ECLI:NL:RBUTR:2011:BU1261

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
24 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/604029-09 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van verdachte voor ontuchtige handelingen met minderjarige kleinkinderen

Op 24 oktober 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het plegen van ontuchtige handelingen met zijn minderjarige kleinkinderen en hun vriendjes. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden. De zaak kwam aan het licht na aangiften van verschillende slachtoffers, die verklaarden dat de verdachte hen op verschillende momenten en locaties seksueel had misbruikt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen. Tijdens de zitting op 10 oktober 2011 hebben zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten gepresenteerd. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers en getuigen zorgvuldig gewogen en kwam tot de conclusie dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan de ten laste gelegde feiten. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals zijn leeftijd en gezondheidstoestand, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een gevangenisstraf rechtvaardigde. Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk werd gesteld voor immateriële schade van elk van de slachtoffers. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht om schadevergoeding te betalen aan de benadeelde partijen, die elk € 1.350,00 vorderden. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/604029-09 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 24 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1948] te [geboorteplaats]
wonende te [adres], [woonplaats]
raadsvrouw mr. A. Greve-Kortrijk, advocaat te Breda
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 10 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. op één of meer tijdstippen in de periode 1 januari 2000 tot 14 januari 2004 te Nieuwegein ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 1];
2. op één of meer tijdstippen in de periode 1 januari 1996 tot 1 juli 2003 te Nieuwegein ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 2];
3. op één of meer tijdstippen in de periode 1 januari 1996 tot 1 juli 2003 te Nieuwegein ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 3];
4. op één of meer tijdstippen in de periode 1 januari 2005 tot 1 januari 2008 te Nieuwegein ontucht heeft gepleegd met [slachtoffer 4].
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen. De verdediging heeft daarbij een beroep gedaan op het bepaalde in artikel 342, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv.).
Voor zover de rechtbank van oordeel zou zijn dat het beroep op bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv. niet kan worden gehonoreerd, heeft de verdediging betoogd dat in het onderhavige geval het gebruik van schakelbewijs niet geoorloofd is.
Voor zover ook dat beroep zou worden gepasseerd door de rechtbank, heeft de verdediging naar voren gebracht dat er sprake is van tegenstrijdigheden tussen de diverse verklaringen, zodat hierin geen steunbewijs kan worden gevonden.
De verdediging heeft om die reden verzocht verdachte van het ten laste gelegde vrij te spreken.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feit 3
Op 24 oktober 2008 heeft [aangeefster] namens haar kinderen [slachtoffer 3], geboren [1993], en [slachtoffer 2], geboren [1991], aangifte gedaan. Aangeefster heeft daarbij aangegeven dat haar kinderen vermoedelijk sexueel zijn misbruikt door haar vader, zijnde verdachte.
[slachtoffer 3] heeft op 13 januari 2009 verklaard dat hij zich nog kan herinneren dat hij zich op de computerkamer bij zijn opa bevond, dat hij bij zijn opa op schoot ging zitten, dat zij de computer startten en dat zijn opa op dat moment met zijn hand in de broek van hem, [slachtoffer 3], ging zitten. Dat zijn opa met zijn hand aan het geslachtsdeel van hem, [slachtoffer 3], ging zitten en dat geslachtsdeel ging strelen en wrijven. Dat dit meerdere keren is gebeurd en dat dit is gebeurd toen hij in groep één of twee van de basisschool zat. Voorts heeft [slachtoffer 3] verklaard dat er meer is gebeurd. Dat deze incidenten plaatsvonden vlak voordat hij wegging bij zijn opa, terwijl zijn ouders ook vaak bij zijn opa waren op dat moment. Dat zijn opa en hij dan boven zaten en de computer gingen afsluiten en dat zijn opa dan zei: ‘[slachtoffer 3], wacht eventjes’. Dat zijn opa de broek van [slachtoffer 3] open en naar beneden deed en dat zijn opa hem dan pijpte. Dat dit pijpen heel veel is gebeurd op de computerkamer bij zijn opa thuis.
[slachtoffer 4] heeft verklaard dat hij op een dag samen met [slachtoffer 3] in de computerkamer van [verdachte], zijnde verdachte, zat. Dat [verdachte] toen de broek van [slachtoffer 4] en van [slachtoffer 3] losmaakte en dat hij toen zag en voelde dat [verdachte] aan zijn piemel trok en dat hij zag dat [verdachte] bij [slachtoffer 3] aan zijn piemel trok.
[slachtoffer 2] heeft verklaard dat zij zich herinnert dat zij een keer samen met [slachtoffer 3] op de computerkamer van opa zat, dat zij zag dat [slachtoffer 3] bij opa op schoot zat en dat zij zag dat haar opa met zijn hand in de broek van [slachtoffer 3] zat.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat [slachtoffer 3] altijd pijn in zijn buik had, dat hij, verdachte, dan over het buikje van [slachtoffer 3] wreef. Tijdens het verhoor op 27 januari 2009 heeft verdachte de handeling voorgedaan door de broeksband iets naar voren te trekken, de hand in de broeksband te steken en wrijvende bewegingen over de onderbuik ter hoogte van de navel te maken. Voorts heeft verdachte tijdens dat verhoor verklaard dat het kan zijn dat hij daarbij per ongeluk de piemel van [slachtoffer 3] heeft aangeraakt.
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem onder 3 ten laste gelegde feit heeft begaan.
4.3.2
Feit 1
Op 8 juli 2008 heeft [slachtoffer 1], geboren [1992], aangifte gedaan van de door verdachte met haar gepleegde ontucht. Daarbij heeft aangeefster verklaard dat die ontucht heeft plaatsgevonden vanaf haar achtste tot haar twaalfde jaar. Dat verdachte de opa is van haar vriendin [slachtoffer 2], dat verdachte aan haar begon te zitten, eerst op haar kleding, daarna onder haar kleding. Dat verdachte, terwijl aangeefster bij hem op schoot zat en bijvoorbeeld een spelletje op de computer liet zien, dan aan haar borsten en vagina zat. Bij de rechter-commissaris heeft aangeefster verklaard dat verdachte haar één keer heeft gebeft op zijn slaapkamer in zijn voormalige huis in Nieuwegein, en dat die andere dingen gebeurden op de computerkamer van verdachte of bij aangeefster thuis.
Feit 2
[slachtoffer 2], geboren [1991], is gehoord naar aanleiding van de hiervoor genoemde aangifte door haar moeder. Daarbij heeft [slachtoffer 2] verklaard dat zij in haar kinderjaren sexueel is misbruikt door verdachte en dat dit is gebeurd tussen haar vierde en haar elfde levensjaar. Dat de eerste keer dat het gebeurde zij samen met haar opa, zijnde verdachte, op zijn computerkamer zat, dat zij op zijn schoot zat, dat verdachte over haar blote buik kietelde en dat zij voelde dat zijn hand steeds lager in de richting van haar kruis ging. Dat zij voelde dat verdachte met zijn hand in haar onderbroek ging en dat verdachte met zijn hand haar vagina streelde.
Dat deze handelingen nadien heel vaak gebeurden en dat het bijna altijd op dezelfde manier ging. Dat zij borstontwikkeling kreeg toen zij in groep 3 van de basisschool zat en dat verdachte in die tijd als zij bij hem op schoot zat met beide handen haar borsten ging kneden, en dat hij dat ook onder haar kleding deed. Zij heeft voorts verklaard dat zij op enig moment weer bij haar opa op de computerkamer zat, dat zij zag dat verdachte zijn penis uit zijn broek haalde en dat zijn penis stijf was. Op de vraag van verdachte of zij zijn penis vast wilde houden, heeft zij dat gedaan. Zij heeft verklaard dat zij daarbij bewegingen maakte aan zijn penis alsof zij hem aftrok.
Feit 4
Op 28 januari 2009 heeft [slachtoffer 4], geboren [1993], aangifte gedaan van de door verdachte met hem gepleegde ontucht. Daarbij heeft aangever verklaard dat als hij bij [verdachte], zijnde verdachte, thuis was, hij dan vaak achter de computer zat. De computer stond op de tweede verdieping in een kamer met nog een paar computers. Als verdachte ook in de computerkamer was, ging verdachte achter aangever staan. Daarna ging verdachte naast aangever zitten. Verdachte maakte dan de broek van aangever los, deed de broek naar beneden en trok dan aan de piemel van aangever. Verdachte zoog ook aan de piemel van aangever. Hij ging dan op zijn knieën naast aangever zitten. Aangever heeft voorts verklaard dat hij, aangever, ook wel eens bij verdachte moest trekken. Dan deed verdachte zijn broek uit en moest aangever aan de piemel van verdachte trekken. Als hij aan de piemel van verdachte trok was deze eerst slap en als hij er aan begon te trekken dan werd de piemel van verdachte hard en kwam er sperma uit. Verdachte ving het sperma op met een zakdoek.
Aangever heeft verklaard dat de beschreven handelingen zowel in het oude huis van verdachte te Nieuwegein als in het nieuwe huis van verdachte te Vleuten hebben plaatsgevonden.
Verdachte heeft ontkend deze strafbare feiten te hebben gepleegd. Wel heeft hij toegegeven in de ten laste gelegde periodes regelmatig met alle kinderen afzonderlijk in de computerkamer van zijn woning te hebben gezeten.
Overweging met betrekking tot het schakelbewijs
De Hoge Raad laat toe om bewijsmiddelen, die ten grondslag zijn gelegd aan de bewezenverklaring van een strafbaar feit, mede te gebruiken als steunbewijs voor andere, soortgelijke, strafbare feiten (schakelbewijs). Voorwaarde is, dat uit dit bewijsmateriaal blijkt van een specifiek gedragspatroon van de verdachte, dat op essentiële punten overeenstemt met de (uit bijvoorbeeld de aangifte blijkende) gang van zaken bij het te bewijzen feit.
Bij de vraag of verdachte de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan, heeft de rechtbank de omstandigheid in aanmerking genomen, dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde feit, op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met de feitelijke gang van zaken ten aanzien van de onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde misdrijven, welke feiten soortgelijk zijn aan het onder 3 ten laste gelegde feit.
Overtuiging
Aan de overtuiging dat verdachte deze ten laste gelegde feiten heeft begaan, dragen naar het oordeel van de rechtbank nog de volgende omstandigheden bij.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft op 6 mei 2003 in haar dagboek het volgende geschreven: ‘Het is heel erg wat opa heeft gedaan (…)’.
Getuige [getuige 1], geboren [1968], een nicht van verdachte’s echtgenote, heeft verklaard dat zij rond 1980, toen zij 11 of 12 jaar was, met haar oom [verdachte], zijnde verdachte, meeging op de vrachtwagen naar Parijs. Getuige herinnert zich dat zij in de cabine van de vrachtwagen lag te slapen. Getuige werd plotseling wakker toen zij een hand in haar onderbroek voelde en zag dat verdachte naakt naast haar op het ‘bed’ lag. Getuige voelde dat verdachte over haar vagina wreef en dat verdachte haar hand op zijn penis legde en met haar hand over zijn penis begon te wrijven.
Verdachte is ter terechtzitting geconfronteerd met deze verklaring en hij erkende dat zijn nichtje in het bed in zijn vrachtwagen heeft overnacht. Zij lag toen met kleren aan in een slaapzak op het eenpersoonsbed in de vrachtwagen en hij, verdachte, lag gekleed in hetzelfde bed op de slaapzak. Toen heeft verdachte haar gekieteld. Ze lagen, aldus verdachte, in een lepeltje-lepeltje houding.
De getuige verklaart ook dat verdachte haar een jaar of twee later in de donkere kamer in zijn woning liet zien hoe het hele proces van foto-ontwikkelen plaatsvond. Op een gegeven moment voelde getuige dat verdachte met zijn hand tussen haar benen zat en met zijn hand op haar broek ter hoogte van haar vagina wreef.
Geconfronteerd met deze verklaring heeft verdachte ter terechtzitting verteld dat hij op enig moment in de donkere kamer achterover viel en getuige vastpakte. Het kan zijn dat hij haar bij de vagina heeft gepakt, maar dat heeft hij niet bewust gedaan.
Getuige [getuige 2], geboren [1971], eveneens een nicht van verdachte’s echtgenote, heeft verklaard dat zij zich nog kan herinneren dat zij zich toen ze een jaar of 7 à 8 was bij verdachte in de donkere kamer van zijn woning in Nieuwegein bevond. Ze trapte per ongeluk in een bak met water die daar stond. Ze besloot haar schoen uit te doen en verdachte zei dat hij haar wel op zijn rug droeg. Ze kan zich herinneren dat verdachte toen beide handen bij haar vagina had. Bij de tweede gebeurtenis stond verdachte in de donkere kamer achter haar. Getuige voelde dat verdachte zijn hand in haar gulp op haar slip had en haar tussen haar benen bij haar vagina pakte.
Getuige [getuige 3], geboren [1973], ook een nicht van verdachte’s echtgenote, heeft verklaard dat zij zes jaar was toen zij met verdachte in de donkere kamer van het huis van verdachte was. Getuige zat bij verdachte op schoot en ze voelde dat verdachte met een hand over haar bovenbeen streelde en dat verdachte met zijn hand naar haar kruis ging.
De rechtbank is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewezen is dat verdachte ook de hem onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging ter zake van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv en het schakelbewijs, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer hiervoor onder 4.3.2 is weerlegd.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat er vrijspraak dient te volgen omdat sprake is van tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], aangezien [slachtoffer 3], anders dan [slachtoffer 4], heeft verklaard dat er nooit iemand bij aanwezig is geweest op het moment dat verdachte ontucht met hem pleegde. De rechtbank verwerpt dit verweer. [slachtoffer 4] heeft bij de de rechter-commissaris op 11 maart 2010 verklaard dat hij heel zeker weet dat hij en [slachtoffer 3] een keer beiden aanwezig waren toen verdachte ontuchtige handelingen verrichtte, terwijl [slachtoffer 3] op 5 april 2010 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat [slachtoffer 4] er af en toe bij was. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er geen sprake is van zodanige tegenstrijdigheden dat dit aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van genoemde getuigen in de weg staat, met name aangezien de getuigen op essentiële punten gelijkluidend verklaren. Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat er nog sprake is van andere tegenstrijdigheden is de rechtbank van oordeel dat daarvan niet is gebleken.
Met betrekking tot het verweer van verdachte dat hij vanaf 1993 geen seksuele gevoelens meer kan krijgen of heeft, is door de rechter-commissaris aan prof.dr. E.J.H. Meuleman, uroloog, gevraagd een rapport uit te brengen. Genoemde uroloog heeft bij brief van 18 oktober 2010 daarop het volgende laten weten: ‘(..) Seksuele functies betreffen seksueel verlangen, seksuele opwinding (het krijgen van een erectie) orgasme (met of zonder zaadlozing). Seksuele functie is geen uit-aan mechanisme. Zo kan er een erectiestoornis zijn op basis van een medische conditie, maar kan de penis nog wel zwellen bij sexuele opwinding. Ook kan er een orgasme met of zonder zaadlozing zijn ofschoon de penis niet meer stijf kan worden. Het probleem is dat de functionaliteit van de seksuele respons medisch niet te objectiveren is, deze is afhankelijk van tijd en situatie. (Daarover zouden we als het ware live ‘in de slaapkamer’ moeten kijken). In het geval van de seksuele functionaliteit van de heer [verdachte] kunnen we dus alleen varen op wat de heer [verdachte] anno nu heeft verklaard en in 2001 heeft gerapporteerd aan zijn uroloog (seksuele functies afwezig). Daarnaast kunnen bijkomende medische omstandigheden, in dit geval cardiovasculaire aandoening, medicatie en bestraling, aannemelijk maken dat seksuele functies zoals erectie en zaadlozing gestoord waren; echter ze kunnen de door de slachtoffers geobserveerde seksuele functies van de heer [verdachte] niet uitsluiten. (…)’
Op grond van de inhoud van vorenstaande brief van 18 oktober 2010 is de rechtbank van oordeel dat het gestoord zijn van verdachte’s seksuele functies het doen van de aan verdachte ten laste gelegde ontuchtige handelingen niet uitsluit.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2000 tot 14 januari 2004 te Nieuwegein, met [slachtoffer 1], geboren op [1992], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtige handeling(en) hierin dat hij, verdachte, (op en onder haar kleding) de borsten en vagina van die [slachtoffer 1] heeft betast en/of aan haar vagina heeft gelikt;
2.
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot 1 juli 2003 te Nieuwegein, met [slachtoffer 2], geboren op [1991], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtelijke handeling(en) hierin dat hij, verdachte, de vagina van die [slachtoffer 2] heeft gestreeld en haar borsten heeft betast en/of die [slachtoffer 2] zijn penis heeft laten betasten en/of heeft laten aftrekken;
3.
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 1996 tot 1 juli 2001 te Nieuwegein, met [slachtoffer 3], geboren op [1993], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande die ontuchtelijke handeling(en) hierin dat hij, verdachte, de penis van die [slachtoffer 3] heeft betast en/of de penis van die [slachtoffer 3] in zijn mond heeft genomen en/of aan die penis heeft gezogen;
4.
op tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 januari 2005 tot 1 januari 2008 te Nieuwegein en/of te Vleuten in de gemeente Utrecht, met [slachtoffer 4], geboren op [1993], die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, bestaande in het ontuchtig betasten van en/of zuigen aan en/of trekken aan de penis van die [slachtoffer 4] en/of die [slachtoffer 4] zijn, verdachtes, penis heeft laten betasten en/of aan zijn penis heeft laten trekken;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op:
telkens: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
Uit het Pro Justitia uitgebrachte rapport van C.J.F. Kemperman, zenuwarts, d.d. 17 juni 2009 komt naar voren dat bij verdachte geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling kon worden geconstateerd. Ten tijde van het ten laste gelegde, mits bewezen verklaard, lijkt, aldus de geraadpleegde deskundige, sprake te zijn geweest van pedofilie. Er dient, aldus het advies van de deskundige, van een volledige toerekeningsvatbaarheid te worden uitgegaan.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft op ernstige wijze de lichamelijke integriteit van vier kinderen geschonden. Hierdoor heeft verdachte een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Ook in dit geval is daarvan sprake, zo blijkt uit de onderbouwing van de vorderingen die door de vier kinderen zijn ingediend en de slachtofferverklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 1].
Verdachte heeft bij dit alles kennelijk nimmer stilgestaan en heeft zijn eigen bevrediging vooropgesteld.
Voorts neemt de rechtbank het verdachte bijzonder kwalijk dat hij het vertrouwen van de ouders van deze vier kinderen heeft geschaad.
Wat de betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met zijn leeftijd, zijn gezondheidstoestand en zijn blanco strafblad.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie geëiste gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden passend en geboden is.
7 De benadeelde partijen
De benadeelde partijen, [slachtoffer 1], [slachtoffer 2], [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], vorderen per persoon een schadevergoeding van € 1.350,00 aan immateriële schade.
De rechtbank is van oordeel dat de schade een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten en acht verdachte aansprakelijk voor die schade.
De gevorderde bedragen zijn alle voldoende aannemelijk gemaakt zodat de vorderingen zullen worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vorderingen benadeelde partijen zal de rechtbank tevens de schademaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 24c, 36f, 57 en 247 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feiten 1 tot en met 4: telkens: met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van twaalf maanden met aftrek op grond van het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht van de tijd, in verzekering doorgebracht;
Benadeelde partijen
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van
€ 1.350,00 terzake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], € 1.350,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van
€ 1.350,00, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], € 1.350,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 3] van
€ 1.350,00, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 3], € 1.350,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 4] van
€ 1.350,00, ter zake van immateriële schade;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 4], € 1.350,00 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 27 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schademaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.R. Krol, voorzitter, mr. M.J. Veldhuijzen en mr. P.L.C.M. Ficq, rechters, in tegenwoordigheid van A. Heijboer, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 24 oktober 2011.