ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3691

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
312578 - KG ZA 11-779
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake verkapt eigenbeslag en misbruik van recht in kort geding tussen Aannemersbedrijf T. Hopman B.V. en Koelewijn Bronbemalingen B.V.

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, vorderde Aannemersbedrijf T. Hopman B.V. (hierna: Hopman) de opheffing van een conservatoir beslag dat door Koelewijn Bronbemalingen B.V. (hierna: Koelewijn) was gelegd op de derdengeldrekening van de Stichting Derdengelden Heijltjes Advocaten. Het beslag was gelegd naar aanleiding van een geschil dat voortvloeide uit een aannemingsovereenkomst tussen partijen, waarbij Koelewijn in reconventie schadevergoeding had gevorderd van Hopman. De voorzieningenrechter oordeelde dat het gelegde beslag een verkapt eigenbeslag was, wat betekent dat het beslag niet was bedoeld om een rechtmatige vordering te waarborgen, maar om de tenuitvoerlegging van een eerder vonnis van de Raad van Arbitrage te frustreren. Dit werd als misbruik van recht aangemerkt.

De voorzieningenrechter overwoog dat Koelewijn niet had aangetoond dat er sprake was van een noodtoestand die het beslag rechtvaardigde. De vrees van Koelewijn voor een bedrijfsbeëindiging aan de zijde van Hopman was niet voldoende onderbouwd. De rechter concludeerde dat het belang van Hopman om over het door Koelewijn verschuldigde bedrag te kunnen beschikken zwaarder woog dan de belangen van Koelewijn. Het beslag werd opgeheven en Koelewijn werd veroordeeld in de proceskosten van Hopman.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor partijen om zorgvuldig om te gaan met het leggen van beslag en de voorwaarden waaronder dit kan plaatsvinden. De rechter stelde ook dat een algemeen verbod op het leggen van beslag te ver zou gaan, maar dat Koelewijn bij toekomstige verzoeken tot beslaglegging een kopie van het vonnis diende te voegen.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 312578 / KG ZA 11-779
Vonnis in kort geding van 28 oktober 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AANNEMERSBEDRIJF T. HOPMAN B.V.,
gevestigd te Bunschoten-Spakenburg,
eiseres,
advocaat mr. E.P. Breukelaar te Heilig Landstichting, gemeente Groesbeek,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
KOELEWIJN BRONBEMALINGEN B.V.,
gevestigd te Bunschoten,
gedaagde,
advocaat mr. W. de Vries te Den Haag.
Partijen zullen hierna Hopman en Koelewijn genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties 1 tot en met 8
- het faxbericht van Koelewijn met producties 1 tot en met 3, ontvangen op 12 oktober 2011 om 16.56 uur
- het faxbericht van Hopman met productie 9, ontvangen op 12 oktober 2011 om 17.08 uur
- het faxbericht van Hopman met productie 10, ontvangen op 13 oktober 2011 om 9.04 uur
- het faxbericht van Koelewijn met een rapport van Van Keulen Bouw B.V., ontvangen op 13 oktober 2011 om 13.21 uur; dit rapport wordt vanwege de late indiening buiten beschouwing gelaten, zoals tijdens de mondelinge behandeling is beslist
- de mondelinge behandeling op 13 oktober 2011 om 15.30 uur
- de pleitnota van Hopman
- de pleitnota van Koelewijn.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen Hopman als aanneemster en Koelewijn als opdrachtgeefster is in januari 2008 een overeenkomst van aanneming van werk gesloten ter zake van de nieuwbouw van een bedrijfshal met kantoor.
2.2. Naar aanleiding van (de uitvoering van) deze aannemingsovereenkomst is tussen partijen een geschil gerezen. Dit geschil is voorgelegd aan de Raad van Arbitrage. Hopman heeft in die procedure in conventie betaling gevraagd van facturen van totaal € 47.611,00 vermeerderd met rente en kosten. Koelewijn heeft in reconventie schadevergoeding gevorderd van € 64.713,73, vermeerderd met rente en kosten, vanwege gestelde gebreken aan het door Hopman uitgevoerde werk.
2.3. Op 18 augustus 2011 heeft de Raad van Arbitrage - voor zover van belang - Koelewijn in conventie veroordeeld tot betaling van € 54.725,10 (te weten de hoofdsom van € 47.611,00 vermeerderd met rente en kosten) te vermeerderen met rente en proceskosten. De reconventionele vordering van Koelewijn tot schadevergoeding is afgewezen.
2.4. Naar aanleiding van dit vonnis heeft Hopman per brief van 19 augustus 2011 aan Koelewijn een betalingsverzoek gedaan voor in totaal € 79.014,86 (te weten € 54.725,10, de proceskosten van € 12.624,64 en de wettelijke handelsrente van € 11.665,12). Koelewijn is verzocht te betalen op de derdengeldrekening van de Stichting Derdengelden Heijltjes Advocaten (hierna: de derdengeldrekening).
2.5. Koelewijn heeft op 6 september 2011 verlof gevraagd aan en gekregen van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Utrecht tot het leggen van conservatoir derdenbeslag op de derdengeldrekening. De vordering van Koelewijn is daarbij begroot op € 150.000,00.
2.6. Op 7 september 2011 heeft Koelewijn het bedrag van € 79.014,86, waarvan Hopman betaling had gevraagd, betaald op de derdengeldrekening.
2.7. Dezelfde dag, 7 september 2011, heeft Koelewijn beslag gelegd op alle voor beslag vatbare vorderingen die Hopman heeft op de Stichting Derdengelden Heijltjes Advocaten of uit een reeds nu bestaande rechtsverhouding rechtstreeks van de Stichting Derdengelden Heijltjes Advocaten zal verkrijgen, meer speciaal op, doch niet beperkt tot de door Koelewijn verrichte betaling.
3. Het geschil
3.1. Hopman vordert samengevat - de opheffing van het op 7 september 2011 op de derdengeldrekening gelegde beslag en voorts Koelewijn te verbieden om verder conservatoir beslag te leggen op bezittingen van Hopman danwel vorderingen van derden op Hopman op straffe van een dwangsom, vermeerderd met de proceskosten.
3.2. Koelewijn voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Hopman voert ter onderbouwing van zijn vordering onder meer het volgende aan. Met het verlenen van verlof tot beslaglegging is de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Raad van Arbitrage gefrustreerd. Daarvoor is het beslagrecht niet bedoeld en dit verkapte eigenbeslag dient te worden aangemerkt als misbruik van recht. Voor de beoordeling van de opheffing van het beslag kan aansluiting worden gezocht bij de criteria voor het schorsen van de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard veroordelend vonnis. Aan die criteria wordt niet voldaan. Er is namelijk geen sprake van een kennelijke juridische of feitelijke misslag, er zijn geen nova (na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten) en er is geen noodtoestand aan de zijde van Koelewijn die de frustratie van de tenuitvoerlegging wettigt. Als overigens - in afwijking van deze criteria - sprake dient te zijn van een belangenafweging, dan valt deze uit in het voordeel van Hopman, omdat geen sprake is van een restitutierisico aan de zijde van Hopman en de vordering van Koelewijn ondeugdelijk is. Vanwege de onnodige en onterechte beslaglegging heeft Koelewijn een schade geleden van € 7.500,00. De bedrijfsvoering wordt namelijk door het beslag bemoeilijkt en Hopman was genoodzaakt proceskosten te maken.
4.2. Koelewijn voert als verweer het volgende aan. Koelewijn heeft voldaan aan het vonnis van de Raad van Arbitrage door te betalen op de door Hopman voorgeschreven wijze. Koelewijn wil zekerstellen dat bedragen waarop hij gerechtvaardigd aanspraak maakt door Hopman terugbetaald zullen worden. Dit is een gerechtvaardigd verlangen en geen misbruik van recht. In het verzoekschrift tot beslaglegging zijn alle relevante omstandigheden naar voren gebracht, zodat geen sprake is van misbruik van recht. Er heeft zich bovendien een novum voorgedaan. Eerst in juli/augustus kwamen Koelewijn namelijk berichten ter ore dat een groot aantal werknemers van Hopman zou worden ontslagen. Koelewijn vreest daarom dat een bedrijfsbeëindiging door Hopman aan de orde is. Reeds op 11 augustus 2011, dus even voordat het vonnis van de Raad van Arbitrage bekend werd, heeft Koelewijn aan Hopman gevraagd om informatie over een mogelijke bedrijfsbeëindiging. Nadien is dit verzoek herhaald, maar van Hopman kwam geen reactie. Uit de dagvaarding waarmee dit kort geding is ingeleid blijkt dat deze vrees terecht is. Voor een aantal werknemers is inderdaad ontslag aangevraagd. Vanwege deze vrees heeft Koelewijn het beslag gelegd. Deze zorgen die Koelewijn heeft over het restitutierisico konden niet in de procedure bij de Raad van Arbitrage naar voren worden gebracht, omdat dit risico nog niet bekend was. Voorts zullen de vorderingen van Koelewijn in hoger beroep bij de Raad van Arbitrage wel worden toegewezen. Ter onderbouwing van die vorderingen zullen stukken en deskundigenrapporten in het geding worden gebracht die dan bij de beoordeling kunnen worden meegenomen.
4.3. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. Door Koelewijn is derdenbeslag gelegd op een door haar uit hoofde van het vonnis van de Raad van Arbitrage van 18 augustus 2011 verrichte betaling, tegen welk vonnis Koelewijn voornemens is hoger beroep in te stellen. Door de betaling is het bedrag uit het vermogen van Koelewijn gevloeid en is het bedrag geboekt op de derdenrekening overeenkomstig de instructies in het betalingsverzoek. Hiermee heeft Koelewijn bevrijdend betaald. In zoverre is door Koelewijn voldaan aan het vonnis van 18 augustus 2011. Het gevolg van het gelegde beslag is echter dat Hopman niet kan beschikken over het bedrag dat door Koelewijn ingevolge dat vonnis is betaald. Aannemelijk is geworden dat dit ook de bedoeling was van het gelegde beslag. Door beslag te leggen direct nadat het door Koelewijn te betalen bedrag was overgemaakt op de derdenrekening van de raadsman van Hopman, kon Koelewijn bewerkstelligen dat dit bedrag door het beslag zou worden getroffen. Aldus was het effect van het derdenbeslag dat het voldoen aan het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de Raad van Arbitrage werd geblokkeerd. Dit terwijl de grondslag die Koelewijn in het verzoekschrift tot beslaglegging heeft aangevoerd de vordering betreft die door de Raad van Arbitrage in reconventie is afgewezen. In het licht hiervan en gegeven het feit dat de vorderingen van Hopman en Koelewijn zijn ontstaan uit dezelfde rechtsgrond (de overeenkomst van aanneming van werk), merkt de voorzieningenrechter het beslag aan als een verkapt eigenbeslag. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat dit beslag een frustratie is van de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Raad van Arbitrage. De omstandigheid dat Koelewijn aan het verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag de relevante feiten naar voren heeft gebracht - zo heeft zij onbetwist gesteld - neemt niet weg dat gebruikmaking van dit verlof misbruik van recht kan opleveren.
4.4. Tegen deze achtergrond bestaat er aanleiding om - bij de beoordeling van de vraag of het gelegde beslag opgeheven dient te worden - aansluiting te zoeken bij de criteria, die worden gehanteerd bij het beoordelen van de vraag of de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaard veroordelend vonnis dient te worden geschorst. Dit komt in dit geval neer op de vraag of het vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust, dan wel of op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten de tenuitvoerlegging daarvan klaarblijkelijk aan de zijde van Koelewijn een noodtoestand zal doen ontstaan. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, heeft Koelewijn door het beslag te leggen in beginsel misbruik gemaakt van haar bevoegdheid om beslag te leggen. De vraag of het leggen van een conservatoir beslag als misbruik van recht en daarom als onrechtmatig moet worden aangemerkt, dient in beginsel te worden beantwoord aan de hand van de concrete omstandigheden ten tijde van de beslaglegging, waaronder de hoogte van de te verhalen vordering, de waarde van de beslagen goederen en de eventueel onevenredig zware wijze waarop de schuldenaar door het beslag op (een van) die goederen in zijn belangen wordt getroffen.
4.5. Koelewijn heeft niet aangevoerd, en evenmin is gebleken, dat sprake is van kennelijke feitelijke of juridische misslag in het vonnis van de Raad van Arbitrage. Wel stelt Koelewijn dat sprake is van na het vonnis gebleken feiten, te weten een gegronde vrees voor bedrijfsbeëindiging door Hopman en een onderbouwing door deskundigen van de aansprakelijkheid van Hopman voor de gestelde gebreken en de als gevolg daarvan geleden schade. Voorshands is de voorzieningenrechter van oordeel dat hieruit niet klaarblijkelijk volgt dat door de tenuitvoerlegging van het vonnis van de Raad van Arbitrage bij Koelewijn een noodtoestand zal doen ontstaan. Immers, zelfs als het door Koelewijn gestelde juist is, heeft Koelewijn onvoldoende onderbouwd waarom hierdoor voor Koelewijn een noodsituatie zal ontstaan. Aldus is in beginsel sprake van misbruik van bevoegdheid van Koelewijn. Het belang van Koelewijn dat verhaal mogelijk is voor de vordering die zij op Hopman stelt te hebben, in het geval Koelewijn in het hoger beroep in het gelijk wordt gesteld leidt - wat er ook van zij - niet tot een ander oordeel, omdat het niet opweegt tegen het belang van Hopman daadwerkelijk te kunnen beschikken over het door Koelewijn op grond van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis verschuldigde bedrag voor zijn bedrijfsvoering, ook al heeft Hopman ter zitting verklaard dat het bedrijf ook zonder de directe beschikking over het geld kan voortbestaan. Het beslag zal worden opgeheven.
4.6. Een algemeen verbod om opnieuw beslag te (doen) leggen gaat te ver. Gelet op het voorgaande is wel toewijsbaar een verbod tot het leggen van beslag voor de onderhavige vordering, indien bij het desbetreffende verzoekschrift aan de voorzieningenrechter van de rechtbank niet een afschrift van dit vonnis is gevoegd, op straffe van verbeurte van een dwangsom als na te melden. Deze dwangsom zal worden beperkt als volgt.
4.7. Hopman stelt schade te hebben geleden vanwege het onrechtmatig gelegde beslag bestaande uit proceskosten. Koelewijn zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. Reeds omdat de onderbouwing ontbreekt van de gevorderde € 7.500,00 wordt niet dit volledige bedrag toegewezen, maar worden de kosten aan de zijde van Hopman het begroot als volgt.
- dagvaarding € 87,31
- griffierecht 560,00
- salaris advocaat 816,00
Totaal € 1.463,31
4.8. De gevorderde nakosten worden toegewezen als na te melden.
5. De beslissing
De voorzieningenrechter
5.1. heft op het op 7 september 2011 ten laste van Hopman onder stichting Stichting Derdengelden Heijltjes Advocaten te Heilig Landstichting (gemeente Groesbeek) gelegde beslag,
5.2. gebiedt Koelewijn bij een volgend verzoek tot beslaglegging voor diens vordering tot schadevergoeding zoals is voorgelegd aan de Raad van Arbitrage (en bij vonnis van 18 augustus 2011 is beslist) en/of de schadeposten die zijn omschreven in diens verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag d.d. 6 september 2011, een kopie van dit vonnis aan te hechten,
5.3. veroordeelt Koelewijn om aan Hopman een dwangsom te betalen van € 10.000,00 voor iedere keer dat zij niet aan de in 5.2. uitgesproken hoofdveroordeling voldoet, tot een maximum van € 100.000,00 is bereikt,
5.4. veroordeelt Koelewijn in de proceskosten, aan de zijde van Hopman tot op heden begroot op € 1.463,31, te voldoen binnen 14 dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.5. veroordeelt Koelewijn, indien niet binnen 14 dagen na vandaag vrijwillig volledig aan dit vonnis wordt voldaan, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien de veroordeelde niet binnen 14 dagen na aanschrijving door Hopman aan het vonnis heeft voldaan en vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.6. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P.H. van Driel van Wageningen en in het openbaar uitgesproken op 28 oktober 2011.?