ECLI:NL:RBUTR:2011:BT8444

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
12 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
290731 - HA ZA 10-1679
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige toerekening van financiële middelen door gedaagde aan eiseres

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht, vorderde eiseres dat gedaagde zou worden veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording over de bankrekeningen van eiseres. Eiseres stelde dat gedaagde, gedurende het beheer over haar financiën, zich onrechtmatig geldbedragen had toegeëigend. De rechtbank heeft vastgesteld dat gedaagde er een gewoonte van had gemaakt om vrijwel alle op de bankrekeningen van eiseres bijgeschreven bedragen voor persoonlijk gewin aan te wenden. Eiseres heeft in de procedure onderbouwd dat gedaagde haar bankpasjes en pincodes had en dat hij zich grote bedragen onrechtmatig heeft toegeëigend. Gedaagde voerde verweer en betwistte de stellingen van eiseres, onder andere door te stellen dat hij geen beheer over haar financiën had gevoerd en dat de overboekingen naar zijn rekening betrekking hadden op aflossingen van leningen. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen en geconcludeerd dat gedaagde inderdaad het beheer over de financiën van eiseres heeft gevoerd en zich onrechtmatig geldbedragen heeft toegeëigend. De rechtbank heeft gedaagde opgedragen te bewijzen dat bepaalde overboekingen legitiem waren en dat hij eiseres de ontvangen bedragen contant heeft verstrekt. De zaak is aangehouden voor bewijslevering en verdere beslissingen zijn opgeschort.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 290731 / HA ZA 10-1679
Vonnis van 12 oktober 2011
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats],
eiseres,
advocaat mr. C.L. Berkel te Rotterdam,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats],
gedaagde,
advocaat mr. W. Kok te Barneveld.
Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 29 september 2010
- het proces-verbaal van comparitie van 17 januari 2011
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [eiseres], roepnaam [roepnaam eiseres], heeft in geregistreerd partnerschap samengeleefd met de heer [ex-partner eiseres] (hierna: [ex-partner eiseres]). Zij hebben een zoon, genaamd [zoon eiseres]. Op 3 maart 2006 is de verklaring tot beëindiging van de partnerschapsregistratie ingeschreven in de registers van de gemeente [woonplaats].
2.2. [gedaagde] heeft een woning aan de [adres 1] in [woonplaats]. Zijn feitelijke verblijfplaats was, in de periode van 2006 tot in ieder geval medio 2010, Voorthuizen. In genoemde periode had hij een relatie met mevrouw [partner gedaagde] (hierna: [partner gedaagde]).
2.3. [eiseres], [ex-partner eiseres] en [gedaagde] kennen elkaar al vele jaren. Na ontbinding van het partnerschap van [eiseres] en [ex-partner eiseres] is laatstgenoemde in de woning van [gedaagde] aan de [adres 1] gaan wonen. [eiseres] heeft na ontbinding van het partnerschap enige tijd gewoond in een woning aan de [adres 3] in [woonplaats] en vervolgens enige tijd in een woning aan de [adres 2], tegenover de woning van [gedaagde]l. Hierna heeft [eiseres] gedurende ongeveer anderhalf jaar een kamer gehuurd in de woning van [gedaagde] aan de [adres 1]. In april/mei 2010 is [eiseres] ergens anders gaan wonen.
2.4. [gedaagde] heeft een kopie overgelegd van een stuk gedateerd 2 januari 2006 met als kopje “ leningovereenkomst”. In dit stuk staat dat [gedaagde] EUR 14.000,-- aan [eiseres] en [ex-partner eiseres] heeft geleend, dat dit bedrag contant aan [eiseres] en [ex-partner eiseres] is verstrekt en dat de lening op 2 januari 2011 moet zijn terugbetaald. Onderaan dit document staan handtekeningen van [eiseres], [ex-partner eiseres] en [gedaagde].
2.5. [gedaagde] heeft een kopie overgelegd van een stuk gedateerd 21 januari 2009, waarin [gedaagde] verklaart dat hij op die datum in het kader van de lening van EUR 14.000,-- van [eiseres] en [ex-partner eiseres] EUR 11.380,-- heeft ontvangen en dat het restant per 2 januari 2011 moet zijn afgelost. Onderaan dit document staan handtekeningen van [eiseres], [ex-partner eiseres] en [gedaagde].
2.6. Op 16 augustus 2008 heeft [gedaagde] als verdachte van valsheid in geschrift en poging tot oplichting tegenover de politie verklaard:
“ Ik werk niet. Ik heb een uitkering sinds 1991. Ik krijg per maand 1600 euro bruto.
[…]
Sinds oktober/november 2007 woont [eiseres] tegenover mij op [adres 2]. Ik ken [eiseres] al heel lang. Haar ex-man [ex-partner eiseres] ken ik ook al heel lang. Sinds twee jaar help ik [roepnaam eiseres] en [ex-partner eiseres] om van de schulden af te komen, dan wel de financiën op orde te brengen.
[…]
[kostganger eiseres] is kostganger bij [roepnaam eiseres]. [kostganger eiseres] heeft als achternaam [kostganger eiseres]. [kostganger eiseres] betaalt 275 euro per maand. Hier zit ook internet bij van ruim € 39 per maand. De huur komt op mijn rekening binnen en ik betaal daar de telefoonrekening van [roepnaam eiseres] van. […] Ik heb dit abonnement afgesloten en zij gebruikt de telefoon.
[…]
Ik had een kopie van zijn [rechtbank: [kostganger eiseres]] ID kaart al in mijn bezit. Ik wist dat de loonstroken op zijn kamer lagen. Via internet heb ik een krediet aangevraagd van 19.000 euro bij OHRA op naam van [kostganger eiseres]. Toen ik dit krediet aangevraagd had kreeg ik een mailbericht terug dat het krediet onder voorbehoud was goedgekeurd. Er zouden formulieren opgestuurd worden. Enkele dagen later kwamen de formulieren van OHRA bij [roepnaam eiseres] aan. Ik heb de formulieren helemaal op naam van [kostganger eiseres] ingevuld en ondertekend. De handtekening van [kostganger eiseres] heb ik overgetrokken. Ik deed dit via de ruit. Ik hield het formulier en de arbeidsovereenkomst van [kostganger eiseres] tegen het raam en zo kon ik de handtekening overtrekken.”
2.7. In de jaren 2006 tot en met 2010 heeft [eiseres] van de gemeente [woonplaats] een uitkering op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) ontvangen.
2.8. Op 1 september 2008 heeft de gemeente [woonplaats] naar het adres [adres 2] een aan [eiseres] gericht besluit gezonden tot terugvordering van teveel uitgekeerde bijstand over de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 juli 2008. Als reden voor de terugbetaling heeft de gemeente in dat besluit opgegeven dat [eiseres] niet had laten weten dat zij vanaf 1 oktober 2007 een kostganger in huis had.
2.9. Op 10 augustus 2009 is [eiseres] voor de duur van een half jaar als thuishulp in dienst getreden bij Axxicom Thuishulp BV (hierna: Axxicom). Dit dienstverband is per 28 februari 2010 verlengd met een half jaar. Het salaris van [eiseres] werd door Axxicom uitbetaald op een bankrekening van [gedaagde] met rekeningnummer [rekeningnummer gedaagde] (hierna ook te noemen: de bankrekening van [gedaagde]).
2.10. Op 8 december 2009 heeft de gemeente [woonplaats] een besluit aan [eiseres] gezonden tot terugvordering van teveel uitgekeerde bijstand over de periode van 1 augustus 2009 tot en met 31 oktober 2009 ter hoogte van EUR 1.669,55. Als reden voor de terugbetalingsvordering heeft de gemeente opgegeven dat [eiseres] niet had laten weten dat zij op 10 augustus 2009 aan het werk was gegaan.
2.11. [eiseres] heeft in de periode van begin 2006 tot medio 2010 twee bankrekeningen bij SNS gehad (met rekeningnummers [rekeningnummer 1 eiseres] en [rekeningnummer 2 eiseres]). Sinds begin 2010 heeft zij (ook) een bankrekening bij ABN Amro (rekeningnummer [rekeningnummer 3 eiseres]).
2.12. Op de bankrekening van [eiseres] met nummer [rekeningnummer 2 eiseres] werden bijgeschreven de WWB-uitkering en betalingen van de belastingdienst, alle onder vermelding van het burgerservicenummer [BSN 1] en “[eiseres]”, bestaande uit belastingteruggaaf (“IB/PVV 2006”, IB/PVV 2007”, “IB/PVV 2008” en “IB/PVV 2009”), huurtoeslag, zorgtoeslag en kindertoeslag.
2.13. Op de bankrekening van [eiseres] met nummer [rekeningnummer 1 eiseres] werden bijgeschreven de kinderbijslag en betalingen van de belastingdienst, alle onder vermelding van het burgerservicenummer [BSN 2] en “[ex-partner eiseres]”, bestaande uit belastingteruggaaf (“IB/PVV 2006” en, van januari 2007 tot en met april 2007, “IB/PVV 2007”) en huurtoeslag (ontvangen in de periode januari 2007 tot en met januari 2008).
2.14. De belastingdienst heeft in de jaren 2007 tot en met 2009 van [ex-partner eiseres] huurtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2008 teruggevorderd. Het totaal van de terugvorderingen bedraagt EUR 6.885,--.
2.15. Uit mutatieoverzichten van de bankrekeningen van [eiseres] over de periode van 2006 tot medio 2010 blijkt dat:
- vele overboekingen naar de bankrekening [gedaagde] hebben plaatsgevonden tot een totaalbedrag van EUR 22.289,--
- overboekingen naar bankrekeningen van derden hebben plaatsgevonden onder vermelding van “tel 06[…] [gedaagde]”, “contraktnummer [nummer] [gedaagde]”, “betaling velgen [gedaagde] [woonplaats]”, en “[gedaagde] [adres 4] geb [geboortedatum]”,
- overboekingen naar bankrekeningen van derden hebben plaatsgevonden onder vermelding van “digitenne [partner gedaagde]”, “uwer kenmerk 04486 [partner gedaagde]”, en “tel 06[…] en 06[…] [partner gedaagde] voorthuizen”
- in Voorthuizen een groot aantal pinbetalingen is gedaan bij benzinestations en dat in die plaats een groot aantal pinopnames heeft plaatsgevonden bij ABN Amro, welke pinbetalingen en –opnames in totaal EUR 4.451,06 bedragen
- overboekingen zijn gedaan naar Vodafone die deels zijn gestorneerd
- overboekingen naar ANWB Assurantiën hebben plaatsgevonden onder vermelding van “betalingskenmerk […] watersportpolis”.
2.16. [gedaagde] had in de periode van (in ieder geval) 2007 tot 2010 een motorboot. Op 21 februari 2010 heeft hij deze boot te koop aangeboden op internet.
2.17. [gedaagde] heeft een kopie van een schriftelijke verklaring met betrekking tot [eiseres] overgelegd, waaronder de handtekening van [ex-partner eiseres] staat. In deze verklaring staat het volgende:
“[…], maar naar de scheiding 2 jaar later kwam me ex tegenover wonen tot me verbazing ze heeft daar een jaar gewoont doordat ze de huur niet meer kon opbrengen, toen werd ze het huis uitgezet door de woningbouw, toen zei mr [gedaagde] je mag wel tijdelijk bij ons wonen totdat je weer wat anders heb, maar ze kregen weer een nieuwe vriend exman en nieuwe vriend en exvrouw gaat niet samen, maar in die periode voordat ze een nieuwe vriend kreeg probeerde ik haar te vergeven en gingen we vaak naar voorthuizen naar [gedaagde] op visite echter wat me wel opviel dat ze veel geld opnam in voorthuizen bij de geldautomaat enze betaalde mijn benzine voor de brommer/scooter we mochten elk weekend naar kampen naar de caravan van de vriendin van dhr [gedaagde], ik vond het weer fantastisch we gingen lekker wokken in kampen bij de camping en boodschappen doen samen […]”
2.18. Op 10 juni 2010 bedroeg de schuld van [eiseres] aan de belastingdienst ruim EUR 9.000,-- (gelet op de hoogte van de terugvorderingsaanslag met nummer 704002 van EUR 2.897,--, zie productie 6 bij dagvaarding, gaat de rechtbank er van uit dat het onder “open aanslag” vermelde bedrag van EUR 20.508,-- op een verschrijving berust en dat bedoeld is EUR 2.508,--). Haar schuld aan ziektekostenverzekeraar Menzis bedroeg op 27 mei 2010 EUR 5.328,23, bestaande uit premieachterstand over de periode van 5 april 2006 tot en met 31 mei 2010. Aan woningstichting Patrimonium had [eiseres] op 13 oktober 2009 een schuld van EUR 6.043,81. Aan energieleverancier Obragas was [eiseres] op 26 januari 2010 EUR 984,54 verschuldigd.
3. Het geschil
3.1. [eiseres] vordert samengevat - dat bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
- van [gedaagde] wordt veroordeeld tot het doen van rekening en verantwoording ten aanzien van de bankrekeningen van [eiseres] en tot het overleggen van een zodanige administratie als voor een behoorlijke rekening en verantwoording nodig is
- voor recht wordt verklaard dat indien [gedaagde] een dergelijke administratie niet kan overleggen hij tekortschiet in de hem jegens [eiseres] in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid
- wordt bepaald dat, indien [gedaagde] in gebreke blijft op de door de rechtbank bepaalde dag te verschijnen of rekening te doen of de aan de rechtbank overlegde rekening binnen de daarvoor bepaalde termijn aan [eiseres] te betekenen, hij [eiseres] een dwangsom moet betalen van EUR 500,--voor elke dag dat hij na betekening van het vonnis in gebreke blijft rekening en verantwoording te doen met een maximum van EUR 40.000,--
- het saldo te bepalen en [gedaagde] te veroordelen tot betaling van een zodanige som aan [eiseres], als aan haar blijkens de rekening en verantwoording zal toekomen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag dat hij een verzuim is gekomen
- [gedaagde] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure.
3.2. Aan haar vorderingen legt [eiseres] ten grondslag dat [gedaagde] van april 2006 tot mei 2010 het beheer over haar financiën heeft gevoerd, in het kader waarvan hij de beschikking had over haar bankpasjes en pincodes en zich daarbij grote bedragen onrechtmatig heeft toegeëigend.
3.3. [gedaagde] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres], althans tot afwijzing van haar vorderingen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van deze procedure, te vermeerderen met wettelijke rente over deze kosten en met veroordeling in de nakosten. In dit verband betoogt [gedaagde] dat:
- hij niet het beheer over de financiën van [eiseres] heeft gevoerd en niet de beschikking heeft gehad over haar bankpasjes en pincodes
- dat van de overmakingen van de bankrekening van [eiseres] naar zijn bankrekening EUR 14.000,-- betrekking heeft op aflossing van een begin 2006 afgesloten geldlening
- dat van de overmakingen van de bankrekening van [eiseres] naar zijn bankrekening een deel betrekking heeft op de aflossing van andere geldleningen
- dat [eiseres] bedragen naar zijn bankrekening heeft overgemaakt uit vrees voor beslaglegging en dat [gedaagde] die bedragen contant aan haar heeft verstrekt
- dat van de overmakingen van de bankrekening van [eiseres] naar zijn bankrekening een deel betrekking heeft op terugbetaling van ten name van [ex-partner eiseres] door de belastingdienst ten onrechte uitgekeerde huurtoeslag, welke later door de belastingdienst van [ex-partner eiseres] is teruggevorderd
- dat [eiseres] haar salaris door Axxicom liet overmaken naar de bankrekening van [gedaagde] uit vrees voor beslaglegging en dat [gedaagde] die bedragen contant aan haar heeft verstrekt
- dat [eiseres] bankopnamen en pinbetalingen ten onrechte aan hem toeschrijft omdat zij deze zelf heeft verricht en die bedragen voor eigen gebruik heeft aangewend.
3.4. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. [eiseres] betoogt dat zij niet in staat is haar eigen belangen behoorlijk te behartigen en dus ook niet om op een correcte dan wel voldoende wijze beheer te voeren over haar eigen inkomsten en vermogen. Volgens [eiseres] genoot [gedaagde] haar vertrouwen en heeft zij [gedaagde] verzocht het beheer te voeren over haar inkomen en hem in verband daarmee haar bankpasjes en pincodes verstrekt. Tevens voert zij aan dat [gedaagde] er een gewoonte van heeft gemaakt om zich aan [eiseres] toebehorende bedragen toe te eigenen en daarmee onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Daarbij was volgens [eiseres] sprake van een patroon waarin [gedaagde] direct nadat een bedrag op een van haar bankrekeningen werd bijgeschreven, dit bedrag voor eigen gewin heeft aangewend. [gedaagde] betwist deze stellingen van [eiseres]. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Verklaring van [gedaagde] bij de politie
4.2. [gedaagde] heeft op 16 augustus 2008 als verdachte van valsheid in geschrift en een poging tot oplichting van OHRA bij de politie een verklaring afgelegd (zie 2.6). Deze verklaring levert een sterke aanwijzing op voor de juistheid van de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] het beheer over haar financiën heeft gevoerd. [gedaagde] heeft toen immers verklaard dat hij [eiseres] en [ex-partner eiseres] sinds twee jaar hielp om van de schulden af te komen, dan wel de financiën op orde te brengen. Ook heeft [gedaagde] toen verklaard dat [eiseres], in de periode dat zij op de [adres 2] woonde, een kostganger had ([kostganger eiseres]) die aan [eiseres] EUR 275,-- huur betaalde, dat deze huur op zijn ([gedaagde]) rekening binnenkwam en dat hij daarvan de telefoonrekening van [eiseres] betaalde voor het telefoonabonnement dat hij voor haar had afgesloten.
4.3. Een belangrijk aspect in deze verklaring, namelijk dat [eiseres] een kostganger had ([kostganger eiseres]) van wiens identiteit in het kader van de poging tot oplichting misbruik is gemaakt, vindt bevestiging in het besluit van de gemeente [woonplaats] van 1 september 2008 tot terugvordering van uitgekeerde bijstand (zie 2.8). Die terugvordering is blijkens dat besluit immers gebaseerd op de omstandigheid dat [gedaagde] in de periode van 1 oktober 2007 tot en met 31 juli 2008 een kostganger in huis had.
Aan [eiseres] geadresseerde stukken in het bezit [gedaagde]
4.4. [gedaagde] heeft diverse brieven en stukken die aan [eiseres] zijn geadresseerd in het geding gebracht. Onder andere heeft hij overgelegd brieven van SNS en van een deurwaarder met betrekking tot beslaglegging van respectievelijk 5 december 2007 en 10 december 2007 (productie 14 conclusie van dupliek), een afschrift van een origineel vonnis van de kantonrechter te Utrecht van 13 augustus 2008 tot ontruiming en ontbinding van de huurovereenkomst ter zake van het adres [adres 2] in [woonplaats] (productie 20 conclusie van dupliek), het besluit van de gemeente [woonplaats] tot terugvordering van uitgekeerde bijstand van 1 september 2008, en een brief van Menzis van 27 mei 2010 met mededeling van de hoogte van de betalingsachterstand van [eiseres] (productie 5 conclusie van antwoord). Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, valt niet in te zien dat [gedaagde] over die stukken kan beschikken indien hij niet met instemming van [eiseres] het beheer over haar financiën heeft gevoerd, te meer nu geen van deze stukken is gezonden naar de woning van [gedaagde] aan de [adres 1].
Overboekingen tot betaling van watersportverzekering
4.5. Van augustus 2007 tot medio 2008 werd van de SNS-bankrekening [rekeningnummer 1 eiseres] van [eiseres] maandelijks EUR 33,54 overgemaakt naar ANWB assurantiën, onder vermelding van “watersport polis”. Enkele van die overboekingen zijn in 2008 gestorneerd. Vast staat dat [gedaagde] in die periode een motorboot had. Niet gesteld of gebleken is dat ook [eiseres] een boot had en evenmin heeft [gedaagde] een (andere) grond aangevoerd die aannemelijk maakt dat [eiseres] een watersportverzekering had. Bovendien betwist [gedaagde] niet dat deze betalingen betrekking hadden op een watersportverzekering die hij bij ANWB assurantiën had afgesloten en is niet gesteld of gebleken dat [eiseres] deze betalingen op grond van een afspraak met [gedaagde] heeft verricht. Deze overboekingen geven dan ook niet alleen steun aan de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] het beheer over haar financiën heeft gevoerd, maar ook dat [gedaagde] in het kader daarvan de beschikking had over haar bankpasjes en pincodes en dat hij zich onrechtmatig geldbedragen van [eiseres] heeft toegeëigend.
Overboekingen tot betaling van rekeningen [gedaagde] en zijn vriendin
4.6. Op 15 september 2006 is van de SNS-rekening met nummer [rekeningnummer 1 eiseres] EUR 447,08 overgemaakt naar de bankrekening van een derde, onder vermelding van “tel 06[…] [gedaagde]”. Van de SNS-rekening van [eiseres] met nummer [rekeningnummer 2 eiseres] is op 2 december 2006 EUR 182,-- overgemaakt naar de bankrekening van een derde, onder vermelding van “contraktnummer [nummer] [gedaagde]”. Hoewel [eiseres] deze overboekingen in haar conclusie van repliek uitdrukkelijk heeft aangestipt is [gedaagde] hierop in zijn conclusie van dupliek niet ingegaan. Van laatstgenoemde rekening is op 27 maart 2007 EUR 616,-- overgemaakt naar de bankrekening van een derde, onder vermelding van “betaling velgen [gedaagde] [woonplaats]”. Naar aanleiding hiervan stelt [gedaagde] dat heeft hij geen velgen gekocht. Van diezelfde rekening is voorts op 6 september 2007 EUR 12,18 overgemaakt naar de bankrekening van een derde onder vermelding van de “[gedaagde] [adres 4] geb [geboortedatum]”. Ook op deze overboeking is [gedaagde] niet ingegaan.
4.7. Op 20 november 2007 is van de SNS-rekening van [eiseres] met nummer [rekeningnummer 2 eiseres] EUR 6,95 overgemaakt naar de bankrekening van een derde (nummer 428428), onder vermelding van “digitenne [partner gedaagde]”. Van dezelfde SNS-rekening is op 20 juli 2009 EUR 100,-- overgemaakt naar de bankrekening van een derde (nummer 9479059), onder vermelding van “uwer kenmerk 04486 [partner gedaagde]”. Op 28 juli 2009 is van deze SNS-rekening EUR 311,-- overgemaakt naar de bankrekening van een derde (nummer 265121809), onder vermelding van “tel 06[…] en 06[…] [partner gedaagde] voorthuizen”.
4.8. Uit de in 4.6 en 4.7 beschreven betalingen (in totaal EUR 1.675,21) blijkt dat er vanaf de bankrekeningen van [eiseres] facturen zijn betaald die waren gericht aan [gedaagde] en zijn toenmalige vriendin [partner gedaagde]. Op drie van de vier overboekingen die zijn gedaan onder vermelding van zijn naam is [gedaagde] niet ingegaan. Een plausibele verklaring voor die overboekingen ontbreekt. De stelling [gedaagde] dat de betalingen die zijn gericht onder vermelding van de naam [partner gedaagde] betrekking hebben op diensten die [partner gedaagde] in haar hoedanigheid van kapster aan [eiseres] heeft verricht, is gelet op de omschrijvingen bij de overboekingen niet geloofwaardig. Bovendien heeft [gedaagde] nagelaten om met stukken te onderbouwen dat de drie verschillende bankrekeningen waarop de overboekingen met verwijzing naar de naam [partner gedaagde] zijn gedaan, op naam van [partner gedaagde] staan. Ook deze overboekingen leveren dan ook een sterke aanwijzing op voor de juistheid van de stellingen van [eiseres].
Overige overboekingen naar derden, bankopnamen en pinbetalingen
4.9. Ter onderbouwing van haar stelling dat [gedaagde] zich grote bedragen heeft toegeëigend is [eiseres] ingegaan op een aantal pinbetalingen, geldopnamen en overboekingen aan derden die herhaaldelijk vanaf haar bankrekeningen hebben plaatsgevonden. Dit betreft onder andere pinbetalingen bij benzinestations in Voorthuizen en geldopnamen in Voorthuizen. In verband hiermee voert [gedaagde] aan dat [eiseres] samen met haar ex-partner vaak op de brommer bij [gedaagde] in Voorthuizen op bezoek ging. Dit verklaart volgens hem dat er diverse malen in de omgeving van Voorthuizen is getankt. Ook voert [gedaagde] aan dat [eiseres] regelmatig in Voorthuizen of in de omgeving daarvan geldbedragen heeft gepind. Ter onderbouwing hiervan heeft [gedaagde] een schriftelijke verklaring van [ex-partner eiseres] overgelegd (zie 2.17). Volgens [eiseres] heeft zij in Voorthuizen niets te zoeken, waarmee zij kennelijk bedoelt dat zij (vrijwel) nooit in Voorthuizen komt. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
Voorthuizen
4.10. Het geregistreerd partnerschap van [eiseres] en [ex-partner eiseres] is begin maart 2006 geëindigd. [ex-partner eiseres] is toen op de [adres 1] gaan wonen en [eiseres] is op het adres [adres 3][adres] blijven wonen. Uit het mutatieoverzicht van de SNS-rekening van [eiseres] met nummer [rekeningnummer 2 eiseres] blijkt dat de huur voor de woning aan de [adres 3] tot en met november 2007 werd betaald. In het vonnis van de kantonrechter van 13 augustus 2008, waarin onder meer is bepaald dat [eiseres] de woning aan de [adres 2] moest ontruimen, is vermeld dat [eiseres] voor die woning laatstelijk EUR 450,26 aan huur betaalde en dat zij tot en met 31 juli 2008 een huurachterstand had van EUR 2.654,98. Hieruit kan worden afgeleid dat zij gedurende ongeveer zes maanden de huur voor de woning aan de [adres 2] niet heeft voldaan. Op grond van de laatste huurbetaling voor het adres [adres 3][adres] en voornoemd vonnis van de kantonrechter staat vast dat [eiseres] omstreeks begin 2008 in de woning aan de [adres 2] is gaan wonen.
4.11. Uit de brief van [ex-partner eiseres] volgt dat hij, nadat [eiseres] ongeveer twee jaar na de scheiding weer in de [adres] was komen wonen (aanvankelijk op 15 en later op 14), geregeld samen met [eiseres] op de brommer naar [gedaagde] in Voorthuizen ging. Voorts staat in deze schriftelijke verklaring dat [eiseres] in die periode de benzine voor de scooter van [ex-partner eiseres] betaalde en vaak in Voorthuizen geld opnam. Partijen zijn het erover eens dat de afschrijvingen van de bankrekeningen van [eiseres] naar Tanks Voorthuizen en Servauto Voorthuizen betrekking hebben op benzine die in Voorthuizen is getankt. De eerste overschrijving naar de rekening van Servauto Voorthuizen dateert van 18 juli 2006 en de eerste overschrijving naar de rekening van Tanks Voorthuizen dateert van 19 september 2006. De eerste bankopname bij ABN Amro in Voorthuizen vond plaats op 21 oktober 2006. Sinds die datum hebben soortgelijke overschrijvingen en bankopnamen met grote regelmaat plaatsgevonden. Een groot deel van die overschrijvingen/bankopnamen vond dus plaats (lang) voordat [eiseres] in de [adres] is komen wonen. De brief van [ex-partner eiseres] geeft hiervoor geen verklaring, terwijl vaststaat dat [gedaagde] in de onderhavige periode in Voorthuizen woonde. Ook deze overboekingen en geldopnamen leveren dus een sterke aanwijzing op voor de juistheid van de stellingen van [eiseres].
Overboekingen voor huur [adres 1]
4.12. [gedaagde] heeft overgelegd een brief van woonstichting Patrimonium aan [eiseres] van 12 november 2008, waarin staat dat [eiseres] de huurovereenkomst voor de woning aan de [adres 2] per 25 september 2008 heeft opgezegd. Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] vervolgens op het adres [adres 1] is gaan wonen, waar zij [gedaagde] een kamer huurde. Uit het mutatieoverzicht van de SNS-rekening van [eiseres] met nummer [rekeningnummer 2 eiseres] blijkt dat op 2 december 2006, 5 september 2007 en 26 mei 2008 overschrijvingen hebben plaatsgevonden van respectievelijk EUR 385,--, EUR 402,-- en EUR 405,-- naar bankrekening [rekeningnummer] onder vermelding van “huur [adres 1] [woonplaats] [gedaagde]”. Vast staat dat [eiseres] in december 2006 en september 2007 nog op de [adres 3] woonde en dat zij in mei 2008 op het adres [adres 2] (en niet [adres 1]) woonde. Deze overboekingen strekten dus niet tot betaling door [eiseres] van de huur van de kamer in de woning aan de [adres 1]. Uit deze overboekingen lijkt te volgen dat [gedaagde] huurder was van de woning aan de [adres 1]. Ook deze overboekingen leveren dan ook een sterke aanwijzing op voor de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] zich op onrechtmatige wijze geld van [eiseres] heeft toegeëigend.
Tussenconclusie 1
4.13. Alle hierboven beschreven omstandigheden leveren ieder voor zich een sterke aanwijzing op voor de juistheid van de stellingen van [eiseres]. Bezien in hun onderlinge samenhang concludeert de rechtbank dat [gedaagde] inderdaad in de periode van april 2006 tot mei 2010 het beheer heeft gevoerd over de financiën van [eiseres], dat hij in verband daarmee de beschikking heeft gehad over haar bankpasjes en pincodes en dat hij zich aan [eiseres] toebehorende bedragen heeft toegeëigend. Dit brengt mee dat [gedaagde] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en dat hij haar schade, bestaande uit de bedragen die hij zich heeft toegeëigend, te vermeerderen met wettelijke rente, moet vergoeden.
Bepaling hoogte onrechtmatige onttrekkingen
4.14. Vervolgens moet worden beoordeeld welk aan [eiseres] toebehorend bedrag [gedaagde] zich in totaal heeft toegeëigend. Volgens [eiseres] heeft zij in de periode van april 2006 tot april 2010 op haar bankrekeningen in totaal EUR 61.185,-- aan inkomsten ontvangen (uitkering, huurtoeslag, inkomsten uit arbeid, onderhuur). Ten behoeve van [eiseres] is volgens haar in die periode EUR 25.000,-- uitgegeven (huur [adres 3], huur [adres 2], kamerhuur [adres 1] en leefgeld ter hoogte van EUR 200,-- per maand). Zij betoogt dat [gedaagde] zich het verschil ter hoogte van EUR 36.185,-- heeft toegeëigend, omdat hij er een gewoonte van heeft gemaakt om, met uitzondering van de huur en het leefgeld, alles wat op haar bankrekeningen werd bijgeschreven direct aan te wenden voor eigen gewin. In verband daarmee overweegt de rechtbank het volgende.
Geldleningen
4.15. Van de bankrekeningen van [eiseres] is in totaal EUR 22.289,-- overgeschreven naar de bankrekening [gedaagde]. [gedaagde] betoogt dat hiervan EUR 14.000,-- betrekking heeft op de aflossing van een begin 2006 afgesloten geldlening en dat hij op grond daarvan [eiseres] en [ex-partner eiseres] begin 2006, toen zij nog als geregistreerde partners samenleefden, EUR 14.000,-- in contanten heeft verstrekt. Ter onderbouwing hiervan heeft hij twee documenten overgelegd (zie 2.4 en 2.5). Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat zij in 2006 geen geld heeft geleend [gedaagde], dat de handtekeningen op de door hem overgelegde documenten berusten op knip- en plakwerk van [gedaagde] en dat zij nooit EUR 14.000,-- van hem heeft ontvangen.
4.16. Nu de rechtbank heeft vastgesteld dat [gedaagde] in de periode van april 2006 tot mei 2010 het beheer over de financiën [gedaagde] heeft gevoerd en in dat kader de beschikking had over haar bankpasjes en pincodes, rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (Rv) op [gedaagde] de stelplicht en, bij voldoende onderbouwing, de bewijslast van zijn stelling dat van de overboekingen naar zijn bankrekening een bedrag van EUR 14.000,-- betrekking heeft op de aflossing van een begin 2006 afgesloten geldlening en dat hij [eiseres] en [ex-partner eiseres] begin 2006 EUR 14.000,-- in contanten heeft verstrekt. Ter nadere onderbouwing van haar eigen stellingen heeft [eiseres] bij conclusie van repliek overgelegd het proces-verbaal van het verhoor [gedaagde] op 16 augustus 2008 (zie 2.6). [gedaagde] heeft toen tegenover de politie verklaard dat hij niet werkte, dat hij sinds 1991 een uitkering had en dat zijn uitkering in 2008 EUR 1.600,-- bruto per maand bedroeg. Op grond van deze verklaring is het zonder nadere onderbouwing niet aannemelijk dat [gedaagde] begin 2006 de beschikking had over EUR 14.000,--. Daarnaast heeft [gedaagde] tegenover de politie verklaard dat hij de handtekening van [kostganger eiseres] heeft overgetrokken. Vast staat voorts dat [ex-partner eiseres] door [gedaagde] wordt bijgestaan in het kader van zijn financiën, zodat [gedaagde] op eenvoudige wijze kan beschikken over documenten waarop de handtekening van [ex-partner eiseres] staat. Deze omstandigheden brengen mee dat de authenticiteit van de handtekeningen op de door [gedaagde] overgelegde documenten die betrekking hebben op een overeenkomst van geldlening met [eiseres] ernstig moet worden betwijfeld. Voorts heeft [eiseres] bij conclusie van repliek de mutatieoverzichten van haar bankrekeningen vanaf begin 2006 overgelegd. Hieruit blijkt dat de meeste overboekingen naar de bankrekening [gedaagde] zijn gedaan met als omschrijving het woord “geen”, dat bij enkele overboekingen een omschrijving ontbrak en dat bij één omschrijving het woord “tarief” is vermeld. Ook deze omschrijvingen ondersteunen de stelling van [eiseres] dat deze overboekingen geen betrekking hadden op de aflossing van een lening, aangezien het gebruikelijk is dat bij de aflossing van een lening per bank in de omschrijving naar die lening wordt verwezen.
4.17. Naar aanleiding van de betwisting door [eiseres] van de lening en de door haar overgelegde stukken had het op de weg van [gedaagde] gelegen om eveneens met stukken, bijvoorbeeld eigen bankafschriften, te onderbouwen dat hij begin 2006 de beschikking had over EUR 14.000,--, zodat kan worden aangenomen dat hij ook daadwerkelijk in staat was om dat bedrag in contanten aan [eiseres] en [ex-partner eiseres] te verstrekken. Nu [gedaagde] dit heeft nagelaten heeft hij zijn stelling, dat van de overboekingen een bedrag van EUR 14.000,-- betrekking heeft op de aflossing van een begin 2006 afgesloten geldlening en dat hij [eiseres] en [ex-partner eiseres] begin 2006 EUR 14.000,-- in contanten heeft verstrekt, onvoldoende nader onderbouwd. Daarom zal [gedaagde] niet in de gelegenheid worden gesteld om van die stelling bewijs te leveren. De rechtbank stelt op grond van het voorgaande vast dat [gedaagde] zich het bedrag van EUR 14.000,-- onrechtmatig heeft toegeëigend.
4.18. In het kader van de overboekingen van de bankrekeningen van [eiseres] naar [gedaagde] betoogt [gedaagde] voorts dat hij [eiseres] (en [ex-partner eiseres]) in het verleden regelmatig geld heeft geleend en dat [eiseres] hem hiervan in 2006 af en toe wat terugbetaalde. Tevens stelt hij dat [eiseres] bedragen naar zijn bankrekening heeft overgemaakt uit vrees voor beslaglegging en dat [gedaagde] die bedragen vervolgens contant aan haar heeft verstrekt. Over de hoogte van deze bedragen heeft [gedaagde] zich niet uitgelaten. Reeds hierom is de rechtbank van oordeel dat [gedaagde] deze stellingen onvoldoende heeft onderbouwd, zodat hij ook niet in de gelegenheid worden gesteld om van deze stellingen bewijs te leveren.
Huurtoeslag [ex-partner eiseres]
4.19. [gedaagde] betoogt dat de SNS-rekening met nummer [rekeningnummer 1 eiseres] gedurende het geregistreerde partnerschap van [eiseres] en [ex-partner eiseres] een gezamenlijke rekening was en dat deze rekening na beëindiging van het geregistreerde partnerschap alleen op naam van [eiseres] is komen te staan. Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] op die rekening huurtoeslag op naam van [ex-partner eiseres] ontvangen. Later heeft de belastingdienst geconstateerd dat [ex-partner eiseres] geen recht had op huurtoeslag en heeft zij deze van [ex-partner eiseres] teruggevorderd, aldus [gedaagde]. Hij betoogt voorts dat [eiseres], na door [ex-partner eiseres] te zijn gesommeerd tot betaling van de door haar ten onrechte ontvangen huurtoeslagen, diverse malen bedragen heeft overgemaakt waarmee de terugvorderingsbeschikkingen op naam van [ex-partner eiseres] zijn voldaan. De betalingen door [eiseres] liepen volgens [gedaagde] via zijn bankrekening omdat [ex-partner eiseres] in verband met hoge schulden aanvankelijk geen bankrekening kon openen. Pas in 2009 kreeg [ex-partner eiseres] een eigen bankrekening, aldus [gedaagde].
4.20. De rechtbank overweegt hierover het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat [gedaagde] bemoeienis heeft (gehad) met de financiën van [ex-partner eiseres]. Vast staat dat de belastingdienst in de jaren 2007 tot en met 2009 van [ex-partner eiseres] huurtoeslag over de jaren 2006 tot en met 2008 heeft teruggevorderd. Het totaal van de terugvorderingen bedraagt EUR 6.885,-- (zie 2.14). Vast staat voorts dat op de bankrekening van [eiseres] met nummer [rekeningnummer 1 eiseres] betalingen van de belastingdienst werden bijgeschreven, alle onder vermelding van het burgerservicenummer [BSN 2] en “[ex-partner eiseres]”, bestaande uit huurtoeslag (zie 2.13). Deze vermeldingen wijken af van de bijschrijvingen van de belastingdienst op de bankrekening met nummer [rekeningnummer 2 eiseres] met als omschrijving burgerservicenummer [BSN 1] en “[eiseres]” (zie 2.12). Uit het door [eiseres] overgelegde mutatieoverzicht van de bankrekening met nummer [rekeningnummer 1 eiseres] blijkt dat zij in de periode januari 2007 tot en met januari 2008 in totaal EUR 3.216,-- aan huurtoeslag ten name van [ex-partner eiseres] heeft ontvangen.
4.21. [gedaagde] heeft dit verweer pas bij conclusie van dupliek aangevoerd, zodat [eiseres] hierop nog niet heeft kunnen reageren. In haar conclusie van repliek heeft [eiseres] echter diverse malen de op naam van [ex-partner eiseres] ontvangen huurtoeslag aangevoerd ter onderbouwing van haar stelling dat deze bedragen haar toekwamen en dat [gedaagde] deze voor zijn persoonlijke uitgaven heeft aangewend. De rechtbank beschouwt dit als een gemotiveerde betwisting van het verweer van [gedaagde], mede in aanmerking genomen de vaststelling dat [gedaagde] het beheer over de financiën van [eiseres] heeft gevoerd, de beschikking had over de bankpasjes en pincodes van [eiseres] en zich op onrechtmatige wijze geldbedragen van de bankrekeningen van [eiseres] heeft toegeëigend. Ook ten aanzien van het thans aan de orde zijnde verweer rust de bewijslast op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [gedaagde]. Gelet op hetgeen [gedaagde] heeft aangevoerd en op de stukken die hij in verband daarmee heeft overgelegd zal hij moeten bewijzen dat [eiseres], na door [ex-partner eiseres] te zijn gesommeerd de door haar ten onrechte ontvangen huurtoeslagen te betalen, daartoe diverse malen bedragen naar de bankrekening [gedaagde] heeft overgemaakt en dat daarmee vervolgens de terugvorderingsbeschikkingen op naam van [ex-partner eiseres] ter hoogte van in totaal EUR 6.885,-- zijn voldaan.
Salarisbetalingen Axxicom
4.22. Het salaris van [eiseres] voor haar werkzaamheden bij Axxicom werd door laatstgenoemde uitbetaald op de bankrekening van [gedaagde]. Het is de rechtbank niet duidelijk over welke periode dit heeft plaatsgevonden en welk bedrag Axxicom in totaal aan [gedaagde] heeft overgemaakt; partijen hebben zich hierover nog niet uitgelaten. [gedaagde] neemt het standpunt in dat het salaris van [eiseres] op haar verzoek naar de bankrekening van [gedaagde] is overgemaakt omdat zij schulden had en beslaglegging op haar eigen bankrekeningen vreesde. Volgens [gedaagde] heeft hij het salaris steeds direct na ontvangst op zijn bankrekening contant aan [eiseres] gegeven. [eiseres] betwist dat vrees voor beslaglegging de reden was. In verband hiermee voert zij aan dat zij het salaris van Axxicom heeft opgegeven aan de uitkerende instantie (de gemeente [woonplaats]).
4.23. Uit het geheel van haar betoog in deze procedure leidt de rechtbank af dat [eiseres] betwist dat [gedaagde] haar het salaris van Axxicom contant heeft verstrekt. Voorts gaat de rechtbank ervan uit dat zij met haar stelling dat zij het salaris aan de gemeente [woonplaats] heeft opgegeven bedoelt dat wanneer zij inderdaad beslaglegging vreesde, zij haar dienstverband bij Axxicom voor zoveel mogelijk personen en instanties, en dus ook voor de gemeente [woonplaats], zou hebben verzwegen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft [eiseres] bij conclusie van repliek betalingsspecificaties van de gemeente [woonplaats] overgelegd van 19 februari 2010 respectievelijk 19 maart 2010. Hieruit blijkt dat de gemeente [woonplaats] in die maanden bij het bepalen van de hoogte van het recht op de WWB-uitkering op de hoogte was van haar dienstverband bij Axxicom. Uit het door [gedaagde] bij conclusie van dupliek overgelegde terugvorderingsbesluit van de gemeente [woonplaats] van 8 december 2009 (zie 2.10) volgt echter dat [eiseres] dit dienstverband aanvankelijk voor de gemeente [woonplaats] heeft verzwegen. Het antwoord op de vraag of dit uit vrees voor beslaglegging was kan echter in het midden blijven. Waar het om gaat is of [gedaagde] zich deze salarisbetalingen heeft toegeëigend dan wel contant aan [eiseres] heeft verstrekt. De bewijslast van zijn stelling dat hij alle salarisbetalingen van Axxicom direct na ontvangst op zijn bankrekening contant aan [eiseres] heeft verstrekt rust op grond van de hoofdregel van artikel 150 Rv op [gedaagde]. In verband met de vaststelling van de rechtbank dat [gedaagde] het beheer over de financiën van [eiseres] heeft gevoerd en zich andere aan [eiseres] toebehorende geldbedragen op onrechtmatige wijze heeft toegeëigend beschouwt de rechtbank het betoog van [eiseres] op dit punt als een voldoende gemotiveerde betwisting van deze stelling [gedaagde]. Gelet hierop zal [gedaagde] moeten bewijzen dat hij alle salarisbetalingen van Axxicom direct na ontvangst op zijn bankrekening contant aan [eiseres] heeft verstrekt.
Overboekingen naar Vodafone
4.24. Van de bankrekeningen van [eiseres] zijn relatief grote bedragen overgeboekt naar Vodafone. De overboekingen van de rekening met nummer [rekeningnummer 1 eiseres] zijn vrijwel allemaal gestorneerd. De overboekingen van de rekening met nummer [rekeningnummer 2 eiseres] zijn gedeeltelijk gestorneerd. Volgens [eiseres] heeft [gedaagde] een abonnement bij Vodafone op haar naam aangevraagd, heeft zij het aanvraagformulier ondertekend maar hebben [gedaagde] en zijn toenmalige vriendin van dit mobiele nummer gebruik gemaakt. [gedaagde] betwist dat hij en zijn vriendin van het desbetreffende telefoonnummer gebruik hebben gemaakt.
4.25. De rechtbank stelt voorop dat op [eiseres] als contractspartij de verplichting rust om de rekeningen van Vodafone te betalen. Indien veronderstellenderwijs wordt uitgegaan van de juistheid van de stelling van [eiseres], heeft zij er kennelijk mee ingestemd dat [gedaagde] en zijn vriendin gebruik maakten van haar telefoonabonnement. [eiseres] heeft niet gesteld dat zij met [gedaagde] heeft afgesproken dat hij haar kosten in verband met dat gebruik zou terugbetalen. Van een terugbetalingsverplichting op basis van de door [eiseres] thans aangevoerde grondslag voor haar vorderingen is dan ook geen sprake. Indien ervan moet worden uitgegaan dat de kosten voor het telefoonabonnement verband houden met gebruik van [eiseres] zelf, dienen deze (ook) voor haar eigen rekening te blijven. De vordering van [eiseres], voor zover deze betrekking heeft op terugbetaling door [gedaagde] van alle naar Vodafone overgemaakte (en niet gestorneerde) bedragen, zal daarom worden afgewezen.
4.26. [eiseres] zal gemotiveerd moeten aangeven welk bedrag per saldo, dus met inachtneming van alle storneringen, aan Vodafone is betaald. Zij zal daartoe de gelegenheid krijgen bij conclusie na enquête dan wel, indien [gedaagde] afziet van bewijslevering, bij akte.
Tijdstippen en frequentie van overboekingen
4.27. Uit de mutatieoverzichten van de SNS-bankrekeningen van [eiseres] blijkt het volgende:
Rekening [rekeningnummer 1 eiseres]:
- Op 15 september 2006 bedroeg het saldo EUR 478,11. Diezelfde dag is EUR 447,08 overgemaakt naar de bankrekening van een derde onder vermelding van “tel 06[…] [gedaagde]” (zie ook 4.6) en is EUR 30,-- overgeboekt naar de bankrekening [gedaagde].
- Op 21 juni 2007 bedroeg het saldo EUR 291,20. Op die dag is EUR 290,-- overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde].
- Op 13 december 2007 bedroeg het saldo EUR 680,68. Die dag is EUR 680,-- overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde].
- In 2008 en 2009 vonden vanaf deze rekening vele overboekingen plaats die zijn gestorneerd omdat het saldo negatief was.
Rekening [rekeningnummer 2 eiseres]:
- Op 2 december 2006 werd de WWB-uitkering van EUR 801,15 bijgeschreven. Die dag werd EUR 50,-- opgenomen bij ABN Amro in Voorthuizen, werd EUR 385,-- overgemaakt naar de bankrekening van een derde onder vermelding van “huur ferdinand bolstraat 14 3904vl [woonplaats] [gedaagde]” en werd EUR 182,-- overgemaakt naar de bankrekening van een derde onder vermelding van “contraktnummer […] [gedaagde]” (zie ook 4.6).
- Op 20 september 2007 werd EUR 1.760,-- bijgeschreven (huurtoeslag [eiseres] over de periode januari tot en met oktober). Die dag werd EUR 1.760,-- overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde].
- Op 25 februari 2008 werd EUR 793,98 bijgeschreven (WWB-uitkering). Die dag werd EUR 790,-- overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde].
- Op 14 juni 2008 werd EUR 1.249,-- bijgeschreven (teruggaaf belastingdienst IB/PVV 2006). Die dag werd EUR 100,-- opgenomen bij ABN AMRO bank in Voorthuizen en werd EUR 1.100,-- overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde].
- Op 19 mei 2009 werd EUR 11.585,-- bijgeschreven. Volgens [eiseres] had deze bijschrijving betrekking op het verblijf van haar zoon [zoon eiseres] in een zorginstelling. Die dag werd EUR 11.380,-- overgeboekt naar de bankrekening van [gedaagde].
4.28. De rechtbank haalt deze overboekingen bij wijze van voorbeeld aan. Zij illustreren een uit de mutatieoverzichten blijkend patroon waarin bedragen die op de SNS-rekeningen van [eiseres] waren bijgeschreven, systematisch en vrijwel direct na bijschrijving werden weggesluisd.
4.29. [eiseres] had in 2010 schulden ter hoogte van ruim EUR 20.000,-- aan de belastingdienst, ziektekostenverzekeraar Menzis, en woonstichting Patrimonium (zie 2.18). Gelet op de aanslagnummers in de brief van de belastingdienst van 10 juni 2010 gaat de rechtbank er van uit dat deze vorderingen op [eiseres] betrekking hebben op de jaren 2006 tot en met 2009. De premieachterstand bij Menzis ziet op de periode van 5 april 2006 tot en met 31 mei 2010. Patrimonium was de verhuurder van de woning aan de [adres 2] waar [eiseres] van begin 2008 tot eind september 2008 heeft gewoond. De inkomsten die op de bankrekeningen van [eiseres] werden bijgeschreven in de periode van 2006 tot 2010 zijn dus niet gebruikt tot betaling van de aanslagen/terugvorderingsaanslagen van de belastingdienst respectievelijk de facturen van de overige hiervoor genoemde schuldeisers.
Tussenconclusie 2
4.30. Op grond van al hetgeen eerder in dit vonnis is overwogen, stelt de rechtbank vast dat [gedaagde] er een gewoonte van heeft gemaakt om vrijwel alle op de bankrekeningen van [eiseres] bijgeschreven bedragen direct voor zijn persoonlijk gewin aan te wenden. De vraag welk bedrag [gedaagde] zich heeft toegeëigend kan echter nog niet worden beantwoord, nu eerst de uitkomst van de aan [gedaagde] te verstrekken bewijsopdrachten moet worden afgewacht.
Overig
4.31. De rechtbank weet niet of [eiseres], gelet op de inhoud van dit vonnis, nog belang hecht aan haar vorderingen die betrekking hebben op het doen van rekening en verantwoording door [gedaagde]. [eiseres] zal in haar conclusie na enquête, of indien partijen afzien van bewijslevering, bij akte, moeten aangeven of zij die vorderingen handhaaft dan wel intrekt.
4.32. De rechtbank gaat er vanuit dat [gedaagde] het hem op te dragen bewijs (mede) door middel van getuigen wil leveren. Bij het oproepen van de getuigen moet er rekening mee worden gehouden dat het verhoor van een getuige gemiddeld 60 minuten duurt. De namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, dienen ten minste een week voor het verhoor aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank te worden opgegeven.
4.33. Alle verdere beslissingen zullen worden aangehouden.
4.34. De rechter die deze zaak tijdens de comparitie van partijen heeft behandeld heeft dit vonnis wegens organisatorische redenen niet kunnen wijzen.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. draagt [gedaagde] op te bewijzen dat [eiseres], na door [ex-partner eiseres] te zijn gesommeerd de door haar ten onrechte ontvangen huurtoeslagen te betalen, daartoe diverse malen bedragen naar de bankrekening [gedaagde] heeft overgemaakt en dat daarmee vervolgens de terugvorderingsbeschikkingen op naam van [ex-partner eiseres] ter hoogte van in totaal EUR 6.885,-- zijn voldaan (zie 4.21),
5.2. draagt [gedaagde] op te bewijzen dat hij alle salarisbetalingen van Axxicom direct na ontvangst op zijn bankrekening contant aan [eiseres] heeft verstrekt (zie 4.23),
5.3. bepaalt dat, indien [gedaagde] het bewijs door getuigen wil leveren, het getuigenverhoor zal plaatsvin¬den op de terechtzitting van mr. J.K.J. van den Boom in het gerechtsgebouw te Utrecht aan Vrouwe Justitiaplein 1 op woensdag 21 december van 09.00 tot 13.00 uur,
5.4. bepaalt dat de partij die op genoemd tijdstip niet kan verschijnen, binnen twee weken na de datum van dit vonnis schriftelijk en gemotiveerd aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - om een nadere dag- en uurbepaling dient te vragen onder opgave van de verhinderdata van alle partijen in de drie maanden volgend op genoemde datum,
5.5. bepaalt dat [gedaagde] indien hij het bewijs niet door getuigen wil leveren maar door overlegging van bewijsstukken en / of door een ander bewijsmiddel, hij dit binnen twee weken na de datum van deze uitspraak schriftelijk aan de rechtbank ter attentie van de roladministratie van de sector civiel - en aan de wederpartij moet opgeven,
5.6. bepaalt dat, indien [gedaagde] alleen bewijsstukken wil overleggen, het getuigenverhoor geen doorgang vindt en de zaak naar een nader te bepalen rolzitting zal worden verwezen voor het nemen van een akte met dit doel door [gedaagde],
5.7. bepaalt dat [gedaagde] uiterlijk twee weken voor het eerste getuigenverhoor alle beschikbare bewijsstukken aan de rechtbank en de wederpartij moeten toesturen,
5.8. bepaalt dat ten minste een week voor het verhoor [gedaagde] de namen en woonplaatsen van de getuigen en de tijdstippen waartegen zij zijn opgeroepen, opgeeft aan de wederpartij en aan de griffier van de rechtbank,
5.9. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.K.J. van den Boom en in het openbaar uitgesproken op 12 oktober 2011.?