ECLI:NL:RBUTR:2011:BT7361

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600584-11 [P]
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling en vernieling in huiselijk geweldzaak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Utrecht op 10 oktober 2011, stond de verdachte terecht voor zware mishandeling en vernieling. De feiten vonden plaats op 22 mei 2011, toen de verdachte de aangeefster, [slachtoffer], met een geschoeide voet tegen haar arm trapte, wat resulteerde in een gebroken ellepijp. De rechtbank ontving getuigenverklaringen die de mishandeling bevestigden, waaronder een verklaring van een getuige die zag dat de verdachte de aangeefster aanviel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht en dat hij ook schuldig was aan mishandeling en vernieling van eigendommen van de aangeefster.

De rechtbank achtte de verdachte strafbaar, ondanks dat hij verminderd toerekeningsvatbaar werd geacht, zoals vastgesteld door psycholoog R. Bout. De rechtbank volgde de adviezen van de reclassering en de psycholoog en legde een gevangenisstraf op van 195 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals ambulante begeleiding en meldingsgeboden. Daarnaast werd de verdachte aansprakelijk gesteld voor de schade die de aangeefster had geleden, tot een bedrag van € 611,26, dat bestond uit zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. Dit vonnis is uitgesproken ter openbare terechtzitting en is een belangrijke uitspraak in het kader van huiselijk geweld en de gevolgen daarvan voor slachtoffers.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600584-11 [P]
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 10 oktober 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1988] te [geboorteplaats],
thans gedetineerd te Huis van Bewaring Wolvenplein te Utrecht,
raadsvrouw mr. M. Grinwis-Veldman, advocaat te Utrecht.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 26 september 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
1. primair: [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
1. subsdiair: [slachtoffer] heeft mishandeld, waardoor die [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen;
2. [slachtoffer] heeft mishandeld;
3. een televisie en een ruit heeft vernield.
3 De voorvragen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair en het onder 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en baseert zich daarbij op de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen en op de bekennende verklaring van verdachte ten aanzien van feit 2 en 3.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder feit 1 primair tenlastegelegde. Zij wijst er daarbij op dat verdachte zich niet kan herinneren dat hij geschopt heeft en stelt dat zonder bewezenverklaring van het schoppen geen voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar letsel kan worden aangenomen. De raadsvrouw stelt zich voorts op het standpunt dat de rechtbank tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 1 subsidiair, 2 en 3 ten laste gelegde, mede gelet op de bekennende verklaring van verdachte met betrekking tot deze feiten.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
Het bewijs ten aanzien van feit 1 primair
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van het navolgende.
Aangeefster, [slachtoffer], heeft in haar aangifte verklaard dat verdachte op 22 mei 2011 te Utrecht haar kamer binnen kwam stormen. Aangeefster zag dat verdachte met een sprong een krachtige voorwaartse trap in haar richting maakte. Om zich af te weren hield aangeefster haar rechterarm voor haar hoofd. Aangeefster voelde dat verdachte met zijn geschoeide voet krachtig tegen haar arm trapte. Aangeefster voelde direct een hevige pijn en zag dat haar arm langzaam dik begon te worden. Ze had het gevoel dat er iets aan de hand was met de arm.
In de medische verklaring betreffende aangeefster is opgenomen dat aangeefster op 31 mei 2011 een gebroken ellepijp heeft en dat de geschatte duur van genezing zes weken bedraagt.
Getuige [getuige] heeft gezien dat verdachte op aangeefster af kwam rennen en haar een harde trap tegen het hoofd wilde geven. Getuige [getuige] zag dat aangeefster de trap af kon weren met haar rechterarm. Getuige [getuige] hoorde aangeefster zeggen “je hebt mijn arm gebroken”.
Het bewijs ten aanzien van feit 2
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van
26 september 2011;
- de aangifte, gedaan door [slachtoffer] .
Het bewijs ten aanzien van feit 3
De rechtbank acht het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van
26 september 2011;
- de aangifte, gedaan door [aangever], namens de benadeelde Portaal ;
- de aangifte, gedaan door [slachtoffer] .
Bewijsoverweging ten aanzien van feit 1
De verdediging stelt dat niet bewezen kan worden dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. De rechtbank verwerpt dit verweer. De rechtbank stelt voorop dat het met kracht en met geschoeide voet trappen tegen het hoofd of tegen armen een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel met zich brengt. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte op aangeefster af kwam rennen en met een sprong een krachtige trap richting haar hoofd heeft gemaakt. Daarbij droeg hij schoeisel. Verdachte heeft deze trap afgeweerd met haar arm. Deze gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het –behoudens contra-indicaties die hier ontbreken- niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel heeft aanvaard. Dat verdachte dit zich nadien niet mee kan herinneren, maakt dat niet anders. Dit zegt immers niets over zijn beweegredenen op het moment zelf.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
Primair
op 22 mei 2011 in de gemeente Utrecht, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (gebroken ellepijp), heeft toegebracht, door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk met geschoeide voet tegen een arm te trappen;
2.
op 22 mei 2011 in de gemeente Utrecht, opzettelijk mishandelend [slachtoffer] meermalen op het hoofd en het lichaam heeft geslagen en meermalen met een krultang op het hoofd heeft geslagen, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3.
op 22 mei 2011 te Utrecht opzettelijk en wederrechtelijk een televisie en een ruit van een woning, toebehorende aan respectievelijk [slachtoffer] en een ander dan verdachte, heeft vernield, door toen aldaar opzettelijk en wederrechtelijk het scherm van die televisie in te slaan en voornoemde ruit van die woning in te slaan.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.
Feit 1 primair: zware mishandeling;
Feit 2: mishandeling;
Feit 3: vernieling, meermalen gepleegd.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verminderde toerekeningsvatbaarheid
De heer R. Bout, gz-psycholoog heeft een pro justitia rapportage uitgebracht.
In deze rapportage is opgenomen dat bij verdachte ten tijde van de ten laste gelegde feiten sprake was van een beperkt cognitief functioneren, beperkte frustratietolerantie en een slechte impulscontrole. Verdachte heeft het wederrechtelijke van zijn handelen in kunnen zien, maar is in verminderde mate in staat geweest zijn wil conform dit inzicht te bepalen, aldus de psycholoog. De psycholoog concludeert dat verdachte voor de ten laste gelegde feiten verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht.
De rechtbank neemt deze conclusie over en maakt deze tot de hare. De rechtbank zal hiermee rekening houden in de op te leggen straf.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid geheel uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 7 maanden waarvan 3 maanden voorwaardelijk en een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden, zoals geadviseerd in het reclasseringsrapport d.d. 22 september 2011.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht een onvoorwaardelijke straf op te leggen die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht met daarnaast een voorwaardelijke straf met de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport d.d. 22 september 2011.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling, mishandeling en vernieling.
Geweldsdelicten versterken gevoelens van onveiligheid in de maatschappij en kunnen bij de slachtoffers langdurig angstgevoelens veroorzaken. Verdachte heeft door dusdanig te handelen aan deze heersende gevoelens van angst en onveiligheid bijgedragen. Voorts heeft verdachte de lichamelijke integriteit van het slachtoffer geschonden. De rechtbank neemt dit verdachte zeer kwalijk.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het volgende:
- een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 17 juni 2011;
- een de verdachte betreffend pro justitia rapport d.d. 11 september 2011, opgesteld door R. Bout, gz-psycholoog;
- een de verdachte betreffend reclasseringsadvies d.d. 22 september 2011, opgesteld door D. Keijzer.
De psycholoog, R. Bout, heeft geadviseerd om verdachte ambulante begeleiding op te leggen als bijzondere voorwaarde bij een (deels) voorwaardelijke straf. Deze behandeling kan plaatsvinden bij het OGGZ-team van Altrecht te Utrecht. Daarnaast adviseert de psycholoog reclasseringscontact op te leggen, zodat kan worden toegezien op naleving van de voorwaarden.
Door Reclassering Nederland wordt geadviseerd om verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldingsgebod bij de reclassering, een behandelverplichting, een drugsverbod en het meewerken aan begeleiding vanuit het OGGZ-team van Altrecht.
De rechtbank houdt er voorts rekening mee dat verdachte ten tijde van het tenlastegelegde als verminderd toerekeningsvatbaar kon worden beschouwd.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 195 dagen noodzakelijk is. De rechtbank ziet geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Wel ziet de rechtbank aanleiding een deel daarvan, te weten 90 dagen voorwaardelijk op te leggen. Deze voorwaardelijke straf maakt een verplichte begeleiding door de reclassering en het opleggen van de overige door de reclassering genoemde voorwaarden mogelijk.
6.4 Het ad informandum gevoegde
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het volgende door verdachte bekende en ad informandum op de dagvaarding vermelde strafbare feit: huisvredebreuk.
7 De benadeelde partij
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering benadeelde partij toe te wijzen, met uitzondering van het opgevoerde eigen risico van de zorgverzekering, omdat deze kostenpost niet nader is onderbouwd.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de kosten voor de tv en de reiskosten naar het ziekenhuis kunnen worden toegewezen en dat de vordering voor het overige deel niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat deze posten niet nader zijn onderbouwd dan wel geen direct gevolg zijn van het tenlastegelegde dan wel niet eenvoudig zijn vast te stellen.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 944,94 voor de onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is van oordeel dat de schade tot een bedrag van € 611,26 een rechtstreeks gevolg is van de bewezen verklaarde feiten, waarvan € 111,26 ter zake van materiële schade, betreffende de kosten van de tv, de reiskosten naar het ziekenhuis en het bezoek aan de rechtbank, en € 500,-- ter zake van immateriële schade, en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Het gevorderde is tot dat bedrag voldoende aannemelijk gemaakt en de rechtbank zal de vordering tot dat bedrag toewijzen.
Voor het overige acht de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering. Voor dat deel kan de benadeelde partij haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 57, 300, 302 en 350 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
9 De beslissing
De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1 primair: zware mishandeling;
Feit 2: mishandeling;
Feit 3: vernieling, meermalen gepleegd;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 195 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens Reclassering Nederland;
* dat verdachte zich gedurende door de reclassering bepaalde perioden moet blijven melden, zo frequent als de reclassering dit nodig acht;
* dat verdachte mee dient de werken met een behandeling bij forensische polikliniek Wier te Den Dolder of een soortgelijke instelling;
* dat verdachte geen cocaïne mag gebruiken en mee moet werken aan middelencontrole;
* dat verdachte mee dient te werken aan begeleiding vanuit het OGGZ-team van Altrecht;
- draagt de reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijke deel van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 611,26 waarvan € 111,26 ter zake van materiële schade en € 500,-- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 22 mei 2011 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer
[slachtoffer], € 611,26 te betalen, bij niet betaling te vervangen door 12 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft op het – reeds geschorste – bevel voorlopige hechtenis met ingang van het moment waarop dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.M.G. de Weerd, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R. Willemsen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 oktober 2011.