ECLI:NL:RBUTR:2011:BT7655

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
9 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600171-11
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis na bewezenverklaring van bedreiging en mishandeling

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 9 augustus 2011, stond de verdachte terecht voor de feiten van bedreiging en mishandeling. De rechtbank oordeelde dat de verdachte, geboren in 1986 en thans verblijvende in een psychiatrisch centrum, ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten. De zaak kwam voort uit een incident op 18 februari 2011, waarbij de verdachte met twee messen dreigende bewegingen maakte richting zijn buurmeisje, [aangever 1], en haar met kracht in de bovenarm kneep. De rechtbank achtte niet bewezen dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had willen toebrengen, maar wel dat hij zich schuldig had gemaakt aan bedreiging en mishandeling. De psychiater concludeerde dat de verdachte leed aan een schizofrene stoornis, wat zijn gedrag verklaarde. Gezien de ernst van de situatie en het risico op herhaling, besloot de rechtbank tot plaatsing van de verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van één jaar, met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partij werd niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering, die bij de burgerlijke rechter kon worden ingediend. De rechtbank legde ook beslag op de in beslag genomen messen, die verbeurd werden verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600171-11
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 augustus 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1986] te [geboorteplaats] (Frankrijk)
wonende te [woonplaats]
thans verblijvende in het penitentiair psychiatrisch centrum Vught
raadsman mr. D.C. Dorrestein, advocaat te Utrecht
1. Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 juli 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2. De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: (primair) heeft geprobeerd [aangever 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met dat opzet op korte afstand met messen stekende bewegingen in haar richting te maken, (subsidiair) [aangever 1] heeft bedreigd met een misdrijf tegen het leven gericht, dan wel zware mishandeling;
feit 2: zich schuldig heeft gemaakt aan mishandeling door [aangever 1] met kracht in haar bovenarm te knijpen.
3. De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4. De beoordeling van het bewijs
4.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1 primair ten laste gelegde poging zware mishandeling en de onder 2 ten laste gelegde mishandeling heeft begaan.
4.2. Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten te hebben gepleegd. Voor het geval de rechtbank de lezing van verdachte niet volgt, wordt aangevoerd dat bij verdachte, door de bij hem aanwezige psychische stoornis ten tijde van het ten laste gelegde, opzet ontbrak.
4.3. Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging zware mishandeling van [aangever 1]. Het maken van zwaaiende bewegingen met twee - op het oog - botte bestekmessen, waarbij de afstand tussen verdachte en aangeefster minimaal een meter bedroeg en voorts aangeefster een blazer droeg met daarover een manteljas is onvoldoende redengevend om aan te nemen dat bij verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft bestaan. Verdachte dient dan ook van het onder 1 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken.
4.3.2. De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen betreffende feit 1 subsidiair en feit 2
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 18 februari 2011 buiten voor zijn ouderlijk huis en het huis van de buren, gelegen aan de [adres] te Veenendaal, een conflict had met aangeefster [aangever 1], zijnde zijn buurmeisje .
Ten aanzien van feit 1
Uit de verklaring van aangeefster blijkt dat zij op 18 februari 2011 zag dat verdachte in zijn rechterhand twee blinkende langwerpige voorwerpen had. Hij maakte daarmee zwaaibewegingen en probeerde haar te raken. De afstand tussen aangeefster en verdachte was op dat moment ongeveer een meter. Aangeefster hoorde dat verdachte tegen haar zei “ik ga je vermoorden en je broertje en zusje gaan toekijken” . Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat hij verdachte met twee messen in zijn rechterhand stekende bewegingen heeft zien maken in de richting van aangeefster . Bij zijn tweede verhoor verklaart hij dat hij verdachte wilde gebaren ziet maken. Hij hoorde dat verdachte de andere personen bedreigde met woorden . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard in het bijzijn van aangeefster twee messen uit zijn broek te hebben gehaald en in zijn handen te hebben gehad .
Ten aanzien van feit 2
Uit de aangifte blijkt dat verdachte aangeefster op 18 februari 2011 bij haar bovenarm heeft vastgepakt. Aangeefster voelde op dat moment pijn . Verbalisant [verbalisant 1] heeft in het proces-verbaal van verhoor van aangeefster opgemerkt dat hij op 19 februari 2011 aan de binnenzijde van de bovenarm enkele blauw/paarse verkleuringen onder de huidoppervlakte zag .
4.4. De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op 18 februari 2011 te Veenendaal [aangever 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend met twee messen zwaaiende bewegingen in de richting van die [aangever 1] gemaakt terwijl hij, verdachte, op korte afstand van die [aangever 1] stond en daarbij voornoemde [aangever 1] dreigend de woorden toegevoegd: “Ik ga je vermoorden en je broertje en zusje gaan toekijken”;
2.
op 18 februari 2011 te Veenendaal opzettelijk mishandelend, [aangever 1] met kracht in haar bovenarm heeft geknepen, waardoor voornoemde [aangever 1] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5. De strafbaarheid
5.1. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van feit 2:
mishandeling.
5.2. De strafbaarheid van verdachte
Door psychiater drs. A.C. Vink is op 17 juni 2011 een rapport uitgebracht omtrent de persoon van verdachte. Uit dit rapport blijkt dat verdachte lijdt aan een schizofrene stoornis van het paranoïde type. Geconcludeerd wordt dat deze ziekelijke stoornis de gedragskeuzes en het gedrag van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde dusdanig beïnvloedde dat het ten laste gelegde daaruit rechtstreeks verklaard kan worden. Voornoemde stoornis met verminderde realiteitstoetsing en oordeels- en kritiekstoornis heeft tot gevolg gehad dat verdachte geen inzicht heeft gehad in de wederrechtelijkheid van zijn gedrag waardoor verdachte ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht.
Drs. J.H.A.M. Kobussen, klinisch psycholoog-psychotherapeut, refereert zich in het rapport van 23 juni 2011 aan het oordeel van de psychiater. Verdachte weigerde zijn medewerking aan dit onderzoek, waardoor er louter dossieronderzoek heeft plaatsgevonden, waarin aanwijzingen zijn gevonden voor bij verdachte bestaande psychotische problematiek.
De rechtbank neemt de conclusie van de psychiater, dat verdachte ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht, over en maakt deze tot de hare. De rechtbank gaat ervan uit dat er bij verdachte sprake was van een ziekelijke stoornis ten tijde van het begaan van de strafbare feiten, als gevolg waarvan hem de feiten niet kunnen worden toegerekend.
Verdachte is, op grond van het vorenstaande, niet strafbaar voor de bewezen verklaarde feiten en dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
6. Motivering van de maatregel
6.1. De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de verdachte moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging en gevorderd dat de verdachte ex artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht wordt geplaatst in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar.
6.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman acht het opleggen van de maatregel voor de ten laste gelegde feiten, voor zover bewijsbaar, buiten proportioneel.
6.3. Het oordeel van de rechtbank
Uit de hiervoor aangehaalde rapportage van de psychiater blijkt de rechtbank dat de kans groot is dat verdachte wederom strafbare feiten zal plegen als hij niet behandeld wordt. Verdachte heeft geen ziekte-inzicht en wilde voorheen niet naar de huisarts. Ambulante behandeling wordt dan ook niet haalbaar geacht. De psychiater acht een klinische behandeling met een dagklinisch en/of poliklinisch vervolg, waarin medicatie, cognitieve therapie en structuur van belang zijn, geïndiceerd. De psychiater adviseert verdachte voor de klinische behandeling te plaatsen in een psychiatrisch ziekenhuis met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De psycholoog heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de psychiater.
Het voorgaande brengt de rechtbank tot het oordeel dat de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis noodzakelijk is voor de duur van één jaar. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat is voldaan aan de wettelijke vereisten, te weten dat het strafbare feit aan verdachte wegens voornoemde ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens niet kan worden toegerekend en dat de veiligheid van verdachte, van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen de maatregel eist.
7. De benadeelde partij
De benadeelde partij [getuige 1] vordert een schadevergoeding van € 938,84, waarvan een bedrag ad € 288,84 aan materiële schade en een bedrag ad € 650,- aan immateriële schade voor feit 1.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat de schade rechtstreeks door dit feit is toegebracht. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Zij kan haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8. Het beslag
De in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerpen die aan verdachte toebehoren, te weten: een bestekmes met een groen heft en een bestekmes met een grijs heft zullen worden verbeurd verklaard, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder 1 bewezenverklaarde is begaan.
9. De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 37, 57, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- spreekt verdachte vrij van hetgeen onder 1 primair is ten laste gelegd;
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid van de bewezen feiten
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Ten aanzien van 1 subsidiair: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
Ten aanzien van 2: mishandeling;
Strafbaarheid van de dader
- verklaart verdachte niet strafbaar voor het bewezenverklaarde en ontslaat verdachte van alle rechtsvervolging;
Maatregel
- gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;
Beslag
- verklaart verbeurd de volgende voorwerpen:
- bestekmes met groen heft;
- bestekmes met grijs heft;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [getuige 1] niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [getuige 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter, mrs. I.P.H.M. Severeijns en
C.S.K. Fung Fen Chung, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verspaget-Kruyt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 9 augustus 2011.
De oudste rechter is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.