ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3425

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
1 november 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600736-11 [P
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onverantwoord gedrag in het verkeer met alcohol en gebrekkige scooter leidt tot letsel

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Utrecht op 1 november 2011 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die zich schuldig had gemaakt aan onverantwoord gedrag in het verkeer. De verdachte reed met zijn scooter door een druk voetgangersgebied waar werkzaamheden plaatsvonden, terwijl hij onder invloed van alcohol was. Bovendien was de scooter van de verdachte gebrekkig, met een gashendel dat bleef hangen. Dit leidde tot een ongeval waarbij de verdachte tegen een persoon aanreed, die letsel opliep. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de standpunten van de verdediging. De verdachte werd beschuldigd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door een steen naar iemand te gooien en door met zijn scooter tegen iemand aan te rijden. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen van het gooien van de steen, aangezien de verklaringen van de aangeefster en getuigen niet overtuigend genoeg waren. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet opzet had op het letsel van de aangeefster en dat hij niet willens en wetens de kans had aanvaard dat hij een ongeval zou veroorzaken. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de meeste tenlastegelegde feiten, maar achtte hem wel schuldig aan het rijden onder invloed en het veroorzaken van gevaar op de weg. De rechtbank legde een geldboete op van € 320,00 en een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk op.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600736-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 1 november 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1968] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
1 Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2011. De verdachte is in persoon verschenen en heeft zich ter terechtzitting laten bijstaan door mr. M. Tijseling, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie en van de standpunten door de raadsvrouwe van verdachte en door verdachte zelf naar voren gebracht.
2 De tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding. De tekst van de tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. Deze bijlage maakt deel uit van dit vonnis.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel dan wel aan mishandeling door een steen naar iemands hoofd te gooien. Voorts wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door met een scooter tegen iemand aan te rijden. Ook wordt verdachte verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het besturen van een scooter terwijl hij te veel alcohol op had en ten slotte dat hij gevaar op de weg heeft veroorzaakt.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft betoogd dat verdachte van hetgeen hem onder 1 wordt verweten behoort te worden vrijgesproken. De verdediging heeft daartoe aangevoerd, dat moet worden getwijfeld aan de belastende verklaringen van aangeefster en de getuige [getuige 1], nu in die verklaringen aanmerkelijke verschillen zijn waar te nemen. Hierdoor en door het ontbreken van zowel een medische verklaring met betrekking tot het letsel van aangeefster als een verklaring van de getuige [getuige 2], is het maken van een heldere reconstructie van wat er is gebeurd niet mogelijk, aldus de verdediging.
Voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde heeft de verdediging eveneens vrijspraak bepleit, nu de handelwijze van verdachte niet aan te merken is als een poging om aangeefster opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. De verdediging heeft betoogd, dat verdachte geen opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en evenmin de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het gashendel van zijn scooter bleef hangen en dat hij als gevolg daarvan een ongeluk zou veroorzaken.
De verdediging heeft met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde aangevoerd dat het bij verdachte gemeten ademalcoholgehalte mede is veroorzaakt door het drinken van een biertje, nadat hij had gereden en kort voor zijn aanhouding.
Ter zake het onder 4 tenlastegelegde heeft de verdediging zich voor wat betreft een bewezenverklaring aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraak feit 1 primair en subsidiair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, zowel primair als subsidiair, tenlastegelegde heeft begaan en zal hem van dit feit vrijspreken.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de zich in het dossier bevindende verklaringen niet buiten gerede twijfel worden vastgesteld, dat verdachte daadwerkelijk een steen of een hard voorwerp tegen het hoofd (in de richting) van aangeefster heeft gegooid of haar daarmee heeft geraakt. Door aangeefster is verklaard, dat zij voelde dat er een hard voorwerp tegen haar achterhoofd terecht kwam. Tegelijkertijd verklaart zij dat ze zo hoog in haar emotie zat dat ze de pijn op dat moment niet echt registreerde. Dat aangeefster pijn heeft ondervonden kan daarom niet met zekerheid worden vastgesteld. Door de getuige [getuige 1] is verklaard, dat zij heeft gezien dat door verdachte een stuk steen met een afmeting van 10 cm bij 10 cm tegen het achterhoofd van aangeefster is gegooid. Het komt de rechtbank voor dat het raken van het hoofd na gericht gooien naar het hoofd van een stuk steen met deze afmetingen naar algemene ervaringsregels zeker enig letsel veroorzaakt. Dat er letsel bij aangeefster is ontstaan is niet vastgesteld. Niet alleen ontbreekt een medische verklaring, ook overigens, zoals bijvoorbeeld uit een proces-verbaal van bevindingen, blijkt niet van enig letsel.
Vrijspraak feit 2
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan en zal hem daarvan vrijspreken.
Door verdachte is verklaard, dat hij tegen aangeefster is aangereden, omdat het gashendel van zijn scooter bleef hangen en hij deze zodoende niet meer onder controle had. Uit onderzoek door de politie naar de gashandelinrichting van de scooter is gebleken, dat de gasklep van de carburateur als gevolg van vuil en roest blijft hangen. Uit een bij gelegenheid van de raadkamer overgelegde verklaring van de heer [A] blijkt, dat hij verdachte enige weken voor het incident heeft geholpen met een probleem met de gaskabel van zijn scooter, omdat het gas zo nu en dan bleef hangen. Verdachte heeft verklaard, dat dit probleem zich na deze reparatie tot het moment het incident niet meer heeft voorgedaan.
Naar het oordeel van de rechtbank had verdachte kunnen en moeten weten, dat het gashendel van zijn scooter mankementen vertoonde. Dit rechtvaardigt echter niét de conclusie dat verdachte opzet op het letsel van de aangeefster heeft gehad, noch dat hij zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de naar algemene ervaringsregels aanmerkelijke (de) kans (heeft aanvaard) dat hij een ongeval zou veroorzaken waarvan zwaar lichamelijk letsel het gevolg zou zijn. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij – toen de gashendel bleef hangen – druk bezig was mensen te ontwijken en te proberen tot stilstand te komen. Dat lukte hem pas na de botsing met mevrouw [slachtoffer]. Hij is meteen na de botsing gestopt en is afgestapt om zijn excuses aan te bieden, zo blijkt uit de verklaring van verdachte en van getuigen. De rechtbank beschouwt dit als een contra-indicatie voor het aanvaarden van de aanmerkelijke kans.
Bewijsoverweging met betrekking tot het onder 3 tenlastegelegde
Door verdachte is ter terechtzitting verklaard, dat hij op 20 juli 2011 twee halve liters bier heeft gedronken en dat hij daarna op zijn scooter naar het centrum van Veenendaal is gereden.
Bij verdachte is op 20 juli 2011 een ademalcoholgehalte vastgesteld van 245 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht.
De verdachte heeft ter terechtzitting aangevoerd dat het bij hem gemeten ademalcoholgehalte mede is veroorzaakt doordat hij nadat hij had gereden kort voor zijn aanhouding een blikje bier heeft gedronken. Volgens de verdediging kan daarom niet worden vastgesteld dat verdachte met meer dan 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht achter zijn scooter heeft bestuurd.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende.
Verdachte heeft aanvankelijk wisselend verklaard over zijn alcoholconsumptie op 20 juli 2011 en heeft pas in het derde verhoor verklaard over de ‘schrikborrel’ die hij vlak voor zijn aanhouding zou hebben gedronken. De rechtbank overweegt voorts dat het door verdachte geblazen ademalcoholgehalte heel goed kan corresponderen met de hoeveelheid alcohol die hij naar eigen zeggen heeft gedronken, te weten twee halve liters bier. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat een glas bier van 250 milliliter een bloedalcoholgehalte van ongeveer 0,15 promille veroorzaakt (vgl. HR 4 februari 1992, NJ 1992, 501). 2000 milliliter correspondeert mutatis mutandis met 0,6 promille, hetgeen een ademalcoholgehalte oplevert van 260. De rechtbank hecht daarom geen waarde aan de verklaring van verdachte dat hij een blikje bier als ‘schrikborrel’ heeft gedronken, temeer daar in het strafdossier geen aanwijzing is te vinden die verdachtes verklaring terzake aannemelijk maakt.
Opgave van de bewijsmiddelen met betrekking tot het onder 4 tenlastegelegde
- de bekennende verklaring van verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting d.d. 18 oktober 2011;
- het proces-verbaal van de Verkeerspolitie Utrecht;
- het proces-verbaal van bevindingen;
- het proces-verbaal van bevindingen.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
3.
op 20 juli 2011 te Veenendaal, als bestuurder van een voertuig, dit voertuig heeft
bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte
van zijn adem bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef
en onder a van de Wegenverkeerswet 1994, 240 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht bleek te zijn;
4.
op 20 juli 2011, te Veenendaal, als bestuurder van een motorrijtuig, daarmee rijdende op de voor het openbaar verkeer openstaande weg, de Hoofdstraat, (telkens) met dat door hem, verdachte, bestuurde motorrijtuig heeft gereden
-na het gebruik van alcoholhoudende drank en
-terwijl hij, verdachte, wist dat de gashendel van zijn scooter/bromfiets niet goed werkte, en
-terwijl die Hoofdstraat in beide richtingen voor voertuigen gesloten was en
-terwijl in die Hoofdstraat renovatiewerkzaamheden bezig waren,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994;
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte met betrekking tot het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 120 dagen met aftrek van het voorarrest, waarvan 83 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en een werkstraf voor de duur van 120 uur subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis. Voorts heeft de officier van justitie ten aanzien van het onder 3 en 4 tenlastegelegde telkens een ontzegging van de rijbevoegdheid gevorderd voor de duur van vier maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit voor het onder 1 en 2 tenlastegelegde. Voor het overige heeft de verdediging betoogd dat verdachte genoeg is gestraft met de tijd die hij reeds in voorarrest heeft doorgebracht. De duur van de ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen komt de verdediging wat hoog voor.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij de beslissing over de aan de verdachte op te leggen straffen heeft de rechtbank rekening gehouden met de aard en de ernst van de bewezen verklaarde strafbare feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan. Verder is rekening gehouden met de persoon van de verdachte zoals uit het onderzoek ter terechtzitting en uit de bespreking daar van het hierna te noemen rapport van Leger des Heils is gebleken. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie met betrekking tot verdachte d.d. 7 september 2011, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld en hem ter zake van deelname aan het verkeer na gebruik van te veel alcohol op 24 januari 2011 een strafbeschikking is aangeboden, inhoudende een geldboete van 750 euro. Bij de bepaling van de hierna te noemen straffen heeft de rechtbank overeenkomstig het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht, rekening gehouden met de omstandigheid, dat verdachte volgens informatie van de officier van justitie recentelijk is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis en nu opnieuw wordt schuldig verklaard aan een misdrijf en een overtreding voor de hierboven genoemde datum gepleegd.
Verdachte heeft blijk gegeven van zeer onverantwoord gedrag in het verkeer. Hij is met zijn scooter door een druk voetgangersgebied gereden waar werkzaamheden werden verricht, terwijl hij onder invloed van alcoholhoudende drank verkeerde. Bovendien reed hij op een scooter, waarvan verdachte had moeten weten dat deze een gebrek vertoonde. Dit gebrek – een gashendel dat kon blijven hangen – had zich al eerder voorgedaan en deed zich op de dag van het gebeurde opnieuw voor. Als gevolg heeft verdachte zijn scooter niet onder controle kunnen houden, is hij tegen een persoon aangereden, die hierdoor letsel heeft opgelopen, en konden anderen hem maar net ontwijken.
De rechtbank heeft kennis genomen van de inhoud van het over verdachte opgemaakte rapport van het Leger des Heils d.d. 27 september 2011. Het Leger des Heils heeft zich onthouden van het geven van een strafadvies, nu – onder meer – verdachte zich niet gemotiveerd opstelt van reclasseringstoezicht.
De officier van justitie is bij zijn eis uitgegaan van een bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 tenlastegelegde. Nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het onder 1 en 2 tenlastegelegde zal zij een lagere straf opleggen dan door de officier van justitie is gevorderd. Alles afwegend komt de rechtbank tot de conclusie dat ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde een geldboete van € 320,00 subsidiair 6 dagen vervangende hechtenis met aftrek en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden voorwaardelijk op zijn plaats is.
Voor het onder 4 bewezenverklaarde dient de rechtbank een afzonderlijke straf op te leggen, nu dit een overtreding betreft. De rechtbank is van oordeel dat hechtenis voor de duur van 30 dagen met aftrek van het voorarrest en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van zes maanden passend en geboden is.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 57, 62 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 176, 177 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van de onder 1 primair en subsidiair en 2 tenlastegelegde feiten;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat telkens meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de onder 5.1 genoemde strafbare feiten oplevert;
- verklaart verdachte daarvoor strafbaar;
Strafoplegging
Ten aanzien van het onder 3 bewezenverklaarde:
- veroordeelt verdachte tot betaling van een geldboete van € 320,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 6 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde geldboete naar rato van € 50,00 per dag;
- veroordeelt verdachte voorts tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat de voorwaardelijke rijontzegging niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
Ten aanzien van het onder 4 bewezenverklaarde:
- veroordeelt verdachte tot een hechtenis van 30 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde hechtenis;
Bijkomende straffen
- veroordeelt verdachte tot een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen van zes maanden;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.P. Killian, voorzitter, mr. P.W.G. de Beer en
mr. T. Reichardt, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.A. van Wageningen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 1 november 2011.
Mr. Reichardt is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.