ECLI:NL:RBUTR:2011:BT8797
Rechtbank Utrecht
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- mr. A.L. de Gier
- mr. J.W. Veenendaal
- Rechtspraak.nl
Waardevaststelling van een woning in het kader van de Wet waardering onroerende zaken
In deze zaak gaat het om de waardevaststelling van een woning door de Heffingsambtenaar van de Gemeente [P] op basis van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De waarde van de onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [woonplaats], werd vastgesteld op € 735.000,- per waardepeildatum 1 januari 2009. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, wat leidde tot een verlaging van de waarde naar € 706.000,-. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank, waarin hij de waardevaststelling betwistte en aanvoerde dat de WOZ-waarde in vergelijking met de vorige waardepeildatum 1 januari 2008 buitensporig was gestegen. Hij verwees naar een voorwaardelijke koopovereenkomst voor € 650.000,- die hij had getekend, wat volgens hem een indicatie was voor een te hoge waardevaststelling.
De rechtbank heeft de argumenten van eiser beoordeeld en geconcludeerd dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn met het object. De rechtbank oordeelde dat verweerder, op basis van het taxatierapport van WOZ-taxateur [A], voldoende rekening had gehouden met de onderlinge verschillen tussen het object en de referentiewoningen. De rechtbank vond dat de waarde van het object niet te hoog was vastgesteld, mede gezien de verkoopprijs van het object in september 2010 voor € 700.000,- in een stagnerende woningmarkt. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond, waarmee de waardevaststelling door de Heffingsambtenaar werd bevestigd.
Tegen deze uitspraak staat voor partijen het recht om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te Amsterdam. De uitspraak werd gedaan door de enkelvoudige kamer van de rechtbank Utrecht op 20 mei 2011.