ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3778

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
26 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
293981 - HA ZA 10-2119
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen uitvoerbaarverklaring van een Frans vonnis in Nederland

In deze zaak heeft de besloten vennootschap ROUCAR GEAR TECHNOLOGIES B.V. verzet aangetekend tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht van 11 augustus 2010, die de uitvoerbaarverklaring in Nederland van een in Frankrijk op 27 november 2009 genomen rechterlijke beslissing (het Franse vonnis) heeft goedgekeurd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het verzet moet worden beschouwd als een verzet in de zin van artikel 43 van de EEX-Vo, en dat de verzoekschriftprocedure de geëigende procedure is voor het indienen van verzet tegen een uitvoerbaarverklaring.

De rechtbank heeft de dagvaarding van Roucar c.s. aangemerkt als een verzoekschrift tot intrekking van de uitvoerbaarverklaring van het Franse vonnis. Roucar c.s. heeft aangevoerd dat het Franse vonnis niet uitvoerbaar verklaard had mogen worden, omdat niet aan de formaliteiten van artikel 41 jo artikel 53 EEX-Vo was voldaan en dat de tenuitvoerlegging van het Franse vonnis onverenigbaar zou zijn met een eerder vonnis van de rechtbank Utrecht van 30 juni 2010 in de hoofdzaak.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep van Roucar c.s. op artikel 34 sub 3 EEX-Vo faalt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de beslissing van de rechtbank Utrecht in de hoofdzaak enkel een bevoegdheidskwestie betreft en geen onverenigbaarheid in de zin van artikel 34 sub 3 EEX-Vo met het Franse vonnis oplevert. De rechtbank heeft het verzoek tot intrekking van de uitvoerbaarverklaring van het Franse vonnis afgewezen en Roucar c.s. veroordeeld in de proceskosten, die zijn begroot op EUR 904,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van de beschikking.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rekestnummer: 293981 / HA ZA 10-2119
Beschikking van 26 oktober 2011
in de zaak van
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ROUCAR GEAR TECHNOLOGIES B.V.,
gevestigd te Nieuwegein,
2. [verzoeker sub 2],
wonende te [woonplaats],
verzoekers in het verzet,
advocaat mr. P.C. van As te Nieuwegein,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats], Frankrijk,
verweerder in het verzet,
advocaat mr. M.C. Franken- Schoemaker te Houten.
Partijen zullen hierna worden aangeduid als Roucar c.s. en [verweerder].
1. De procedure
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding d.d. 26 augustus 2010, ex artikel 69 Rv aangemerkt als verzoekschrift
- de conclusie van antwoord, ex artikel 69 Rv aangemerkt als verweerschrift
- het vonnis in incident van 16 februari 2011, ex artikel 69 Rv aangemerkt als tussenbeslissing
- de conclusie van repliek, ex artikel 69 Rv aangemerkt als akte na tussenbeslissing
- de conclusie van dupliek, ex artikel 69 Rv aangemerkt als antwoordakte na tussenbeslissing.
2. De beoordeling
2.1. Met het instellen van de onderhavige procedure wenst Roucar c.s. in verzet te komen tegen de beschikking van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van
11 augustus 2010 (zaaknr./rekestnr. 283529/ KG RK 10-286), inhoudende de uitvoerbaarverklaring in Nederland van een in Frankrijk op 27 november 2009 genomen rechterlijke beslissing (hierna te noemen: het Franse vonnis). De voorzieningenrechter heeft deze beschikking genomen op grond van de Verordening (EG) nr. 44/2001 “Brussel I” (hierna: de EEX-Vo), zodat dit verzet moet worden beschouwd als een verzet in de zin van artikel 43 van de EEX-Vo.
Uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Uitvoeringswet van de EEX-Vo (Tweede Kamer 2004-2005, 29980, nr. 3, artikel 29) blijkt dat de wetgever voor het instellen van verzet tegen een uitvoerbaarverklaring op grond van de EEX-Vo de verzoekschriftprocedure heeft aangewezen als de geëigende procedure. Het verzet had mitsdien middels een verzoekschrift ingesteld moeten worden (vgl. artikel 2.1.9 van het Procesreglement verzoekschriftprocedures rechtbank sector civiel handel/voorzieningen-rechter).
2.2. Nu beide partijen er blijkens de tussen hen gewisselde stukken onmiskenbaar van uit zijn gegaan dat de onderhavige procedure geldt als een verzet in de zin van artikel
43 EEX-Vo, merkt de rechtbank op grond van artikel 69 Rv de dagvaarding aan als een verzoekschrift strekkende tot intrekking van de uitvoerbaarverklaring van het Franse vonnis (en de overige gewisselde stukken als verweerschrift, akte na tussenbeslissing en antwoordakte na tussenbeslissing), zodat de omstandigheid dat deze procedure is ingeleid door middel van een dagvaarding niet aan de behandeling van het verzet in de weg staat.
2.3. Roucar c.s. heeft aan zijn verzet tegen de hiervoor bedoelde beschikking van de voorzieningenrechter ten grondslag gelegd dat het Franse vonnis niet uitvoerbaar verklaard had mogen worden, omdat:
- niet aan de formaliteiten van artikel 41 jo artikel 53 EEX-Vo was voldaan;
- tenuitvoerlegging van het Franse vonnis onverenigbaar zou zijn met het vonnis van de rechtbank Utrecht van 30 juni 2010 in de zaak Roucar tegen de curator van Four Stroke S.A.R.L. en [verweerder] (zaaknr./rolnr/ 277615/HA ZA 90-2640, hierna te noemen: de hoofdzaak).
2.4. Ingevolge artikel 45 EEX-Vo kan een verklaring van uitvoerbaarheid door het gerecht dat oordeelt over een verzet in de zin van artikel 43 EEX-Vo, slechts op één van de in artikelen 34 en 35 genoemde gronden worden geweigerd of ingetrokken. Nu het niet voldoen aan de vereisten van de artikelen 41 en 53 van de Verordening niet valt onder één van deze gronden, kan uitvoerbaarverklaring reeds daarom niet op die grond worden ingetrokken.
2.5. Intrekking van een uitvoerbaarverklaring is wel mogelijk op de grond dat de uitvoerbaar verklaarde beslissing onverenigbaar is met een tussen dezelfde partijen in de aangezochte lidstaat gegeven beslissing (artikel 34 sub 3 EEX-Vo).
2.6. Roucar c.s. heeft in dit kader aangevoerd dat van een dergelijke onverenigbaarheid sprake is, omdat de beslissing in het Franse vonnis dat de aan de orde zijnde intellectuele eigendomsrechten toekomen aan [verweerder] onverenigbaar is met toewijzing door de rechtbank Utrecht van de in de hoofdzaak gevorderde verklaring voor recht dat deze intellectuele eigendomsrechten toebehoren aan Roucar c.s. Omdat artikel 34 sub 3 EEX-Vo beoogt te voorkomen dat beslissingen die onverenigbaar zijn met een in een andere lidstaat gewezen beslissing ten uitvoer gelegd kunnen worden, dient de rechtbank in de onderhavige procedure te anticiperen op de mogelijke uitspraak van de rechtbank in de hoofdzaak, aldus Roucar c.s.
2.7. De rechtbank kan Roucar c.s. niet volgen in zijn standpunt. Artikel 34 sub 3 EEX-Vo spreekt over een “gegeven beslissing”. Deze zinsnede kan niet anders worden begrepen dan dat deze weigeringsgrond alleen opgeld doet op het moment dat er een rechterlijke beslissing in de aangezochte lidstaat is genomen die onverenigbaar is met de uitvoerbaar te verklaren buitenlandse beslissing. In dat licht is geen plaats voor anticipatie op een mogelijk in de aangezochte lidstaat nog te nemen rechterlijke beslissing. In een dergelijk geval is immers nog mogelijk dat de rechter van de aangezochte lidstaat voor het nemen van de beslissing rekening houdt met de in een andere lidstaat gegeven beslissing. Artikel 34 sub 3 is niet voor een dergelijk geval geschreven.
De beslissing van de rechtbank Utrecht in de hoofdzaak van 30 juni 2010 houdt enkel een beslissing in op de vraag of de rechtbank bevoegd is om van de ingestelde vorderingen kennis te nemen. Een dergelijke bevoegdheidskwestie vormt geen grond die bij de toets of sprake is van onverenigbaarheid in de zin artikel 34 sub 3 EEX-Vo, in aanmerking mag worden genomen (vlg. Hof van Justitie 6 juni 2002, C80/00, overweging 44). Nu het vonnis van de rechtbank Utrecht van 30 juni 2010 overigens geen beslissing inhoudt omtrent de vraag aan wie de genoemde intellectuele eigendomsrechten toekomen, moet de slotsom zijn dat dat vonnis en het Franse vonnis geen rechtsgevolgen hebben die elkaar uitsluiten. Van onverenigbaarheid in de zin van het genoemde artikel 34 sub 3 is daarom geen sprake. Dit betekent dat het beroep van Roucar c.s. op artikel 34 sub 3 EEX-Vo faalt.
2.8. Het voorgaande betekent dat het verzoek om de uitvoerbaarverklaring van het Franse vonnis in te trekken moet worden afgewezen.
2.9. Roucar c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van deze procedure worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [verweerder] worden begroot op:
- betaald vast recht EUR 0,00
- salaris advocaat 904,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 904,00
Nu een proceskostenveroordeling niet kan worden aangemerkt als een vordering die voortspruit uit een handelsovereenkomst, is de gevorderde wettelijke handelsrente over de proceskosten niet toewijsbaar. In plaats daarvan zal (met ingang van de hierna te bepalen redelijke termijn) de wettelijke rente in de zin van artikel 6:119 BW worden toegewezen.
2.10. De nakosten, waarvan [verweerder] betaling vraagt, zullen op de in het dictum weergegeven wijze worden begroot.
3. De beslissing
De rechtbank
3.1. wijst het verzoek tot intrekking van de uitvoerbaarverklaring van de beslissing van 27 november 2009 van het Tribunal de Grande Instance de Paris (Frankrijk) af,
3.2. veroordeelt Roucar c.s. hoofdelijk, in die zin dat indien de één betaalt, de ander daarvan zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [verweerder] tot op heden begroot op EUR 904,00, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van deze beschikking, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van deze beschikking tot de dag van volledige betaling,
3.3. veroordeelt Roucar c.s., indien niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig volledig aan deze beschikking wordt voldaan, in de na deze beschikking ontstane kosten, begroot op:
- EUR 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving door [verweerder] aan de beschikking heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van EUR 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
3.4. verklaart onderdelen 3.2 en 3.3 van deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
3.5. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A. Steenbergen en in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2011.?