Overtuiging
Aan de overtuiging dat verdachte deze ten laste gelegde feiten heeft begaan, dragen naar het oordeel van de rechtbank nog de volgende omstandigheden bij.
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft op 6 mei 2003 in haar dagboek het volgende geschreven: ‘Het is heel erg wat opa heeft gedaan (…)’.
Getuige [getuige 1], geboren [1968], een nicht van verdachte’s echtgenote, heeft verklaard dat zij rond 1980, toen zij 11 of 12 jaar was, met haar oom [verdachte], zijnde verdachte, meeging op de vrachtwagen naar Parijs. Getuige herinnert zich dat zij in de cabine van de vrachtwagen lag te slapen. Getuige werd plotseling wakker toen zij een hand in haar onderbroek voelde en zag dat verdachte naakt naast haar op het ‘bed’ lag. Getuige voelde dat verdachte over haar vagina wreef en dat verdachte haar hand op zijn penis legde en met haar hand over zijn penis begon te wrijven.
Verdachte is ter terechtzitting geconfronteerd met deze verklaring en hij erkende dat zijn nichtje in het bed in zijn vrachtwagen heeft overnacht. Zij lag toen met kleren aan in een slaapzak op het eenpersoonsbed in de vrachtwagen en hij, verdachte, lag gekleed in hetzelfde bed op de slaapzak. Toen heeft verdachte haar gekieteld. Ze lagen, aldus verdachte, in een lepeltje-lepeltje houding.
De getuige verklaart ook dat verdachte haar een jaar of twee later in de donkere kamer in zijn woning liet zien hoe het hele proces van foto-ontwikkelen plaatsvond. Op een gegeven moment voelde getuige dat verdachte met zijn hand tussen haar benen zat en met zijn hand op haar broek ter hoogte van haar vagina wreef.
Geconfronteerd met deze verklaring heeft verdachte ter terechtzitting verteld dat hij op enig moment in de donkere kamer achterover viel en getuige vastpakte. Het kan zijn dat hij haar bij de vagina heeft gepakt, maar dat heeft hij niet bewust gedaan.
Getuige [getuige 2], geboren [1971], eveneens een nicht van verdachte’s echtgenote, heeft verklaard dat zij zich nog kan herinneren dat zij zich toen ze een jaar of 7 à 8 was bij verdachte in de donkere kamer van zijn woning in Nieuwegein bevond. Ze trapte per ongeluk in een bak met water die daar stond. Ze besloot haar schoen uit te doen en verdachte zei dat hij haar wel op zijn rug droeg. Ze kan zich herinneren dat verdachte toen beide handen bij haar vagina had. Bij de tweede gebeurtenis stond verdachte in de donkere kamer achter haar. Getuige voelde dat verdachte zijn hand in haar gulp op haar slip had en haar tussen haar benen bij haar vagina pakte.
Getuige [getuige 3], geboren [1973], ook een nicht van verdachte’s echtgenote, heeft verklaard dat zij zes jaar was toen zij met verdachte in de donkere kamer van het huis van verdachte was. Getuige zat bij verdachte op schoot en ze voelde dat verdachte met een hand over haar bovenbeen streelde en dat verdachte met zijn hand naar haar kruis ging.
De rechtbank is op grond van al hetgeen hiervoor is overwogen van oordeel dat niet alleen wettig, maar ook overtuigend bewezen is dat verdachte ook de hem onder 1, 2 en 4 ten laste gelegde feiten heeft begaan.
Met betrekking tot het verweer van de verdediging ter zake van het bepaalde in artikel 342, tweede lid, Sv en het schakelbewijs, is de rechtbank van oordeel dat dit verweer hiervoor onder 4.3.2 is weerlegd.
Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat er vrijspraak dient te volgen omdat sprake is van tegenstrijdigheden tussen de verklaringen van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4], aangezien [slachtoffer 3], anders dan [slachtoffer 4], heeft verklaard dat er nooit iemand bij aanwezig is geweest op het moment dat verdachte ontucht met hem pleegde. De rechtbank verwerpt dit verweer. [slachtoffer 4] heeft bij de de rechter-commissaris op 11 maart 2010 verklaard dat hij heel zeker weet dat hij en [slachtoffer 3] een keer beiden aanwezig waren toen verdachte ontuchtige handelingen verrichtte, terwijl [slachtoffer 3] op 5 april 2010 bij de rechter-commissaris heeft verklaard dat [slachtoffer 4] er af en toe bij was. De rechtbank is gelet hierop van oordeel dat er geen sprake is van zodanige tegenstrijdigheden dat dit aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van genoemde getuigen in de weg staat, met name aangezien de getuigen op essentiële punten gelijkluidend verklaren. Met betrekking tot het verweer van de verdediging dat er nog sprake is van andere tegenstrijdigheden is de rechtbank van oordeel dat daarvan niet is gebleken.