ECLI:NL:RBUTR:2011:BT7451

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
3 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
299078 / HA ZA 10-2763
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Derdenverklaring in verband met executoriaal derdenbeslag en de verplichtingen van de bank

In deze zaak, die voor de Rechtbank Utrecht is behandeld, betreft het een derdenverklaring in het kader van executoriaal derdenbeslag. De eiser, Compfort Beheer B.V., heeft op 25 augustus 2009 conservatoir derdenbeslag gelegd op de tegoeden van de gedaagde, de Coöperatieve Rabobank Rijn en Veenvstromen UA, ten laste van de heer [X] en de vennootschap onder firma Adfiza Vinkeveen V.o.F. De eiser vorderde dat de Rabobank een verklaring zou afleggen over de vorderingen en zaken die door het beslag betroffen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Rabobank op 19 juli 2010 een verklaring heeft afgelegd, maar dat deze niet voldeed aan de wettelijke verplichtingen om duidelijkheid te verschaffen over de rechten en verplichtingen ten opzichte van de beslagdebiteur.

De rechtbank heeft in haar beoordeling geconcludeerd dat de verklaring van de Rabobank summier was en niet voldeed aan de eisen van de wet. De rechtbank heeft ook opgemerkt dat de Rabobank niet adequaat heeft gereageerd op verzoeken om aanvullende informatie van de deurwaarder. Dit leidde tot de conclusie dat de vordering van de eiser tot het afleggen van een gerechtelijke verklaring toewijsbaar was, maar dat de Rabobank na de betekening van de executoriale titel alsnog een verklaring heeft afgelegd, die echter niet betrekking had op de vermogenspositie per 25 augustus 2009.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de vorderingen van de eiser afgewezen, maar de Rabobank werd wel veroordeeld in de proceskosten van de eiser, omdat haar opstelling had geleid tot de noodzaak van deze procedure. De kosten aan de zijde van de eiser zijn begroot op EUR 1.430,89. Het vonnis is uitgesproken op 3 augustus 2011 door mr. J. Sap.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK UTRECHT
Sector Civiel
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 299078 / HA ZA 10-2763
Vonnis van 3 augustus 2011
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiser] COMPFORT BEHEER B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
advocaat mr. J.M. van Noort,
tegen
de coöperatie
COÖPERATIEVE RABOBANK RIJN EN VEENSTROMEN UA,
gevestigd te Mijdrecht,
gedaagde,
advocaat mr. D.S. van Lith.
Partijen zullen hierna [eiser] en Rabobank genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 2 maart 2011,
- de door partijen genomen aktes ter gelegenheid van de comparitie na antwoord,
- het proces-verbaal van comparitie van 6 juni 2011, aangevuld met de brieven van partijen van 14 juni 2011, respectievelijk 16 juni 2011.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. Tussen [eiser] en [X] en de vennootschap onder firma Adfiza Vinkeveen V.o.F. is een geschil gerezen waarbij [eiser] heeft gesteld een vordering te hebben op [X], diens echtgenote en de V.o.F.
2.2. In verband met dit geschil heeft [eiser] na verkregen verlof van de voorzieningenrechter op 25 augustus 2009 onder Rabobank conservatoir derdenbeslag laten leggen ten laste van [X] en Adfiza V.o.F. Tevens is op 19 oktober 2009 op verzoek van [eiser] nogmaals conservatoir derdenbeslag onder Rabobank gelegd, nu ten laste van mevrouw [A]. De bodemprocedure tussen [eiser] en de beslagdebiteuren liep bij de sector civiel van deze rechtbank onder rolnummer 275037 HA ZA 09-2297.
2.3. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht d.d. 9 april 2010 is [X] veroordeeld tot betaling van een geldsom ten belope van € 1.000.000,00 aan [eiser]. Hierna heeft [eiser] op 23 april 2010 executoriaal derdenbeslag onder Rabobank laten leggen.
2.4. Op 19 juli 2010 heeft Rabobank aan de deurwaarder een verklaring als bedoeld in art. 476a Rv toegezonden, waarbij in een begeleidende brief is vermeld:
“Op 25 augustus 2009 is op verzoek van [eiser] Compfort Beheer B.V. conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van Adfiza Vinkeveen V.o.F. en ten laste van de heer [X] wonende te Vinkeveen. Bijgaand ontvangt u de bijbehorende verklaring derdenbeslag. (…)”. Een soortgelijke brief met verklaring is door Rabobank afgegeven ten aanzien van het op 19 oktober 2009 gelegde conservatoire derdenbeslag ten laste van mevrouw [A]. Bij brief van 22 juli 2010 heeft de deurwaarder aan Rabobank nadere informatie gevraagd, die niet is gegeven.
2.5. De onder 2.2 genoemde bodemprocedure is op 1 oktober 2010 bij gelegenheid van een comparitie van partijen geëindigd door het sluiten van een vaststellingsovereenkomst, die in het proces-verbaal van de zitting is vastgelegd. Hierbij is onder meer overeengekomen dat de vordering(en) tegen mevrouw [A] worden ingetrokken en dat [X] aan [eiser] een bedrag zal voldoen ten belope van € 2.100,000,00, vermeerderd met rente. Omdat [X] geen uitvoering heeft gegeven aan de overeenkomst heeft [eiser] de grosse van dit proces-verbaal op 15 oktober 2010 aan Rabobank laten betekenen.
2.6. Bij brief van 21 oktober 2010 heeft de deurwaarder aan Rabobank een formulier zoals bedoeld in art. 475 lid 2 Rv toegezonden met het verzoek om dit binnen vier weken ingevuld te retourneren. Bij brief van 16 november 2010 heeft de deurwaarder Rabobank hiertoe gesommeerd.
2.7. Op 15 december 2010 heeft [eiser] Rabobank gedagvaard. Bij brief van 21 december 2010 heeft Rabobank een brief geschreven aan de raadsman van [eiser] waarin zij de stand van schulden en bezittingen per 21 december 2010 weergeeft. [eiser] heeft met deze verklaring geen genoegen genomen en onderhavige procedure doorgezet.
3. Het geschil
3.1. [eiser] vordert samengevat en na wijziging van eis - veroordeling van Rabobank tot het afleggen van een verklaring als bedoeld in art. 477a lid 2 Rv met betrekking tot het op 25 augustus 2009 gelegde beslag en tot veroordeling tot betaling of afgifte van hetgeen Rabobank voor [X] onder zich houdt.
3.2. Rabobank voert verweer.
3.3. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. Het op 25 augustus 2009 onder Rabobank gelegde conservatoire derdenbeslag te laste van [X] had, ingevolge art. 720 jo. 476a Rv, tot gevolg dat Rabobank verplicht was verklaring te doen van de vorderingen en zaken die door het beslag zijn. Die verplichting ving aan vier weken na het leggen van beslag. Uit de overgelegde stukken leidt de rechtbank af dat Rabobank hieraan heeft voldaan op 19 juli 2010. Op dat moment was het beslag nog niet overgegaan in executoriale vorm. Daarvoor is immers op grond van art. 704 Rv nodig dat “de beslaglegger in de hoofdzaak een executoriale titel heeft verkregen en deze voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden” onder de voorwaarde van betekening van die titel aan de derde-beslagene. Op grond van art. 722 Rv geldt hiervoor een termijn van vier weken na het verkrijgen van die titel. Art. 723 Rv bepaalt vervolgens onder meer dat de in art 477a Rv bedoelde beveogdeheden van de executant (tot het - tijdig - instellen van een verklaringsprocedure tegen de derde-beslagene) niet ingaan voordat vier weken sedert die betekening zijn verstreken.
4.2. Niet in geschil is, dat de hoofdzaak door middel van de vaststellingsovereenkomst op 1 oktober 2010 is geëindigd en dat de aan [eiser] gegeven executoriale titel op 15 oktober 2010 aan Rabobank is betekend. Dit is binnen de termijn van één maand waarbinnen dit dient te geschieden (art. 722 Rv). De vervaltermijn als bedoeld in art. 477a lid 2 Rv, zijnde de termijn waarbinnen [eiser] Rabobank moest dagvaarden ingeval van een betwiste of onvolledige verklaring, nam dus op grond van art. 723 Rv eerst een aanvang vier weken na 15 oktober 2010 - uitgaande van de op 19 juli 2010 afgelegde verklaring door Rabobank. Nu [eiser] op 15 december 2010 Rabobank heeft gedagvaard, is dit binnen de wettelijke termijnen geschied. Het anders luidende verweer van Rabobank wordt verworpen.
4.3. Hoewel [eiser] in haar dagvaarding aanvoert dat Rabobank in gebreke is gebleven met het afleggen van een “definitieve” verklaring, baseert zij haar vordering op de in art. 477a lid 2 Rv neergelegde mogelijkheid een afgelegde verklaring te betwisten. Dit kan - gezien de overgelegde stukken - geen andere verklaring zijn dan die van 19 juli 2010. Immers het staat tussen partijen vast dat de (ongetekende) verklaring die Rabobank op 18 november 2010 aan de deurwaarder zou hebben gezonden, door hem niet is ontvangen. Aan de omstandigheid dat Rabobank na de betekening van de excutoriale titel niet (nogmaals) een verklaring heeft afgelegd komt evenmin betekenis toe. Indien [eiser] zou hebben bedoeld zich op het standpunt te stellen dat Rabobank in het geheel geen verklaring heeft afgelegd, dan had zij de weg van art. 477a lid 1 Rv dienen te bewandelen. Waar het dan ook in het navolgende om gaat is of de verklaring van 19 juli 2010 genoegzaam is geweest. Hierover overweegt de rechtbank het volgende.
4.4. Een door een derde af te leggen verklaring dient te voldoen aan de voorschriften van art. 476a lid 2 Rv. Voorts wordt voor het afleggen van de verklaring gebruik gemaakt van een formulier als bedoeld in art. 476b jo. 475 lid 2 Rv. In de bij dat formulier opgenomen toelichting is onder meer vermeld:
“(…) Ook de door de schuldenaar op u gepretendeerde, maar door u betwiste en door u onzeker geachte vorderingen moeten worden opgegeven.
Onder het hoofd “bijzonderheden”kunt u dan de betwisting en de grond daarvan of de reden van de onzekerheid vermelden. Ook kunt u daar bijv. opgeven of u meent een tegenvordering te hebben die voor verrekening in aanmerking komt. (…)
Onder het hoofd “voorwaarden” kunt u de bedingen vermelden die van belang zijn voor wat de schuldenaar van u te vorderen heeft. Zo is het mogelijk dat de vordering niet opeisbaar is. U moet dan opgeven wanneer zij opeisbaar wordt. (…)
U moet uw verklaring zoveel mogelijk met bewijzen staven. Toezending van bewijsstukken kunt u vermelden onder het hoofd “bijlagen”. (…).
Dit laatste voorschrift sluit aan bij art. 476b lid 2 Rv.
4.5. In de door Rabobank afgelegde verklaring is opgenomen ten aanzien van de rechtsverhouding dat sprake is van een rechtsverhouding, waarbij voorts is aangekruist “een rekening-courant overeenkomst (bankrekening, spaarrekening, e.d.)”.
Verder is dit als volgt gespecificeerd:
3) creditsaldi:
Creditsaldi op het tijdstip van het beslag van lopende rekeningen met de nummers van die rekeningen:
rekeningnummer(s) creditsaldo
3655.34.390 saldo: € 372,22
3655.24.972 saldo: € 2.512,89
Effectenrekeningnummer: 22072462
(…)
Bijzonderheden:
-Er is sprake van voor verrekening vatbare tegenvorderingen die de tegoeden ruimschoots overstijgen, zodat er per saldo geen voor beslag vatbaar tegoed is.
-Er is sprake van en/of rekeningen.
4.6. Deze uiterst summiere verklaring voldoet naar het oordeel van de rechtbank niet aan de op Rabobank rustende wettelijke verplichting om op een duidelijke en controleerbare wijze inzicht te geven in de rechten en verplichtingen die zij op het moment van beslaglegging had tegenover [X]. Begrijpelijk is dan ook dat de deurwaarder bij brief van 22 juli 2010 nader informatie heeft gevraagd. Uit die brief is tevens af te leiden dat Rabobank op 19 oktober 2009 ook al een verklaring heeft afgelegd met betrekking tot de beslagdatum van 25 augustus 2009 en dat in die verklaring de rekening met nummer 3655.34.390 niet is vermeld en thans wel. Ook wil de deurwaarder een specificatie van de effectenrekening en een onderbouwing van de door Rabobank genoemde tegenvorderingen. Dat Rabobank hierop niet heeft gereageerd acht de rechtbank niet correct en niet in overeenstemming met de op de bank rustende verplichting. Tegen deze achtergrond is dagvaarding van Rabobank een logische stap. Rabobank heeft vervolgens aangevoerd dat zij na het uitbrengen van de dagvaarding alsnog een verklaring heeft afgelegd en wel op 16 december 2010. Dat kan haar echter niet baten, nu deze blijkens de tekst en de gedane opgave geen betrekking heeft op de vermogenspositie per 25 augustus 2009.
Dit zou ertoe leiden dat de vordering tot het afleggen van een gerechtelijke verklaring toewijsbaar is, maar daar staat het volgende tegenover.
4.7. Ter gelegenheid van de comparitie na antwoord heeft Rabobank met een 21-tal producties opening van zaken gegeven in de financiële relatie tussen haar en [X]. Per rekening is een opgave gedaan van de saldi per 25 augustus 2009, zowel aan credit- als debetzijde. De bewijsstukken waarop de opgave is gebaseerd worden gevormd door screen-prints uit het systeem van Rabobank c.q. door opgaven die zij (indertijd) aan [X] heeft verstrekt. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar dat, alsnog, afdoende is komen vast te staan dat het beslag van 25 augustus 2009 geen doel trof. Tevens is hiermee voldoende gedaan om te kunnen spreken van een gerechtelijke verklaring. Immers de door [eiser] verlangde duidelijkheid over de vraag of het beslag van 25 augustus 2009 doel trof, is verkregen. Tot het verschaffen van méér informatie door Rabobank acht de rechtbank onvoldoende termen aanwezig.
4.8. Dit leidt ertoe dat de vorderingen zullen worden afgewezen.
4.9. Nu de opstelling van Rabobank ertoe heeft geleid dat onderhavige procedure moest worden gevoerd en zij eerst bij de comparitie na antwoord opening van zaken heeft gegeven, zal zij in de kosten van het geding worden veroordeeld.
4.10. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
- dagvaarding EUR 73,89
- griffierecht 457,00
- salaris advocaat 900,00 (2,0 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 1.430,89
5. De beslissing
De rechtbank
5.1. wijst de vorderingen af,
5.2. veroordeelt Rabobank in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op EUR 1.430,89
5.3. verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Sap en in het openbaar uitgesproken op 3 augustus 2011.?