ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3808

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
27 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
304036 - HA RK 11-126
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopig getuigenverhoor en beroep op verschoningsrecht van advocaat

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 27 oktober 2011, betreft het een voorlopig getuigenverhoor waarin de voormalige advocaat van de verweerder, mr. [partij in het incident], is opgeroepen als getuige. Tijdens het verhoor beroept hij zich op zijn verschoningsrecht, zoals vastgelegd in artikel 165 lid 2 sub b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechter-commissaris heeft de zaak beoordeeld en de advocaat heeft zijn beroep op het verschoningsrecht gedaan met betrekking tot verschillende vragen die door de advocaat van de verzoekers, mr. C.L. Berkel, zijn gesteld. De rechter-commissaris heeft de advocaat in staat gesteld om zijn beroep op het verschoningsrecht te onderbouwen, waarbij hij verwijst naar eerdere jurisprudentie en de gedragsregels voor advocaten.

De rechter-commissaris heeft geoordeeld dat het maatschappelijk belang van geheimhouding in dit geval zwaarder weegt dan het belang van waarheidsvinding. Dit betekent dat de advocaat niet verplicht is om te getuigen over vertrouwelijke informatie die hij in zijn hoedanigheid als advocaat heeft ontvangen. De rechter-commissaris heeft het beroep op het verschoningsrecht voor een aantal vragen gehonoreerd, maar heeft de advocaat wel opgedragen om te antwoorden op de vraag van wie hij de instructie had ontvangen om de procedure door te halen. Dit besluit is genomen met inachtneming van de relevante gedragsregels en de omstandigheden van de zaak.

De beschikking is openbaar uitgesproken en er staat hoger beroep open tegen deze beslissing. De rechter-commissaris heeft de griffier opgedragen om een afschrift van de beschikking te sturen aan de betrokken partijen, waaronder de verzoekers en de verweerder.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rekestnummer: 304036 / HA RK 11-126
Beschikking van de rechter-commissaris van 27 oktober 2011
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING UITVAARTBEHEER MIDDEN NEDERLAND,
gevestigd te Rhenen,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
EFINAN BV,
gevestigd te Oss,
3. [verzoeker 3],
wonende te [woonplaats],
verzoekers,
advocaat mr. C.L. Berkel te Rotterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verweerder,
advocaat mr. J. Eerbeek te Veenendaal
en
[partij in het incident],
wonende te [woonplaats],
partij in het incident.
1. De procedure
1.1. Tijdens het voorlopig getuigenverhoor dat op 13 oktober 2011 in deze zaak is gehouden, heeft de als getuige gehoorde mr. [partij in het incident] zich ten aanzien van bepaalde vragen op zijn verschoningsrecht als bedoeld in artikel 165 lid 2 sub b van het Wetboek van Burgerlijke rechtsvordering beroepen. De beslissing of mr. [partij in het incident] een dergelijk beroep toekomt, is tijdens de zitting aangehouden. Zowel de advocaat van verzoekers als die van verweerder heeft tijdens het verhoor mondeling zijn zienswijze ten aanzien van dit beroep op het verschoningsrecht gegeven.
2. De beoordeling
2.1. Mr. [partij in het incident] is de voormalige advocaat van [verweerder] (verweerder) en heeft in die hoedanigheid uitvoering gegeven aan de hem gegeven instructie tot doorhaling van de procedure bij deze rechtbank tussen verzoeker sub 1, de Stichting Uitvaartbeheer Midden Nederland (hierna: de Stichting) en [verweerder]. Mr. Berkel was destijds de advocaat van de Stichting.
2.2. Verzoekers stellen dat, nadat [verweerder] in een psychiatrische kliniek was opgenomen, besprekingen hebben plaatsgevonden tussen hen en een of meer vertegenwoordigers van [verweerder] over de afwikkeling van [verweerder]’ schulden aan verzoekers. Deze besprekingen hebben geleid tot een regeling, aldus verzoekers, op grond waarvan de procedure tussen de Stichting en [verweerder] is doorgehaald. Omdat [verweerder] nu betwist dat deze afspraken zijn gemaakt, wensen verzoekers mr. [partij in het incident] te horen.
2.3. Mr. [partij in het incident] heeft zich ten aanzien van de volgende door mr. Berkel gestelde vragen op zijn verschoningsrecht beroepen:
1. Wat was de aanleiding voor dat overleg (de rechter-commissaris begrijpt: het overleg tussen beide raadslieden)?
2. Van wie had u de instructie ontvangen de zaak door te halen?
3. Waarom kreeg u die instructie?
4. Was degene van wie u de instructie kreeg bevoegd u te instrueren?
5. Heeft u richting mr. Berkel een voorbehoud gemaakt bij het doen doorhalen van de procedure?
6. Zijn er over de inhoud van de procedure door u met mr. Berkel afspraken gemaakt?
7. Heeft u in het kader van de door de broer en zoon opgenomen verantwoordelijkheid c.q. zaakwaarneming zelf nog financiële afspraken namens uw cliënt met derden gemaakt?
2.4. Ter onderbouwing van zijn beroep op het verschoningsrecht, stelt mr. [partij in het incident] – met verwijzing naar HR 1 maart 1985, NJ 1986, 173 en hof Arnhem 13 december 1994, NJ 1996, 241 – het volgende. Uit de brief van mr. Berkel van 4 oktober 2011 (ingekomen ter griffie van de rechtbank op 5 oktober 2011) blijkt dat hij pas overleg heeft gehad met de deken in Rotterdam nadat mr. [partij in het incident] voor de eerste keer was opgeroepen om te getuigen. Dit is in strijd met de voor advocaten geldende gedragsregels.
Verder stelt mr. [partij in het incident] dat de gestelde vragen weliswaar betrekking hebben op het contact dat hij had met mr. Berkel, maar dat dit contact kan niet los worden gezien van hetgeen [verweerder] hem in vertrouwen heeft meegedeeld. Deze mededelingen hebben geleid tot het doorhalen van de procedure. Volgens mr. [partij in het incident] mag hij daarover niets verklaren, temeer niet omdat [verweerder] hem niet van zijn geheimhouding heeft ontslagen.
2.5. Door mr. Berkel is toegelicht dat het om waarheidsvinding gaat. De voorgestelde vragen hebben volgens hem betrekking op hetgeen hij en mr. [partij in het incident] hebben besproken in het kader van de doorhaling van de procedure tussen de Stichting en [verweerder]. Anders gezegd: het gaat om afspraken die de advocaten hebben gemaakt en de aanleiding daarvoor. Tot slot wijst mr. Berkel erop dat de deken in Rotterdam geen bezwaar heeft tegen het oproepen van mr. [partij in het incident] om verklaring af te leggen.
2.6. De rechter-commissaris oordeelt als volgt. Bij de beoordeling van het beroep van mr. [partij in het incident] op zijn verschoningsrecht moet voorop worden gesteld dat een advocaat behoort tot de beperkte groep van personen die uit hoofde van hun functie verplicht zijn tot geheimhouding van al hetgeen hun in hun hoedanigheid wordt toevertrouwd, en aan wie in verband daarmee tevens het recht toekomt zich te dien aanzien ook ten overstaan van de rechter van het afleggen van getuigenis te verschonen. Hieraan ligt ten grondslag dat bij vertrouwenspersonen als advocaten het maatschappelijk belang dat de waarheid in rechte aan het licht komt, moet wijken voor het maatschappelijk belang dat iedereen zich vrijelijk en zonder vrees voor openbaarmaking van het besprokene om bijstand en advies tot hen moet kunnen wenden.
Het voorgaande brengt – zeker in een voorlopig getuigenverhoor – mee dat een beroep van een advocaat op zijn verschoningsrecht, behalve in uitzonderlijke omstandigheden, moet worden gehonoreerd als niet buiten redelijke twijfel is of de te stellen vragen naar waarheid kunnen worden beantwoord zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen moet blijven.
De rechter-commissaris zal het beroep door mr. [partij in het incident] op zijn verschoningsrecht beoordelen aan de hand van voornoemde uitgangspunten.
2.7. In deze zaak is in geschil of een overeenkomst tussen partijen tot stand is gekomen ter zake van de afwikkeling van [verweerder]’ schulden aan verzoekers. Uit de toelichting van mr. [partij in het incident] leidt de rechter-commissaris af dat hij niet aanwezig is geweest bij de onderhandelingen tussen partijen die volgens verzoekers tot deze overeenkomst hebben geleid, maar de uitkomst daarvan van [verweerder] heeft vernomen. Volgens mr. [partij in het incident] hebben de mededelingen van [verweerder] vervolgens geleid tot het doorhalen van de procedure. Gelet op de omstandigheid dat een advocaat alleen aan doorhaling kan meewerken van een procedure waarbij zijn cliënt is betrokken, als hij daartoe de instructie heeft gekregen van zijn cliënt of diens vertegenwoordiger, valt in zoverre niet in te zien in welk opzicht het enkele meedelen van de identiteit van degene die mr. [partij in het incident] de instructie gaf de zaak door te halen, leidt tot openbaarmaking van hetgeen verborgen moet blijven. De rechter-commissaris is dan ook van oordeel dat mr. [partij in het incident] geen beroep op zijn verschoningsrecht toekomt met betrekking tot vraag 2.
2.8. Het beroep van mr. [partij in het incident] op de Gedragsregels maakt voornoemd oordeel niet anders. Met zijn stelling dat mr. Berkel heeft gehandeld in strijd met de Gedragsregels, heeft mr. [partij in het incident] kennelijk het oog op regel 20 van de Gedragsregels 1992. Deze regel luidt:
“Het is de advocaat niet geoorloofd een advocaat of oud-advocaat op te roepen om getuigenis af te leggen ter zake van wat deze in de uitoefening van zijn beroep van advocaat heeft waargenomen alvorens met de deken overleg te hebben gepleegd. Deze regel is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van medewerkers en personeel van een advocaat of oud-advocaat.”
De Gedragsregels brengen normen onder woorden die naar de heersende opvatting in de kring van advocaten in acht genomen behoren te worden bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat voor zijn handelen bij de uitoefening van de praktijk. Gelet hierop zijn de Gedragsregels 1992 geen regels die in een civiele procedure bindende kracht hebben. Ook als mr. Berkel in strijd heeft gehandeld met regel 20, kan mr. [partij in het incident] zijn beroep op het verschoningsrecht niet hierop staven.
2.9. Volgens verzoekers is tijdens de besprekingen met familieleden van [verweerder] besloten dat diens zoon hem zou vertegenwoordigen. Tijdens deze besprekingen is door verzoekers ook een voorstel tot afwikkeling van [verweerder]’ schulden gedaan, welk voorstel zou zijn aanvaard. Gelet op deze kennelijke verwevenheid tussen de vertegenwoordiging van [verweerder] en de afwikkeling van diens schulden is de rechter-commissaris van oordeel dat niet buiten redelijke twijfel is of vraag 4 door mr. [partij in het incident] naar waarheid kan worden beantwoord zonder dat geopenbaard wordt wat verborgen moet blijven. Dit geldt temeer omdat deze vraag – anders dan vraag 2 – geen betrekking heeft op de identiteit van degene die de instructie tot doorhaling gaf, maar (mede) ziet op de wijze waarop de vertegenwoordiging tot stand is gekomen. Onder deze omstandigheden kan niet uitgesloten worden dat als mr. [partij in het incident] naar waarheid verklaart over de vertegenwoordiging van [verweerder], hij ook zal moeten verklaren over hetgeen [verweerder] hem in vertrouwen heeft meegedeeld.
2.10. De rechter-commissaris is van oordeel dat als mr. [partij in het incident] de overige vragen zou beantwoorden, hij – gelet op de omstandigheid dat hij niet aanwezig was bij de besprekingen tussen partijen – zou moeten verklaren over mededelingen die zijn cliënt buiten aanwezigheid van de Stichting in vertrouwelijkheid heeft gedaan. Gelet op de hiervoor onder r.o. 2.6 genoemde uitgangspunten, heeft mr. [partij in het incident] ten aanzien van deze vragen terecht een beroep op zijn verschoningsrecht gedaan.
2.11. Van deze beschikking staat hoger beroep open.
3. De beslissing
De rechter-commissaris
3.1. honoreert het beroep op het verschoningsrecht met betrekking tot de vragen 1, 3 tot en met 7,
3.2. verwerpt het beroep op het verschoningsrecht met betrekking tot vraag 2 en draagt mr. [partij in het incident] op de vraag te beantwoorden:
“Van wie had u de instructie ontvangen de zaak door te halen?”,
3.3. verwijst voor de voortzetting van de procedure naar hetgeen daarover in het proces-verbaal van voorlopig getuigenverhoor van 13 oktober 2011 is vermeld,
3.4. draagt de griffier op een afschrift van deze beschikking te sturen aan verzoekers, verweerder en aan mr. [partij in het incident],
3.5. verzoekt verzoekers als meest gerede partij de rechtbank te berichten als zij en/of mr. [partij in het incident] een rechtsmiddel tegen deze beschikking instellen.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2011.?