ECLI:NL:RBUTR:2011:BU2025

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
25 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600538-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van amfetamine zonder dealerindicatie

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 25 augustus 2011, is de verdachte, geboren in 1984 in Polen en thans gedetineerd, beschuldigd van het opzettelijk bezit van 194,14 gram amfetamine op 28 mei 2011 in Amersfoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 11 augustus 2011 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft de bewijsmiddelen zorgvuldig gewogen, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en het proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat de verdachte op de genoemde datum amfetamine in zijn bezit had.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldiging van medeplegen, waardoor de verdachte van dat deel van de aanklacht is vrijgesproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk aanwezig had van amfetamine, wat in strijd is met de Opiumwet. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 8 maanden geëist, maar de rechtbank heeft besloten om een lagere straf op te leggen, rekening houdend met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het is begaan. Uiteindelijk is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 maanden, zonder voorwaardelijk deel, en is het bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven zodra de duur van de voorlopige hechtenis gelijk is aan het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600538-11 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 25 augustus 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1984] te [geboorteplaats] (Polen),
thans zonder vaste woon- of verblijfplaats,
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring Haarlem,
raadsman mr. G.Tj. de Jong, advocaat te Utrecht.
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 11 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
samen met een ander of anderen op 28 mei 2011 opzettelijk 194,14 gram amfetamine in zijn bezit heeft gehad.
3. De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. De bewijsoverwegingen
De rechtbank acht het feit wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de bekennende verklaring van verdachte dat hij op 28 mei 2011 te Amersfoort amfetamine in zijn bezit had;
- het proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 mei 2011 waaruit volgt dat op 28 mei 2011 bij verdachte vermoedelijk verdovende middelen zijn aangetroffen;
- het rapport d.d. 30 mei 2011 waaruit volgt dat de inbeslaggenomen partij een netto gewicht had van 194,14 gram. Een monster van deze partij gaf in de test een positieve reactie op amfetamine, zijnde een stof die is vermeld op lijst I van de Opiumwet. Genoemde bemonstering is aan het NFI gezonden voor nader onderzoek.
- het NFI rapport d.d. 1 augustus 2011 waaruit volgt dat de bij verdachte aangetroffen stof amfetamine betreft.
Vrijspraak medeplegen
De rechtbank heeft op grond van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging verkregen dat verdachte het ten laste gelegde tezamen en in vereniging met een ander of anderen heeft begaan. De rechtbank is van oordeel dat in het dossier onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn, die de conclusie rechtvaardigen dat verdachte samen met een ander of anderen een hoeveelheid amfetamine voorhanden heeft gehad.
De verdachte moet dus van dat gedeelte worden vrijgesproken.
4.2. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
op 28 mei 2011 te Amersfoort, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 194,14 gram, van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6. De strafoplegging
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van het voorarrest. De officier heeft bij haar strafeis rekening gehouden met een zogeheten ‘dealerindicatie’. Vanwege de grote hoeveelheid aangetroffen drugs en de lage inkoopprijs, afgaande op de verklaring van verdachte, merkt zij verdachte aan als een potentiële dealer.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit om aan verdachte een straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, met eventueel een voorwaardelijk deel.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een aanzienlijke hoeveelheid amfetamine. Het gebruik van deze drugs brengt gezondheidsrisico's mee zoals de mogelijkheid van blijvende schade aan het centrale zenuwstelsel. In het algemeen geldt voor verdovende middelen als amfetamine dat zij in hoge mate verslavend zijn, met alle nadelige gevolgen van dien voor de gebruikers zelf en voor de samenleving als geheel.
Het bewezen verklaarde feit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook een ernstig feit.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het uittreksel uit het justitieel documentatieregister d.d. 21 juni 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat kan worden volstaan met een lagere straf dan door de officier van justitie is geëist. Bij de bepaling van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de straffen die doorgaans worden opgelegd in soortgelijke zaken. De rechtbank heeft bij de bepaling van de hoogte van de straf geen rekening gehouden met de door de officier van justitie genoemde ‘dealer-indicatie’. De rechtbank wijst er in dit verband op dat in deze zaak het bezit en niet het dealen van amfetamine is tenlastegelegd en bewezenverklaard. Naar het oordeel van de rechtbank bevinden zich voorts onvoldoende aanwijzingen in het dossier dat verdachte drugs zou dealen, afgezien van de hoeveelheid aangetroffen drugs, die reeds bij de bepaling van de strafmaat is meegewogen.
De rechtbank acht alles afwegende een gevangenisstraf van 3 maanden passend en geboden. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan verdachte een voorwaardelijke straf op te leggen.
7. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 10 van de Opiumwet zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
8. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.3 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Voorlopige hechtenis
Heft het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte op met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.A. Messer, voorzitter, mr. J.R. Krol en mr. I. Bruna, rechters, in tegenwoordigheid van G. van Engelenburg, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 25 augustus 2011.