ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3961

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
31 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
96-053586-10
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • P.W.G. de Beer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Dagvaarden na strafbeschikking op basis van artikelen 255a en 354a Wetboek van Strafvordering

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Utrecht op 31 oktober 2011 een tussenvonnis gewezen in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van rijden onder invloed. De verdachte is niet verschenen tijdens de zitting op 17 oktober 2011. De officier van justitie heeft een strafbeschikking opgelegd, maar deze ontbreekt in het dossier, wat de politierechter tot de conclusie brengt dat het noodzakelijk is om deze informatie te verkrijgen om de zaak correct te kunnen beoordelen. De politierechter benadrukt dat het van belang is om te weten of de verdachte de strafbeschikking heeft ontvangen en welke stappen het Openbaar Ministerie heeft ondernomen om dit te verifiëren. Dit is cruciaal voor de beoordeling van de vervolging en de eventuele strafmaat.

De politierechter heeft de officier van justitie opgedragen om een kopie van de strafbeschikking aan het dossier toe te voegen en een overzicht te geven van de inspanningen die zijn verricht om de strafbeschikking aan de verdachte bekend te maken. Daarnaast moet de officier uitleggen waarom er is overgegaan tot dagvaarding, ondanks de eerdere strafbeschikking. De politierechter heeft ook aangegeven dat het Openbaar Ministerie redelijke inspanningen moet leveren om de opgelegde straf te executeren voordat tot dagvaarding wordt overgegaan.

De beslissing van de rechtbank houdt in dat het onderzoek wordt heropend en dat de zaak binnen drie maanden opnieuw zal worden behandeld. De verdachte zal worden opgeroepen voor de volgende zitting. Dit vonnis benadrukt de noodzaak van zorgvuldigheid in het strafproces, vooral als het gaat om de communicatie van strafbeschikkingen en de vervolging van verdachten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 96-053586-10
tussenvonnis van de politierechter d.d. 31 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1983], te [woonplaats],
wonende te [adres], [adres] [woonplaats],
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 17 oktober 2011. De verdachte is niet verschenen.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 3 oktober 2009 als beginnend bestuurder met te veel alcohol, te weten 285 microgram, in Utrecht heeft gereden in een personenauto.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft als voorlopig standpunt ingenomen dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De onvolledigheid van het onderzoek ter terechtzitting.
Na sluiting van het onderzoek is tijdens de beraadslaging gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest. In het dossier ontbreekt informatie die de politierechter zou willen betrekken bij de beoordeling van de zaak. In de Aanwijzing OM-afdoening (Staatscourant 2011, 10937) wordt gesteld dat alle relevante documenten betreffende het uitvaardigen van de strafbeschikking en de executie van de opgelegde straf deel zullen uitmaken van het strafdossier.
4.1 Informatie over het voortraject van de zaak
Ingevolge de artikelen 255a en 354a wetboek van strafvordering kan de officier dagvaarden indien de strafbeschikking niet onherroepelijk is geworden dan wel niet volledig ten uitvoer is gelegd. De politierechter zal moeten kunnen vaststellen of een van die situaties zich voordoet. Op basis van het onderhavige dossier kan de politierechter dit niet met voldoende zekerheid doen.
De strafbeschikking tegen verdachte ontbreekt in het dossier. De wetgever heeft ongetwijfeld bedoeld dat de strafbeschikking deel uitmaakt van het strafdossier . Dit is onder meer van belang om te zien welk verwijt de officier van justitie de verdachte heeft gemaakt (en nu maakt) en om te weten welke straf de officier indertijd heeft opgelegd.
Voorts acht de politierechter het van belang dat uit het dossier voldoende kenbaar en voldoende controleerbaar blijkt of en zo ja wanneer de verdachte de strafbeschikking heeft ontvangen. Uit het dossier zou eveneens moeten blijken welke inspanningen het Openbaar Ministerie zich heeft getroost om de strafbeschikking aan verdachte kenbaar te maken. Dit veronderstelt ook dat duidelijk wordt wanneer op welk(e) adres(sen) de strafbeschikking is gezonden en waar verdachte ten tijde van het sturen stond ingeschreven. Het overzicht van het CJIB dat aan het dossier is toegevoegd, zou daarvoor voldoende kunnen zijn mits het overzicht is toegelicht. In de toelichting zou ten minste kunnen worden opgenomen waar alle gebruikte afkortingen voor staan en welke functie welke handeling heeft. De politierechter draagt de officier op hiervoor te zorgen. Dan kan de politierechter ook bezien of deze verdachte lang heeft moeten wachten op een reactie van justitie (namelijk sinds 2009) en welke consequenties dit moet hebben voor de eventuele strafmaat, dan wel dat verdachte al lang op de hoogte is van de justitiële reactie maar zich daaraan heeft willen onttrekken.
4.2. Informatie over de tenuitvoerlegging van de strafbeschikking
Nu de officier van justitie bij de afdoening oorspronkelijk voor een strafbeschikking heeft gekozen, meent de politierechter de vraag van belang of het passend is dat de officier nu tot dagvaarding van verdachte is overgegaan.
- In de nota nav het verslag (29 849, nr. 7) staat: “In het geval het OM een strafbaar feit met een strafbeschikking heeft afgedaan en de verdachte nog niet in gebreke is, met betalen of anderszins, ligt een beslissing om hem desondanks te dagvaarden mede gelet op het vertrouwensbeginsel bijvoorbeeld niet in de rede." De politierechter vindt het daarom noodzakelijk dat de officier van justitie in het dossier laat opnemen de reden waarom de officier alsnog is overgegaan tot dagvaarden.
- Omdat de wetgever de strafbeschikking heeft geïntroduceerd (mede) om de strafrechter te ontlasten zal het Openbaar Ministerie redelijkerwijze te vergen inspanningen moeten leveren om de bij strafbeschikking opgelegde straf te executeren alvorens te dagvaarden. De wetgever heeft het Openbaar Ministerie de mogelijkheden van de artikelen 572 ev wetboek van strafvordering gegeven om te executeren. De politierechter acht het in gevallen als de onderhavige redelijk dat het Openbaar Ministerie verhaal zoekt met toepassing van een dwangbevel. Toepassing van gijzeling (artikel 578b wetboek van strafvordering) ligt in het algemeen minder in de rede. Dit lijkt zeker niet in deze zaak het geval. Uit de stukken van het dossier lijkt de officier echter niet anders dan een herinneringsbrief en twee aanmaningen te hebben gestuurd. Het is voor de politierechter op dit moment niet mogelijk de vraag te beantwoorden in hoeverre dit te kenschetsen zou kunnen zijn als voldoende redelijkerwijze te verwachten inspanningen voor executie. In de eerder genoemde Aanwijzing OM-afdoening staat beschreven hoe het CJIB de inning van een geldboete uitvoert. Hierin wordt onder meer het volgende genoemd: “Als op grond van de eerste aanschrijving en eventuele aanmaningen met aangehechte ola’s geen – volledige – betaling plaatsvindt, wordt getracht te executeren door middel van toepassing van verhaal met of zonder dwangbevel. (…) Indien verhaal niet tot (voldoende) resultaat leidt en (er) van gijzeling wordt afgezien, de vordering (ex artikel 578b Sv) wordt afgewezen of als gijzeling geen betaling oplevert, wordt beoordeeld of overdracht van de zaak aan het OM zal plaatsvinden. (…) Een vordering (ex artikel 578b Sv) wordt niet ingediend als bekend is dat de bestrafte de geldboete niet kan betalen.”
De politierechter draagt de officier daarom op in het dossier een overzicht op te nemen welke inspanningen zijn verricht om de straf te executeren en wat de redenen zijn om niet tot ten minste verhaal met dwangbevel door te gaan met executiepogingen . De opmerking van het CJIB “dwangmiddelen uitgeput” is te summier.
- De officier van justitie heeft in haar requisitoir geëist een geldboete van 250 euro te vervangen door 5 dagen hechtenis bij niet-betaling. In de aanwijzing OM-afdoening (Staatscourant 2011, 10937) staat echter onder meer te lezen: “als de in de strafbeschikking opgelegde boete niet wordt betaald of verhaald moet de officier van justitie geen geldboete maar een taakstraf of vrijheidsstraf vorderen”. De reden van de officier om van deze Aanwijzing af te wijken heeft zij mondeling niet toegelicht en blijkt niet uit het dossier.
De beantwoording van deze vragen is eveneens van belang voor de vraag welke sanctie – mits de eerste drie vragen van artikel 350 wetboek van strafvordering positief kunnen worden beantwoord – passend is. Immers, indien betaling van een geldboete niet te verwachten is, zou een andere strafmodaliteit tot de mogelijkheden kunnen behoren.
5 Nader toe te voegen informatie
De politierechter draagt de officier het volgende op:
- om een kopie van de strafbeschikking aan het dossier toe te voegen en een helder overzicht waaruit blijkt wat het openbaar ministerie heeft gedaan om de strafbeschikking bekend te maken aan verdachte;
- om in het dossier een overzicht op te nemen welke inspanningen zijn verricht om de straf te executeren en wat de redenen zijn om niet tot en met dwangbevel door te gaan met executiepogingen;
- om aan het dossier toe te voegen de redenen waarom de officier alsnog is overgegaan tot dagvaarden.
6 De beslissing
De rechtbank:
- heropent het onderzoek en schorst dit tot een nader te appointeren terechtzitting;
- bepaalt dat het onderzoek in deze zaak zal worden hervat binnen een periode van drie maanden na heden;
- beveelt de oproeping van verdachte tegen het tijdstip waarop het onderzoek ter terechtzitting zal worden hervat;
Dit vonnis is gewezen door mr. P.W.G. de Beer, politierechter, in tegenwoordigheid van mw. P.S.A. Honing, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 oktober 2011.