ECLI:NL:RBUTR:2011:BT7605

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
5 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600491-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partiële vrijspraak en veroordeling voor het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 5 oktober 2011, stond de verdachte terecht voor het opzettelijk aanwezig hebben van verdovende middelen, te weten MDMA en amfetamine. De zaak kwam aan het licht na een politiecontrole op 14 mei 2011 in Amersfoort, waar de verdachte werd aangetroffen in een auto met een zwart schoudertasje op zijn schoot. In dit tasje werden 39 pillen met MDMA en 27,38 gram amfetamine aangetroffen. De verdachte ontkende dat het tasje van hem was en stelde dat hij geen wetenschap had van de inhoud ervan. De rechtbank oordeelde echter dat de verklaring van de verdachte niet aannemelijk was, gezien de omstandigheden waaronder het tasje werd aangetroffen. De rechtbank achtte het wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte opzettelijk deze verdovende middelen aanwezig had.

De officier van justitie had een werkstraf van 120 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf geëist. De rechtbank oordeelde dat de aan verdachte op te leggen straf lager diende te zijn dan geëist, maar legde alsnog een werkstraf van 120 uren op, met aftrek van het voorarrest, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden. De rechtbank motiveerde deze beslissing door te wijzen op de gevaren van harddrugs voor de gezondheid van gebruikers en de daarmee samenhangende maatschappelijke schade. De verdachte werd vrijgesproken van de beschuldiging van verkoop, aflevering, verstrekking of vervoer van verdovende middelen, omdat de rechtbank dit niet wettig en overtuigend bewezen achtte.

De rechtbank legde als bijzondere voorwaarde op dat de verdachte zich tijdens de proeftijd moet houden aan de voorschriften van de Reclassering, inclusief medewerking aan controle van zijn financiële situatie. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar en is ondertekend door de rechters en de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600491-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 5 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1992] te [geboorteplaats],
wonende te [adres],
[woonplaats],
raadsvrouwe mr. L.S. Meijer, advocaat te Leusden.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 21 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
in de periode van 22 april 2011 tot en met 14 mei 2011 te Amersfoort opzettelijk pillen (bevattende MDMA) en een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt, vervoerd dan wel aanwezig heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk aanwezig heeft gehad 27,38 gram amfetamine en 39 gleuftabletten bevattende MDMA en baseert zich daarbij op het rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), het proces-verbaal van bevindingen van de politie waaruit volgt onder welke omstandigheden verdachte is aangehouden en waarin de inhoud van het ter plaatse aangetroffen tasje wordt omschreven. In het tasje dat tegen de binnenzijde van het achterwiel wordt aangetroffen en welke verdachte eerder op zijn schoot had liggen, zaten drugsgerelateerde goederen, alsmede poeder en pillen waarvan later door het NFI is vastgesteld dat deze amfetamine en MDMA bevatten.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen voor opzettelijk verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren dan wel aanwezig hebben van verdovende middelen en wijst daarbij op het volgende. Verdachte ontkent van het begin af aan dat hij een tasje op schoot zou hebben gehad en dat dit tasje van hem is. Dit wordt ondersteund door de verklaring van [A]. Ook verbalisant [verbalisant] beschrijft niet dat hij een zwart tasje waarneemt bij verdachte. Voorts heeft de politie acht verschillende getuigen gehoord; geen enkele getuige verklaart dat hij verdovende middelen heeft gekocht van verdachte. Gelet op de plek waar het tasje is aangetroffen, moet het tasje er al gelegen hebben. Bezijdens wat opmerkelijke omstandigheden is er geen wettig en overtuigend bewijs voor het ten laste gelegde feit, alles aldus de verdediging.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Partiële vrijspraak
Verdachte wordt verweten in de periode van 22 april 2011 tot en met 14 mei 2011 te Amersfoort opzettelijk verdovende middelen te hebben verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd. Deze verdenking vindt geen steun in het dossier. De rechtbank acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte verdovende middelen heeft verkocht, afgeleverd, verstrekt en/of vervoerd en zal verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
Bewezenverklaring
Op 14 mei 2011 treft de politie te Amersfoort een personenauto aan met twee inzittenden. De man op de bijrijdersstoel – naar later bleek verdachte – had een zwart schoudertasje op schoot. De politie ziet in de auto een aantal losse cd’s en cd-hoesjes liggen. Op deze cd-hoezen en cd’s zaten resten van een witkleurig poeder. Door deze resten waren scherpe lijnen getrokken. Op de vloer lag een klein stukje zilverpapier. Rondom de versnellingspook lagen ‘tipjes’ en op het dashboard zag de politie een pakje lange vloei liggen. Verbalisant [verbalisant] staat aan de bestuurderszijde van de auto, wanneer verdachte uitstapt. [verbalisant] hoort het geluid van een bierflesje dat op de grond valt en ziet verdachte omhoog komen aan de andere kant van de auto. Wanneer [verbalisant] naar verdachte toe loopt, ziet hij dat verdachte het zwarte tasje dat hij in de auto op zijn schoot had liggen, niet meer bij zich heeft. Tijdens de fouillering van verdachte ziet [verbalisant] dit zwarte schoudertasje tegen de binnenzijde van het achterwiel liggen. In dit tasje werden de volgende goederen aangetroffen:
- een klein weegschaaltje;
- verschillende stukken huishoudfolie;
- een rood zakmesje;
- een klein zakje wit poeder;
- een groot zakje wit poeder;
- een zakje met oranje pillen.
Voornoemde voorwerpen en stoffen zijn door de politie in beslag genomen.
De inbeslaggenomen voorwerpen zijn door de politie onderzocht. Van voornoemde stoffen werden monsters genomen.
Het NFI heeft deze monsters onderzocht, te weten 39 gleuftabletten en in totaal 27,38 gram crèmekleurig poeder. Het monster van de pillen bevat MDMA en de monsters van de poeders bevatten amfetamine.
[A] – de bestuurder van de personenauto waarin verdachte werd aangetroffen – verklaart dat het aangetroffen zwarte tasje niet van hem is. Voorts verklaart hij dat er geen dealers in zijn auto plaats namen. Ook hebben er de laatste vier weken geen mensen in zijn auto gezeten die drugs gebruiken.
De rechtbank acht de verklaring van verdachte dat het zwarte tasje niet van hem was en dat hij geen wetenschap had van de inhoud van dit tasje niet aannemelijk. Het tasje met verdovende middelen bevond zich op zijn schoot. Nadat verdachte is uitgestapt staat dit tasje schuin tegen de binnenzijde van het achterwiel van de auto aan. Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat het onmogelijk is dat het tasje er al lag. Kennelijk wilde verdachte de inhoud van het tasje verborgen houden voor de politie. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wist dan wel redelijkerwijs moest vermoeden dat er drugs in het tasje zaten
Op grond van het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande dat verdachte opzettelijk 39 pillen bevattende MDMA en 27,38 gram poeder bevattende amfetamine aanwezig heeft gehad.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 14 mei 2011 te Amersfoort opzettelijk aanwezig heeft gehad, 39 pillen bevattende MDMA en 27,38 gram van een materiaal bevattende amfetamine,zijnde MDMA en amfetamine middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op.
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis, een gevangenisstraf van 80 dagen waarvan 34 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, één en ander met aftrek van het voorarrest. Met daarbij de bijzondere voorwaarde van verplicht reclasseringscontact, ook als dat inhoudt dat verdachte moet meewerken aan controle van zijn financiële situatie door de reclassering.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging blijft bij haar standpunt dat er vrijspraak dient te volgen vanwege het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Subsidiair acht de verdediging een werkstraf van 20 uren meer in de rede, mocht de rechtbank tot een bewezenverklaring komen. Een voorwaardelijke straf en bijzondere voorwaarden zijn naar het oordeel van de verdediging overbodig.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van amfetamine en MDMA in de vorm van pillen en poeder. Het is onduidelijk gebleven of verdachte de drugs voor een ander of voor zichzelf bij zich had. Ongeacht voor wie de verdovende middelen bestemd waren is de rechtbank van oordeel dat harddrugs als de onderhavige grote gevaren opleveren voor de gezondheid van de gebruikers, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank verder rekening gehouden met:
- een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 18 augustus 2011, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor handelen in strijd met de Opiumwet.
- een hem betreffende reclasseringsrapportage, d.d. 18 juli 2011 opgesteld door H. van Benthem (reclasseringswerkster), inhoudende dat er geen directe aanwijzingen zijn voor problematisch middelengebruik door verdachte, maar dat dit ook niet kan worden uitgesloten. Voorts komt naar voren dat verdachte omgang heeft met drugsgebruikers.
De officier van justitie heeft een werkstraf van 120 uren en een deels voorwaardelijke gevangenisstraf geëist. De rechtbank is van oordeel dat de aan verdachte op te leggen straf lager dient te zijn. De rechtbank acht slechts het aanwezig hebben van verdovende middelen bewezen en houdt rekening met hetgeen voor soortgelijke feiten in soortgelijke omstandigheden wordt opgelegd. Een voorwaardelijke gevangenisstraf acht de rechtbank wel geïndiceerd, maar zal ook deze voor kortere duur vaststellen dan geëist.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een werkstraf van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Daarnaast ziet de rechtbank aanleiding een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de Reclassering mogelijk, ook als dit inhoudt dat verdachte mee moet werken aan controle van zijn financiële situatie door de reclassering. Deze interventie is naar de mening van de rechtbank geïndiceerd en verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij mee zal werken met de reclassering. De rechtbank acht het echter niet noodzakelijk deze bijzondere voorwaarde gedurende de gehele proeftijd te laten gelden en zal de periode vaststellen op de duur van 1 jaar.
7 Het beslag
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de onder verdachte in beslag genomen mobiele telefoons kunnen worden teruggegeven aan verdachte.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de teruggave van de twee inbeslaggenomen mobiele telefoons verzocht.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat verdachte alleen rechthebbende is van de inbeslaggenomen mobiele telefoon van het merk Samsung. De rechtbank zal de teruggave van deze telefoon gelasten. Gebleken is dat de inbeslaggenomen mobiele telefoon van het merk Blackberry toebehoort aan [A]. Derhalve zal deze telefoon aan hem worden geretourneerd.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10 van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 120 uren met aftrek van de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht;
- beveelt dat indien verdachte de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen;
- veroordeelt verdachte tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 2 maanden, met een proeftijd van 2 jaren;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarde:
* dat verdachte zich tijdens het eerste jaar van de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de Reclassering Nederland, ook als dit inhoudt dat verdachte moet meewerken aan controle van zijn financiële situatie door de reclassering;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen mobiele telefoon van het merk Samsung zoals genoemd onder nummer 4 van de gehechte beslaglijst.
- gelast de teruggave aan [A] van de inbeslaggenomen mobiele telefoon van het merk Blackberry zoals genoemd onder nummer 3 van de gehechte beslaglijst.
Dit vonnis is gewezen door mr. P. Bender, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. M.H.L. Schoenmakers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.T. de Muinck - Dezentje, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 5 oktober 2011.
Mr. M.H.L. Schoenmakers is buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.