parketnummer: 16/600615-11; 16/123400-11A [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 19 oktober 2011
[verdachte],
geboren op [1958] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te Amsterdam PPC te Amsterdam,
raadsman mr. J.J.J.L Maalsté, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 5 oktober 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Parketnummer 16/600615-11:
1. Primair: heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
1. Subsidiair: [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. [getuige 3] en [getuige 4] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Parketnummer 16/123400-11A:
1. [naam] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. [verbalisant 1], hoofdagent van politie Utrecht, heeft beledigd.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaardingen geldig zijn, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaken, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder 1 primair en het onder 2 (parketnummer 16/600615-11), en het onder 1 en 2 (parketnummer 16/123400-11A) tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair aangevoerd dat verdachte alle ten laste gelegde feiten ontkent en derhalve wil worden vrijgesproken.
De raadsman stelt zich subsidiair op het standpunt dat het onder 1 subsidiair, 2 (parketnummer 16/600615-11) en het onder 1 (parketnummer 16/123400-11A) tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Ten aanzien van feit 1 primair (parketnummer 16/600615-11) heeft de raadsman aangevoerd dat het middel deugdelijk dient te zijn om zwaar lichamelijk letsel toe brengen en dat het hier een relatief klein voorwerp betreft. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat uit het dossier wel naar voren komt dat verdachte in de richting van aangever heeft geslagen, maar dat de verklaring van aangever dat in de richting van zijn hoofd is geslagen niet verder wordt ondersteund en dat er derhalve wel wettig, maar geen overtuigend bewijs is ten aanzien van dit feit.
Ten aanzien van feit 2 (parketnummer 16/123400-11A) heeft de raadsman betoogd dat er geen aangifte is gedaan door de verbalisant en dat er in het proces-verbaal van bevindingen niet is opgenomen dat de verbalisant zich in haar eer en goede naam voelde aangetast. De raadsman stelt zich derhalve op het standpunt dat belediging niet wettig en overtuigend bewezen kan worden.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Parketnummer 16/600615-11
Vrijspraak ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht het onder 1 primair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte hiervan vrijspreken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Verdachte heeft met een ijzeren staaf in zijn hand slaande bewegingen gemaakt in de richting van aangever. De opzet van verdachte op een poging tot toebrengen van zwaar lichamelijk letsel zou bewezen kunnen worden indien de handelingen van verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm op dit gevolg waren gericht. De rechtbank is echter van oordeel dat gelet op de stukken uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting deze conclusie niet kan worden getrokken. Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de uiterlijke verschijningsvorm van het zwaaien met de ijzeren staaf in dit geval de opzet van verdachte op het toebrengen van zwaar letsel niet worden afgeleid, mede gelet op de beperkte omvang van deze staaf. Voorts is de rechtbank van oordeel dat uit de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet blijkt dat de aanmerkelijke kans bestond dat verdachte aangever zwaar letsel zou toebrengen en dat verdachte deze aanmerkelijke kans willens en wetens zou hebben aanvaard. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde.
Het bewijs ten aanzien van feit 1 subsidiair
De rechtbank acht het onder 1 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Op 22 juni 2011 te Utrecht ziet aangever, [slachtoffer], verdachte voor zijn winkel staan. Aangever hoort dat verdachte begint te schreeuwen. Aangever ziet dat verdachte tijdens het schreeuwen een ijzeren staaf uit zijn jaszak pakt. Verdachte houdt de staaf met zijn rechterhand omhoog, terwijl hij naar verdachte schreeuwt. Verdachte maakt daarbij slaande bewegingen in de richting van aangever. Aangever loopt vervolgens zijn winkel in om te voorkomen dat verdachte hem raakt. Vervolgens ziet aangever dat verdachte schreeuwend achter hem aan de winkel in komt lopen. Aangever voelt zich erg bedreigd door het schreeuwen en de ijzeren staaf die verdachte in zijn hand heeft.
Aangever ziet later dat verdachte de ijzeren staaf opheft en kennelijk opzettelijk en met kracht met die staaf in zijn richting slaat.
Getuige [getuige 1] heeft gezien dat een man voor de fietsenwinkel stond te schreeuwen. [getuige 1] zag dat de man met een staaf of stok slaande bewegingen maakte en de fietsenwinkel inliep. [getuige 1] beschrijft de man als ongeveer 50 jaar, ongeveer 1.80 meter, mager, zwart/grijs onverzorgd haar en met een blauw jack aan.
Getuige [getuige 2] heeft gezien en gehoord dat een man helemaal uit zijn plaat ging. De man was gekleed in een blauwe jas, had grijs haar en een onverzorgd uiterlijk. [getuige 2] hoort dat de man de fietsenmaker uitscheldt. Op een gegeven moment ziet [getuige 2] dat de man een ijzeren staaf pakt en daarmee kennelijk opzettelijk en met kracht slaande bewegingen maakt in de richting van de fietsenmaker.
Verdachte wordt ter plaatse aangehouden. Hij draagt een blauwe jas, heeft grijs haar en is een onverzorgd type.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Aangeefster [aangeefster] teamleider bij Centrum Maliebaan, doet namens [getuige 3] en [getuige 4] aangifte van bedreiging. Aangeefster verklaart dat verdachte op 22 juni 2011 bij Centrum Maliebaan te Utrecht naar binnen is gegaan en daar het personeel heeft bedreigd.
Getuige [getuige 3] hoort dat verdachte tegen haar collega, de heer [getuige 4], zegt “ik maak je dood”. [getuige 3] hoort vervolgens dat verdachte tegen haar zegt “jij moet ook dood”. [getuige 3] ziet vervolgens dat verdachte een fietsketting uit zijn jaszak pakt.
Getuige [getuige 4] hoort dat verdachte tegen hem zegt “ik haal de trekker over” en “ik maak je dood”. [getuige 4] hoort vervolgens dat verdachte tegen zijn collega [getuige 3] zegt “jij gaat er ook aan”. [getuige 4] ziet vervolgens dat verdachte een fietsketting uit zijn jaszak pakt.
Parketnummer 16/123400-11A
Het bewijs ten aanzien van feit 1
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Aangeefster, [naam], verklaart in haar aangifte dat zij werkzaam is als woonbegeleider bij hostel “de Hoek” te Utrecht. Op 13 mei 2011 bevindt aangeefster zich in het kantoor van het hostel. Aangeefster ziet en hoort dat verdachte met zijn vuisten een aantal keer op het raam slaat van het kantoor. Aangeefster ziet dat verdachte haar aankijkt en hoort dat verdachte zegt “als je de politie belt dan maak ik je dood. Als ik opgepakt word en ik kom vast te zitten, dan pak ik je. Dan vermoord ik je”. Aangeefster voelt zich erg bedreigd en ontzettend angstig.
Getuige [getuige 5] ziet dat verdachte voor het raam van het kantoor staat en hoort dat hij hard aan het schreeuwen is. [getuige 5] ziet dat verdachte in de richting van [naam] kijkt en hoort dat hij tegen haar schreeuwt: “als je de politie belt dan maak ik je dood. Als ik opgepakt word en ik kom vast te zitten, dan pak ik je. Dan vermoord ik je”.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het onder 2 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Naar aanleiding van een melding zijn verbalisanten [verbalisant 1], [verbalisant 2], [verbalisant 3] en [verbalisant 4] op 14 mei 2011 naar de [adres] te Utrecht gegaan. Ter plaatse treffen zij verdachte aan. Verbalisant [verbalisant 1] ziet en voelt dat verdachte haar richting op kijkt en naar haar spuugt. Zij voelt spetters in haar gezicht terecht komen. Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] zien dat verdachte verbalisant [verbalisant 1] in het gezicht spuugt.
Nadere bewijsoverweging ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt ten aanzien van feit 2 dat een uiting als beledigend moet worden beschouwd indien het de strekking heeft om iemands eer en goede naam aan te randen. De rechtbank overweegt dat het een feit van algemene bekendheid is dat spugen in het gezicht als beledigend wordt ervaren. Dat de betreffende verbalisant de handeling heeft opgenomen in het proces-verbaal van bevindingen en hiervan geen aangifte heeft gedaan, doet hieraan niets af.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
Parketnummer 16/600615-11
1.
Subsidiair
op 22 juni 2011 te Utrecht [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft/is verdachte opzettelijk dreigend
-met een (ijzeren) staaf op die [slachtoffer] afgelopen en
-zwaaiende en slaande bewegingen gemaakt in de richting van het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer];
2.
op 22 juni 2011 te Utrecht [getuige 3] en [getuige 4] heeft bedreigd met enig misdrijf
tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [getuige 3] en [getuige 4] dreigend de woorden toegevoegd: "Ik haal de trekker over" en "Ik maak je dood" en "Jij moet ook dood", en vervolgens opzettelijk dreigend een fietsketting uit zijn, verdachtes, jaszak gepakt en die fietsketting aan [getuige 3] en [getuige 4] getoond;
Parketnummer 16/123400-11A
1.
op 13 mei 2011 te Utrecht, [naam], medewerkster bij het hostel "De Hoek" aldaar heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk
dreigend - terwijl die [naam] zich in een kantoortje van dat Hostel bevond-
meermalen hard op het raam van dat kantoortje geslagen en daarbij dreigend de woorden toegevoegd :"Als je de politie belt dan maak ik je dood. Als ik opgepakt word en ik kom vast te zitten dan pak ik je. Dan vermoord ik je";
2.
op 14 mei 2011 te Utrecht opzettelijk beledigend een ambtenaar, te weten [verbalisant 1], hoofdagent van politie Utrecht, gedurende de rechtmatige uitoefening van haar bediening, in dier tegenwoordigheid in haar gezicht heeft gespuwd.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Parketnummer 16/600615-11:
1. Subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Parketnummer 16/123400-11A:
1. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. Belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
In het dossier bevinden zich de verdachte betreffende pro justitia rapportages van dr. D.J. Burck, gz-psycholoog, en drs. M.L.I.M. van Thiel, psychiater. De raadsman heeft aangevoerd dat de rapporten van de psychiater en de psycholoog niet voldoende duidelijk zijn om daar de in die rapporten genoemde vergaande conclusies aan te verbinden.
In het rapport van dr. Burck is verantwoord dat zijn onderzoek onvolledig is geweest. Hij vermeldt daar echter bij dat, mede op grond van informatie uit eerdere rapportages en de informatie van de mede-rapporteur, een beeld is ontstaan over het leven van verdachte. Ten aanzien van de diagnostiek en het verband tussen diagnose en delict blijven nog wel vragen onbeantwoord, maar wel kan worden beschreven wat met grote mate van waarschijnlijkheid heeft plaatsgevonden. Ook in het rapport van drs. Van Thiel wordt verantwoord dat het onderzoek incompleet is, maar dat desondanks een verantwoorde waarschijnlijkheidsdiagnose kan worden geformuleerd.
Dr. D.J. Burck, gz-psycholoog, komt in het rapport van 29 september 2011 tot de conclusie dat verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde als ontoerekeningsvatbaar kan worden beschouwd. De psycholoog komt tot deze conclusie op basis van het volgende. Verdachte is lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogens in de vorm van een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Daarnaast is verdachte lijdende aan een ziekelijke stoornis in de vorm van polydruggebruik en wordt bij verdachte een manische stemmingsstoornis waargenomen door de psycholoog. Deze stoornissen beïnvloedden in overwegende mate de gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. De psycholoog geeft voorts aan dat verdachte naar alle waarschijnlijkheid door een manische episode de controle over zijn gedrag is verloren en niet in staat was de consequenties van zijn handelingen te overzien. De psycholoog adviseert de rechtbank om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis voor de maximale duur van een jaar conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
Drs. M.L.I.M. van Thiel, psychiater, komt in het rapport van 12 september 2011 tot de conclusie dat de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten bij een bewezenverklaring als afwezig kan worden gezien. De psychiater komt tot deze conclusie op basis van het volgende. Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, in de zin van een manische episode. Tevens lijdt verdachte aan een verslaving aan diverse middelen, waaronder amfetamine. Voorts is verdachte lijdende aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Deze stoornissen waren ten tijde van het tenlastegelegde aanwezig, aldus de psychiater. Voorts ziet de psychiater sterke aanwijzingen dat verdachte al enige tijd in een manische episode verkeerde, welke gepaard ging met ontremd gedrag, dysforie, achterdocht en agressiviteit. Het is niet uit te sluiten dat naast de persoonlijkheidsproblematiek en het middelengebruik, de manische ontremming bij het tenlastegelegde een primaire rol heeft gespeeld. De psychiater geeft de rechtbank in overweging om verdachte te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis conform artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank neemt de conclusies en adviezen van deze deskundigen over en maakt deze tot haar oordeel. Ondanks de onvolkomenheden in de onderzoeken door psycholoog en psychiater is de rechtbank mede naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van oordeel dat de conclusies worden gedragen door de feiten en omstandigheden die in de rapporten uiteen zijn gezet en waarvan hiervoor enkele dragende onderdelen zijn weergegeven. De rechtbank schaart zich niet achter het standpunt van de raadsman dat de rapporten de daarin genomen conclusies niet kunnen dragen.
De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat de bewezen verklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten niet strafbaar is, zodat hij zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6 De oplegging van een maatregel
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen acht gevorderd aan verdachte op te leggen de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar. De officier van justitie heeft hiertoe aangevoerd dat verdachte volgens de psychiater en de psycholoog ten tijde van de ten laste gelegde feiten ontoerekeningsvatbaar was en dat voornoemde deskundigen oplegging van deze maatregel hebben geadviseerd.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat de rapporten van de psychiater en de psycholoog niet voldoende duidelijk zijn om daar de conclusie op te baseren dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. De raadsman heeft betoogd dat de feiten aan verdachte toe te rekenen zijn en verzocht een straf op te leggen.
De raadsman heeft ten aanzien van de strafoplegging aangevoerd dat rekening dient te worden gehouden met enkele vormverzuimen. De raadsman betoogt daartoe dat verdachte ten aanzien van het onder 16/123400-11A tenlastegelegde niet is gewezen op zijn consultatierecht en dat beide keren dat verdachte in verzekering is gesteld, de tijdsduur voor het ophouden voor verhoor is overschreden.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen maatregel heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere bedreigingen en een belediging van een ambtenaar in functie. Verdachte heeft hiermee bijgedragen aan heersende gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Voorts heeft verdachte geen enkel respect getoond voor het gezag van een politieagent.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank gelet op het volgende.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie blijkt dat verdachte vele malen eerder is veroordeeld, waaronder op 24 augustus 2009 ter zake van meerdere bedreigingen en op 31 maart 2010 ter zake van bedreiging en belediging.
De rapportages pro justitia als vermeld onder 5.2 houden onder meer als conclusie in dat verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten lijdende was aan een ziekelijke stoornis en ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. In de rapporten wordt gesproken over een hoge tot zeer hoge kans op recidive. Het risico dat verdachte opnieuw agressief gedrag zal gaan vertonen moet, wanneer geen behandeling plaatsvindt, groot tot zeer groot worden geacht. De verwachting is dat verdachte zonder ingrijpen steeds verder zal afglijden in sociaal maatschappelijk opzicht.
In het reclasseringsadvies d.d. 1 juli 2011, opgesteld door de heer W.A. van Kreel, is opgenomen dat bij verdachte al jaren sprake is van een patroon van redelijk functioneren, ontremming en disfunctioneren. Naar de mening van de reclassering is dit niet slechts te verklaren vanuit een antisociale persoonlijkheidsstoornis in combinatie met verslavingsproblematiek, maar is er ook daadwerkelijk verlies van controle over zijn gedrag.
Zoals genoemd onder 5.2 is de rechtbank van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten niet aan verdachte kunnen worden toegerekend en dat hij dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door zijn stoornis een gevaar oplevert voor anderen, dan wel voor de algemene veiligheid van goederen of personen, zoals bepaald in artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. Gelet hierop acht de rechtbank een plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar geïndiceerd en de rechtbank zal deze maatregel dan ook aan verdachte opleggen.
Overwegingen ten aanzien van verweren van de raadsman
De rechtbank overweegt ten aanzien van de verweren van de raadsman als volgt. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet is gewezen op zijn consultatierecht ten aanzien van het onder parketnummer 16/123400-11A ten laste gelegde.
De rechtbank stelt vast dat verdachte niet is gewezen op zijn consultatierecht. De rechtbank is van oordeel dat dit in beginsel zou kunnen leiden tot strafvermindering met toepassing van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering, maar overweegt dat zulks niet aan de orde is,reeds hierom nu er geen straf zal worden opgelegd.
De rechtbank merkt ten overvloede op dat indien wel tot strafoplegging zou worden gekomen, de rechtbank met betrekking tot de verweren van de raadsman ten aanzien van de tijden waarop verdachte in verzekering is gesteld, geen aanleiding zou zien om artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering toe te passen.
7 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op artikel 37, 39, 57, 266, 267 en 285 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
8 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Parketnummer 16/600615-11:
1. Subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
2. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Parketnummer 16/123400-11A:
3. Bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
4. Belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezen verklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor een termijn van één jaar.
Dit vonnis is gewezen door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. P. Bender en
mr. P. Wagenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 19 oktober 2011.
Mr. Kranenbroek is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.