straf als voorwaardelijk op te leggen. Het verzoek van de raadsvrouw om de behandeling van de zaak aan te houden voor het laten opmaken van een reclasseringsrapport wijst de rechtbank ook af, nu daartoe de noodzaak niet is gebleken.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht en op artikel 11 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: Diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 12 weken.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.M. Crouwel, voorzitter, mr. A. Kuijer en
mr. M.A.A.T. Engbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K.F. van Dam, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 21 oktober 2011.