ECLI:NL:RBUTR:2011:BT8671

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
28 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
204225 / HA ZA 05-2383
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Letselschade en de beoordeling van deskundigenrapporten in een civiele procedure

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht werd behandeld, betreft het een letselschadeclaim van eiseres tegen Fortis ASR Schadeverzekering N.V. De rechtbank heeft op 28 september 2011 uitspraak gedaan in een civiele procedure, waarin de deskundigheid van een verzekeringsgeneeskundige werd betwist. Eiseres had een ongeval meegemaakt op 20 oktober 1996 en stelde dat zij als gevolg daarvan blijvende beperkingen ondervond. De rechtbank had eerder al een neuroloog, dr. Stenvers, ingeschakeld om de beperkingen van eiseres te beoordelen. In zijn rapportage concludeerde hij dat de klachten van eiseres consistent aanwezig waren, maar dat de plausibiliteit van de beperkingen als ongevalsgevolg gering was. De rechtbank benoemde vervolgens J.H. Wijers als deskundige om een belastbaarheids- en beperkingenprofiel op te stellen, maar zijn rapportage werd door de rechtbank terzijde gesteld. De rechtbank oordeelde dat Wijers buiten zijn vakgebied was getreden door zich een oordeel te vormen over de neurologische grondslag van de klachten, wat aan de neuroloog voorbehouden is. De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de duurzame ongevalsbeperkingen die eiseres stelde te ondervinden. De rechtbank herbenoemde J.A.J. Wouters als arbeidsdeskundige en droeg hem op om een verzekeringsgeneeskundige te raadplegen voor verdere beoordeling. De beslissing om verdere stappen aan te houden werd genomen om te voorkomen dat de zaak zich zou voortslepen zonder duidelijke vooruitgang.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 204225 / HA ZA 05-2383
Vonnis van 28 september 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. A. Boulogne,
tegen
de naamloze vennootschap
FORTIS ASR SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Utrecht,
gedaagde,
advocaat mr. J.M. van Noort.
Partijen zullen hierna [eiseres] en Fortis genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 juni 2010
- het deskundigenbericht
- de conclusie na deskundigenbericht van [eiseres]
- de antwoordconclusie na deskundigenbericht van Fortis.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
2.1. De behandeling van deze zaak
wordt voortgezet door de thans oordelende rechter, omdat mr. Ramsaroep niet langer in de sector handel en kanton werkzaam is.
2.2. In de plaats van de deskundige die bij tussenvonnis van 5 augustus 2009 was benoemd is bij vonnis van 2 juni 2010 J.A.J. Wouters tot deskundige benoemd met als opdracht een arbeidsdeskundige rapportage uit te brengen. Teneinde zulks te kunnen doen heeft deze de rapportage van een verzekeringsarts nodig. Bij vonnis van 3 maart 2010 was daartoe benoemd J.H. Wijers te Amstelveen. Deze persoon had de instemming van partijen.
2.3. Aan Wijers is - via de arbeidsdeskundige - ter beantwoording de vraag voorgelegd:
“Door de rechtbank Utrecht ben ik benoemd als deskundige in bovengenoemde zaak. Vriendelijk verzoek ik u om op grond van het neurologisch rapport van de heer dr. Stenvers en uw eigen onderzoeksbevindingen een belastbaarheids- en beperkingenprofiel op te stellen, voorzien van een toelichting en motivering.”
2.4. Bij brief van 29 maart 2011 heeft Wouters de griffier van de rechtbank bericht dat hij aan zijn opdracht tot het uitbrengen van een arbeidsdeskundige rapportage teruggeeft, omdat Wijers, na herhaald rappel door Wouters, in zijn rapport van 4 oktober 2010, verzonden 24 maart 2011, geen beperkingen als gevolg van het ongeval heeft vastgesteld. Op basis daarvan is de arbeidsdeskundige niet in staat de aan hem door de rechtbank voorgelegde vragen te beantwoorden.
2.5. In de rapportage van Wijers is ter beantwoording van de onder 2.3 geciteerde vraagstelling te lezen dat de activiteiten van de deskundige hebben bestaan uit:
- dossierstudie rapportage neuroloog dr. Stenvers;
- huisbezoek aan [eiseres] op 9 augustus 2010;
- conceptrapportage.
Verder is in het rapport een beknopte samenvatting van de (medische) voorgeschiedenis opgenomen. Ook heeft Wijers een anamnese en een hetero-anamnese (van de echtgenoot) afgenomen en zijn de “ervaren beperkingen” beschreven.
De overwegingen en conclusie van Wijers luiden vervolgens:
“De klachten zijn consistent aanwezig in de loop van de tijd en begonnen na het ongeval. Echter de plausibiliteit van de beperkingen als ongevalsgevolg is gering. Er was sprake van een acceleratie-deceleratie situatie door het ongeval. Na het ongeval waren er geen aantoonbare neurologische of orthopedische afwijkingen behalve drukpijn en pijnlijke eindstandige beperking van de nekfunctie. Er is sprake van een Whiplash Associated Disease (WAD) graad 1-2 (geen beperking van de cervicale beweeglijkheid, wel drukpijn suboccipitaal en licht paravertebraal).
Vanwege de chronische vorm van deze whiplash kan een psychologisch onderzoek mogelijk onderbouw hebben gegeven voor de chronische zeer ernstige klachten en het zeer beperkt functioneren van betrokkene. De nieuwe richtlijn voor neurologen beveelt ook psychologisch onderzoek aan. Nu is haar een ongeval overkomen vele jaren voor de nieuwe richtlijn van de neurologen (2008). Echter de twee jaar durende periode vrij snel na het begin van vrijwel volledige bedlegerigheid past grotendeels niet binnen de op zich grote verscheidenheid aan klachten van het post whiplash syndroom. Het neuropsychologisch onderzoek uit 2000 geeft tevens informatie die wijzen in de richting van een psychologisch onderzoek.
Betrokkene heeft een veelheid aan chronische klachten en een zeer beperkt functioneren in de thuissituatie. Er is voor de onderbouwing van zware beperkingen ten gevolge van het ongeval meer nodig dan dat de klachten na het ongeval zijn ontstaan en dat de medisch weinig verklarende diagnose post whiplash syndroom wordt gehanteerd. Het vrijwel ontbreken van enige anatomisch en psychologisch substraat maakt het onmogelijk om tot de conclusie te komen dat er sprake is van duurzame zware ongevalsbeperkingen.
Conclusie:
Op basis van het ontbreken van een voldoende plausibele onderbouw van de beperkingen door ziekte(s) en of gebrek(en) kunnen er geen duurzame ongevalsbeperkingen worden vastgesteld”.
2.6. [eiseres] heeft in reactie op het rapport van Wijers gesteld dat dit rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen, nu het niet uitgaat van de door de neuroloog Stenvers vastgestelde beperkingen en diens rapport geheel negeert. Ook is het onderzoek te summier geweest. [eiseres] verwijst voorts naar een bericht van haar medisch adviseur [A], die suggereert dat een aanvullend psychiatrisch (en geen psychologisch) onderzoek zou kunnen plaatsvinden, omdat hij Wijers kan volgen in diens opmerking dat de mate van invalidering niet door een postwhiplash syndroom alleen kan worden verklaard.
2.7. Fortis heeft zich wel geschaard achter het rapport van Wijers. Zij wijst erop dat deze deskundige de instemming had van beide partijen en dat de kritiek van [eiseres] onvoldoende is onderbouwd. Fortis meent ook dat Wijers wel (voldoende) eigen onderzoek heeft gedaan. Fortis wijst erop dat er een verschil bestaat tussen neurologische en verzekeringsgeneeskundige beperkingen, zodat het verschil met het rapport van Stenvers, waarin wel beperkingen staan, verklaarbaar is. Mocht de rechtbank opmerkingen hebben ten aanzien van het rapport van Wijers, dan ligt het volgens Fortis voor de hand om aan hem aanvullende vragen te stellen.
2.8. De rechtbank is allereerst van oordeel dat het correct is dat de arbeidsdeskundige op basis van de rapportage van Wijers heeft geconcludeerd dat hij niet in staat is de aan hem voorgelegde vragen te beantwoorden. Immers de arbeidsdeskundige is voor zijn onderzoek afhankelijk van de beschreven beperkingen. De vraag die thans beantwoord moet worden, is of aan de rapportage van Wijers (doorslaggevende) betekenis toekomt.
2.9. De rechtbank stelt ten aanzien van de waardering van het rapport-Wijers het volgende voorop. Indien in het kader van een onderzoek naar de schadeafwikkeling in verband met de aansprakelijkheid van één van de partijen, op gezamenlijk verzoek van partijen een deskundige door de rechtbank wordt benoemd, en partijen in staat zijn geweest vragen aan de deskundige voor te stellen - die in het onderhavige geval door de rechtbank zijn geherformuleerd - geldt de rapportage van de ingeschakelde deskundige in beginsel als uitgangspunt voor de verdere geschilbeslechting. Een partij kan naar het oordeel van de rechtbank slechts dan niet worden gehouden aan de uitkomsten van een op deze wijze tot stand gekomen rapport, indien sprake is van zwaarwegende argumenten ten aanzien van de wijze waarop de deskundige zijn werkzaamheden heeft verricht of de inhoud van het rapport niet voldoet aan de daaraan te stellen eisen van onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica.
2.10. In het onderhavige geval was sprake van een reeds door een neuroloog uitgebrachte rapportage naar de vraag of de door [eiseres] ondervonden klachten en beperkingen moesten worden beschouwd als gevolg van het haar op 20 oktober 1996 overkomen ongeval. Die vraag is door rechtbank in haar tussenvonnis van 5 augustus 2009 op basis van de beantwoording van de vragen 1,2 en 9 door dr. Stenvers reeds in bevestigende zin beantwoord. De door Fortis tegen het rapport ingebrachte bezwaren zijn toen door de rechtbank verworpen.
2.11. Omdat dr. Stenvers niet zelf in staat was om een belastbaarheids- en beperkingenprofiel op te stellen, heeft de rechtbank, teneinde een arbeidsdeskundige beoordeling te krijgen van de ongevalsgevolgen, een verzekeringsgeneeskundige ingeschakeld, die in feite de schakel vormt tussen de neuroloog en de arbeidsdeskundige. In de opdracht aan Wijers zijn twee elementen te onderscheiden in het door hem te verrichten onderzoek, te weten de rapportage van dr. Stenvers en zijn bevindingen bij eigen onderzoek. Op basis daarvan diende hij een belastbaarheids- en beperkingenprofiel op te stellen. Aan Wijers is niet de vraag voorgelegd of de door [eiseres] ondervonden klachten een gevolg zijn van het ongeval.
2.12. De rechtbank stelt vast dat Wijers eigen onderzoek heeft gedaan en op basis daarvan tot bevindingen is gekomen, door hem aangeduid onder de paragraaf “ervaren beperkingen”. In het rapport is verder vermeld dat Wijers kennis heeft genomen van de rapportage van dr. Stenvers. In zoverre heeft hij de noodzakelijke stappen gezet om te komen tot de opstelling van een belastbaarheids- en beperkingenprofiel.
2.13. De rechtbank acht het echter onbegrijpelijk dat Wijers vervolgens overweegt en concludeert zoals is opgenomen in par. 2.5 van dit vonnis. Immers zijn conclusie dat sprake is van een “ontbreken van een voldoende plausibele onderbouw van de beperkingen” baseert Wijers op zijn interpretatie van enerzijds de ernst van het ongeval en de diagnose postwhiplash syndroom en anderzijds de verklaarbaarheid van de klachten uit dat ongeval, waarbij hij aansluiting zoekt bij de richtlijn van de NVvN 2008. Naar zijn mening zijn de klachten niet (volledig) uit het ongeval te verklaren. In feite, zo begrijpt de rechtbank de deskundige, is daarvoor noodzakelijk dat sprake is van een anatomisch en/of psychologisch substraat, wat er volgens hem niet is. Hoe zijn oordeel zich verhoudt tot het rapport van dr. Stenvers wordt niet duidelijk.
2.14. Met dit aldus gegeven - nauwelijks onderbouwde - oordeel is het evident dat de deskundige buiten zijn vakgebied van verzekeringsgeneeskundige is getreden. Hij heeft zich immers een oordeel gevormd over de neurologische grondslag van de klachten en beperkingen. Dat is echter aan een neuroloog voorbehouden en die heeft daarover reeds gerapporteerd. Dat rapport is ook door de rechtbank aanvaard als grondslag voor de verdere geschilbeslechting. Het afwijkende oordeel van Wijers brengt daarin geen verandering.
2.15. Reeds om deze reden acht de rechtbank het rapport van Wijers voor de beslechting van het geschil niet bruikbaar. Ook zijn suggestie dat nader onderzoek zou moeten plaatsvinden door een psycholoog (of psychiater, volgens de medisch adviseur van [eiseres]) zal de rechtbank niet volgen. Dr. Stenvers heeft uitdrukkelijk in zijn rapportage op vraag 15 geantwoord dat onderzoek door een andere deskundige niet nodig is. De rechtbank sluit zich daar (andermaal) bij aan. De rechtbank ziet ook de meerwaarde van een nader onderzoek niet in. Immers uit de medische stukken is niet op te maken dat sprake is van psychiatrische problematiek, noch is [eiseres] onder behandeling (geweest) van een psychiater. De waarde van een psychiatrische (of psychologische) rapportage is dan ook kwestieus, te meer nu het de rechtbank bekend is dat ook op dat vakgebied geen eenduidige mening bestaat over het postwhiplash syndroom. Daarbij komt dat de rechtbank er voor wil waken dat de zaak zich voortsleept van rapportage naar rapportage, zonder dat hiermee behoorlijke vooruitgang wordt geboekt c.q. een te respecteren belang is gemoeid.
2.16. De rechtbank zal dan ook de arbeidsdeskundige Wouters opnieuw benoemen tot arbeidsdeskundige en aan hem vragen of hij zelf een verzekeringsgeneeskundige wil vragen om de in het vonnis van 3 maart 2010 geformuleerde vraag te beantwoorden en op basis daarvan zijn arbeidsdeskundige onderzoek te verrichten. Telefonisch heeft Wouters aan de rechtbank laten weten hiertoe bereid te zijn.
2.17. Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
3. De beslissing
De rechtbank
herbenoemt J.A.J. Wouters tot deskundige ter beantwoording van de vragen zoals opgenomen in het tussenvonnis van 5 augustus 2009 onder par. 2.23;
draagt de deskundige op om, alvorens hij zijn arbeidsdeskundig onderzoek aanvangt, zelf een verzekeringsgeneeskundige aan te zoeken ter beantwoording van de vraag opgenomen in het tussenvonnis van 3 maart 2010 onder par. 2.8 en diens bevindingen op te nemen in het op te stellen arbeidsdeskundige rapport;
handhaaft voor het overige de beslissingen in het tussenvonnis van 2 juni 2010 ten aanzien van de werkwijze van de deskundige;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap en in het openbaar uitgesproken op 28 september 2011.