ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3690

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
2 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
710201 UC EXPL 10-13532 mh
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van schilderwerkzaamheden in het kader van renovatie

In deze zaak vordert eiser betaling van een factuur die volgens hem betrekking heeft op schilderwerkzaamheden die hij heeft verricht in het kader van de renovatie van het pand van gedaagde. Gedaagde betwist echter dat eiser deze werkzaamheden heeft uitgevoerd. De procedure begon met een tussenvonnis op 20 april 2011, gevolgd door een comparitie van partijen op 16 augustus 2011. Tijdens deze comparitie heeft eiser zijn werkzaamheden nader toegelicht, waarbij hij verklaarde dat de factuur zowel schilderwerkzaamheden als stucwerkzaamheden omvatte. Gedaagde heeft echter aangevoerd dat hij de schilderwerkzaamheden zelf heeft uitgevoerd, omdat eiser deze niet tijdig had afgerond. De kantonrechter heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat eiser werkzaamheden heeft verricht, maar er is onduidelijkheid over de aard van deze werkzaamheden.

De kantonrechter heeft eiser opgedragen bewijs te leveren van de door hem verrichte schilderwerkzaamheden. Eiser heeft schriftelijke verklaringen van zijn medewerkers overgelegd, maar gedaagde heeft de juistheid van deze verklaringen betwist. De kantonrechter heeft geoordeeld dat eiser niet heeft aangetoond dat gedaagde de factuur van € 3.180,- moet betalen, omdat de ondertekening van een herinneringsbrief door gedaagde niet als erkenning van de schuld kan worden beschouwd. De zaak is aangehouden voor bewijslevering door eiser, waarbij hij de mogelijkheid heeft om getuigen te horen.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat eiser de gelegenheid krijgt om aan te tonen dat hij de schilderwerkzaamheden heeft uitgevoerd die ten grondslag liggen aan de factuur. Indien hij hierin niet slaagt, zullen zijn vorderingen worden afgewezen. De zaak is gepland voor een rolzitting op 16 november 2011, waar eiser zijn bewijsvoering kan toelichten.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
sector handel en kanton
kantonrechter
locatie Utrecht
zaaknummer: 710201 UC EXPL 10-13532 mh
vonnis van 2 november 2011
inzake
[eiser],
mede h.o.d.n. [bedrijf],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [eiser],
eiser,
gemachtigde: ABC Incasso BV,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
verder te noemen [gedaagde],
gedaagde,
gemachtigde: mr. C. Maat.
1. Het verloop van de procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 20 april 2011;
- de comparitie van partijen van 16 augustus 2011, waarvan aantekening is gehouden;
- de conclusie van repliek (na comparitie) met één productie;
- de conclusie van dupliek (na comparitie).
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. Feiten
2.1. Medio juli 2009 is tussen partijen een mondelinge overeenkomst tot stand gekomen op grond waarvan [eiser] ten behoeve van [gedaagde] renovatiewerkzaamheden zou verrichten aan diens pand aan de [adres] in [woonplaats]. Deze werkzaamheden bestonden onder meer uit het repareren, stucen en schilderen van muren.
2.2. Op 15 december 2009 stuurt [eiser] een factuur aan [gedaagde] van € 3.180,- (inclusief BTW). Deze factuur vermeldt als beschrijving “schilderwerk”.
2.3. Op 1 mei 2010 komen [eiser] en [gedaagde] elkaar in een bouwmarkt tegen. Tijdens deze ontmoeting ondertekent [gedaagde] de brief die [eiser] bij zich heeft. Deze brief is gedateerd 21 april 2010 en luidt:
“HERINNERING
(…)
Uit mijn administratie is gebleken dat de betalingstermijn van volgende facturen:
- nr. 21/2009 van 17 oktober 2009 ad € 5.830,00
- nr. 24a/2009 van 27 oktober 2009 ad € 3.390,96
- nr. 29/2009 van 15 december 2009 ad € 3.180,00
totaal: 12.400,96 is verstreken. Wellicht heeft u dit over het hoofd gezien.
(…)
Voor vragen en/of opmerkingen kunt u contact met ons opnemen via telefoonnummer: (…)”
2.4. Bij brief van 28 mei 2010 aan [eiser] schrijft [gedaagde] onder meer:
“Naar aanleiding van uw schrijven van de 17e dezer bericht ik u dat ik de juistheid van de genoemde facturen betwist en om deze reden (nog) niet tot betaling wens over te gaan.
(…)
De overeenkomst behelsde ondermeer een tijdige oplevering van uw werkzaamheden met als nadrukkelijke afspraak dat ik binnen zes (6) maanden het pand aan de [adres] te [woonplaats] weer in de verkoop kon nemen om zodoende 6% overdrachtsbelasting te kunnen terugvorderen. (…)”
2.5. In zijn brief van 2 juli 2010 reageert [eiser] als volgt:
“Uw brief is duidelijk een betalingsweigering, op basis van achteraf verzonnen argumenten. U gaat voorbij aan het feit dat er betalingsafspraken zijn gemaakt. U komt pas achteraf met allerlei onheuse argumenten om onder volledige betaling uit te komen. (…)”
2.6. In hun gezamenlijk ondertekende schriftelijke verklaring van augustus 2011 (vertaald door mevrouw B. Hitchcock-Szafranska, beëdigd vertaler) verklaren [eiser], [A], [B] en [C] het volgende:
“Ondergetekenden verklaren dat zij in de periode juli t/m december 2009 in het pand [adres] te [woonplaats] schilderswerkzaamheden hebben verricht in de woonkamer, de gangen, de toiletruimte en de badkamer.
Onder deze schilder werkzaamheden dient te worden verstaan: muren schilderen met grondverf op de eerste verdieping en benedenverdieping, daarna schilderen met latexverf beneden in de woonkamer, keuken, hal, wc en de badkamer. Bovendien deden we werk rondom voorbereiden voor schilderwerkzaamheden en grondverf aanbrengen aan 5 stuk binnendeuren en voorbereiden voor schilderen en grondverf aanbrengen aan 5 vensterbanken.”
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert dat de kantonrechter – samengevat – [gedaagde] bij uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis veroordeelt een bedrag van € 3.714,80 te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de dagvaarding tot aan die van algehele voldoening, alsmede in de kosten van de procedure.
3.2. [eiser] stelt – kort samengevat – dat hij op of omstreeks 6 juli 2009 met de renovatiewerkzaamheden is begonnen. De materialen die nodig waren voor de uitvoering van het werk, heeft hij voor gefinancierd. Uiteindelijk zijn de werkzaamheden op of rond 29 december 2010 afgerond. De factuur met betrekking tot de voorgeschoten materialen werd samen met een andere factuur, na diverse aanmaningen, pas in maart 2010 door [gedaagde] betaald. [gedaagde] laat echter de factuur van € 3.180,- onbetaald, aldus [eiser]. Dat [gedaagde] gehouden is ook deze factuur te betalen, blijkt volgens [eiser] uit het feit dat hij de herinneringsbrief op 1 mei 2010 zonder enig voorbehoud heeft ondertekend (zie r.o. 2.3).
3.3. Tijdens de comparitie heeft [eiser] de werkzaamheden nader toegelicht die ten grondslag liggen aan de factuur waarvan hij betaling vordert. Enerzijds heeft hij verklaard dat deze factuur uitsluitend op schilderwerkzaamheden betrekking heeft, anderzijds heeft hij verklaard dat de factuur ook op stucwerkzaamheden ziet. De reden waarom de factuur desondanks slechts schilderwerk vermeldt, is volgens [eiser] gelegen in het feit dat [gedaagde] hem had meegedeeld dat de restauratiewerkzaamheden alleen uit het bouwdepot konden worden betaald voor zover deze werkzaamheden schilderwerkzaamheden betroffen. Andere werkzaamheden (zoals stucen en het aanbrengen van nieuwe trappen) konden niet uit het bouwdepot gefinancierd worden, aldus [eiser].
De schilderwerkzaamheden die [eiser] heeft uitgevoerd, betroffen onder meer het schilderen met grondverf van de muren van de woonkamer en van de kamers boven en beneden.
In zijn conclusie van repliek (na comparitie) stelt [eiser] zich – met verwijzing naar de schriftelijke verklaring van hem en zijn personeel (zie r.o. 2.6) – dat de factuur betrekking heeft op schilderwerkzaamheden. Verder betwist hij dat hij met [gedaagde] enige oplevertermijn overeen is gekomen.
3.4. In zijn conclusie van antwoord betwist [gedaagde] dat [eiser] de overeengekomen schilderwerkzaamheden heeft verricht. Hierdoor was [gedaagde] genoodzaakt het schilderwerk (samen met kennissen en familieleden) zelf ter hand te nemen. De factuur waarvan [eiser] betaling vordert, heeft betrekking op niet verrichte werkzaamheden, aldus [gedaagde].
In zijn conclusie van dupliek voert [gedaagde] aan dat de enige schilderwerkzaamheden die [eiser] heeft verricht herstelwerkzaamheden aan de plafonds op de benedenverdieping betreffen. Dit was nodig om de schade te herstellen die [eiser] heeft veroorzaakt bij het aanbrengen van de centrale verwarming.
Verder voert [gedaagde] aan dat hij [eiser] al voor september 2009 mondeling heeft meegedeeld dat de afronding van de werkzaamheden niet tijdig zou zijn en dat hij daarom de facturen van [eiser] heeft betwist. Ter onderbouwing van dit verweer voert [gedaagde] aan afgesproken was dat [eiser] de werkzaamheden uiterlijk eind september 2009 afgerond zou hebben, zodat het pand per oktober 2009 in de verkoop kon en [gedaagde] overdrachtsbelasting kon terugkrijgen. Hierbij verwijst [gedaagde] naar zijn brief van 28 mei 2010 (zie r.o. 2.4). Het enkele feit dat hij de herinneringsbrief op 1 mei 2010 heeft ondertekend, houdt niet in dat hij erkent de factuur te moeten betalen, aldus nog steeds [gedaagde]. Hij stelt deze brief ter kennisname te hebben ondertekend.
3.5. Tijdens de zitting heeft [gedaagde] toegelicht dat alle werkzaamheden uit het bouwdepot betaald konden worden (en dus niet uitsluitend schilderwerkzaamheden) en dat hij [eiser] nooit anders heeft meegedeeld. In dit licht stelt [gedaagde] dat [eiser] ook facturen heeft gestuurd waarop onder meer timmerwerk vermeld stond. Voor zover de openstaande factuur betrekking heeft op stucwerk, zijn deze werkzaamheden al betaald, aldus [gedaagde].
Tot slot is de toelichting die [eiser] tijdens de comparitie heeft gegeven voor de door hem gefactureerde werkzaamheden volgens [gedaagde] ongeloofwaardig.
3.6. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Partijen verschillen op veel punten met elkaar van mening, maar tussen hen staat in elk geval vast dat [eiser] ten behoeve van [gedaagde] renovatiewerkzaamheden zou verrichten aan diens pand in [woonplaats]. Evenmin is in geschil dat [eiser] de nodige renovatiewerkzaamheden ook daadwerkelijk heeft uitgevoerd. Partijen twisten wel over de vraag of [eiser] schilderwerkzaamheden heeft uitgevoerd.
4.2. De kantonrechter is van oordeel dat uit de enkele ondertekening door [gedaagde] van de brief van 21 april 2010 (zie r.o. 2.3) niet blijkt dat hij erkent de factuur ten bedrage van € 3.180,- te moeten betalen. Gelet op het verweer van [gedaagde] dat hij deze brief uitsluitend ter kennisname (lees: ontvangst) heeft ondertekend, had het op de weg van [eiser] gelegen feiten en omstandigheden aan te voeren die de conclusie rechtvaardigen dat uit de ondertekening door [gedaagde] een erkenning van zijn schuld blijkt. Dit heeft [eiser] nagelaten.
4.3. [gedaagde] stelt de kantonrechter vast dat [eiser] tijdens de zitting tegenstrijdig heeft verklaard over de werkzaamheden die volgens hem ten grondslag liggen aan de factuur waarvan hij betaling vordert. In zijn conclusie van repliek na comparitie licht [eiser] toe dat de juridische discussie ter zitting tussen zijn gemachtigde, de advocaat van [gedaagde] en de kantonrechter niet door de tolk zijn begrepen en daarom door haar verkeerd zijn vertaald, zodat ook [eiser] de discussie niet begrepen heeft. [gedaagde] noemt deze verklaring ongeloofwaardig, gelet op de inbreng en opstelling van de tolk.
4.4. De toelichting van [eiser] dat zijn tolk hetgeen is besproken over de aan de factuur ten grondslag liggende werkzaamheden niet begreep, wordt door de kantonrechter als ongeloofwaardig terzijde geschoven. Uit niets is gebleken dat de tolk die de Nederlandse taal uitstekend bleek te beheersen, het debat op dit punt niet begreep. In het bijzonder heeft de tolk zelf niet aangegeven dat zij niet begreep waar de discussie over ging.
4.5. Hier staat tegenover dat [eiser] zich ter nadere onderbouwing van zijn stelling dat hij schilderwerkzaamheden heeft verricht, beroept op schriftelijke verklaringen van zijn medewerkers die bij de renovatie betrokken waren (zie r.o. 2.6). Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiser] hiermee voldaan aan de op hem rustende nadere stelplicht, zodat zij [eiser] zal opdragen te bewijzen dat hij de schilderwerkzaamheden heeft uitgevoerd die ten grondslag liggen aan de factuur waarvan hij betaling vordert.
4.6. Voor het geval [eiser] bewijs wil leveren door het horen van getuigen, gaat de kantonrechter ervan uit dat bij het tijdstip van oproeping van de getuigen rekening wordt gehouden met de te verwachten duur van het verhoor per getuige, waarbij – mede gelet op het verwachte inschakelen van een tolk – als leidraad kan worden aangehouden dat het verhoor van een getuige die niet tevens partij is, ten minste 60 minuten pleegt te duren, en dat van een getuige die ook partij is, ten minste 90 minuten.
4.7. Als [eiser] niet in dit bewijs slaagt, zullen zijn vorderingen worden afgewezen. Voor het geval [eiser] wel in dit bewijs slaagt, overweegt de kantonrechter als volgt. [gedaagde] voert ook als verweer dat hij [eiser] mondeling heeft meegedeeld dat de afronding van de werkzaamheden niet tijdig zou zijn en dat hij daarom diens facturen betwist (zie r.o. 3.4). Voor zover [gedaagde] hiermee bedoelt te zeggen dat [eiser] zijn werkzaamheden te laat heeft uitgevoerd en dat hij de factuur daarom niet hoeft te betalen, gaat de kantonrechter aan dit verweer voorbij. Als [eiser] schilderwerkzaamheden heeft uitgevoerd, is [gedaagde] gehouden daarvoor te betalen. Het enkele feit dat deze werkzaamheden te laat zijn uitgevoerd, hetgeen door [eiser] wordt betwist omdat er volgens hem geen oplevertermijn is afgesproken, ontslaat [gedaagde] niet van zijn betalingsverplichtingen. Te late oplevering zou mogelijk kunnen leiden tot de verplichting van [eiser] de daaruit voortvloeiende schade te vergoeden, maar omdat [gedaagde] geen daartoe strekkende reconventionele vordering heeft ingesteld, behoeft de vraag of [eiser] de schilderwerkzaamheden tijdig heeft uitgevoerd geen bespreking.
4.8. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
5. De beslissing
De kantonrechter
5.1. draagt [eiser] op te bewijzen hetgeen is weergegeven onder r.o. 4.5,
5.2. verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 16 november 2011 om 9.30 uur om [eiser] in de gelegenheid te stellen bij akte aan te geven op welke wijze hij bewijs wil leveren,
5.3. bepaalt dat [eiser], als hij bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, die stukken op die rolzitting in het geding kan brengen,
5.4. bepaalt dat [eiser], als hij bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, op die rolzitting de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven, alsmede de verhinderdata van die getuigen en van beide partijen en hun raadslieden of gemachtigden in de maanden januari tot en met maart 2012, waarna een tijdstip zal worden bepaald voor het horen van de getuigen,
5.5. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann, kantonrechter, en is bij vervroeging in het openbaar uitgesproken op 2 november 2011.