ECLI:NL:RBUTR:2011:BT7330

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
10 oktober 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16-440911-11 (ontneming)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontnemingsvordering naar aanleiding van hennepkwekerij

In deze ontnemingszaak heeft de Rechtbank Utrecht op 10 oktober 2011 uitspraak gedaan in de zaak met parketnummer 16/440911-11. De rechtbank heeft de verdachte, die niet ter terechtzitting verscheen, veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 210.140,28 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit voordeel was verkregen door het opzetten van een hennepkwekerij met 1145 hennepplanten en het stelen van elektriciteit. Tijdens de zitting is de officier van justitie gehoord, evenals de gemachtigde raadsman van de verdachte, mr. M.A.C. van Vuuren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals neergelegd in proces-verbaal nr. PL0930/09-018323, juist is. De verdediging stelde dat de vordering te laag was en onvoldoende feitelijke onderbouwing had, maar dit werd door de rechtbank als onvoldoende concreet onderbouwd afgewezen. De rechtbank baseerde haar oordeel op ervaringsregels en politieonderzoeken die de opbrengsten en kosten van de hennepkwekerij onderbouwden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte een aanzienlijk voordeel had genoten van zijn criminele activiteiten, wat leidde tot de opgelegde ontnemingsmaatregel. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
Parketnummer: 16/440911-11 (ontneming)
vonnis van de rechtbank d.d. 10 oktober 2011
in de ontnemingszaak tegen
[verdachte],
geboren op [1975] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres],
raadsman mr. M.A.C. van Vuuren, advocaat te Amsterdam.
1 De procedure.
De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
- de vordering, die binnen de in artikel 511b van het wetboek van strafvordering genoemde termijn aanhangig is gemaakt;
- het strafdossier onder parketnummer 16/440911-11 waaruit blijkt dat verdachte op
10 oktober 2011 door de rechtbank Utrecht is veroordeeld ter zake van het aanwezig hebben van 1145 hennepplanten en diefstal van elektriciteit tot de in die uitspraak vermelde straf;
- het proces-verbaal van berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- de bevindingen tijdens het onderzoek ter terechtzitting;
- de overige stukken.
Tijdens het onderzoek ter terechtzitting is de officier van justitie gehoord. Tevens is de gemachtigd raadsman van verdachte gehoord, mr. Van Vuuren, advocaat te Amsterdam. De verdachte is behoorlijk opgeroepen, maar niet ter terechtzitting verschenen.
2 De beoordeling.
Verdachte is door de rechtbank bij vonnis d.d. 10 oktober 2011 ter zake van het kweken van hennep en diefstal van elektriciteit veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, neergelegd in proces-verbaal nr. PL0930/09-018323 juist is.
De rechtbank ontleent aan de inhoud van het voornoemde vonnis en strafdossier het oordeel, dat de veroordeelde door middel van het begaan van voormelde feiten een voordeel als bedoeld in art. 36e van het Wetboek van Strafrecht heeft gehad.
Bij de bepaling van het wederrechtelijk genoten voordeel hanteert de rechtbank de volgende uitgangspunten:
- aannemelijk is geworden dat veroordeelde in januari 2009 een kwekerij in hennep is begonnen met ongeveer 1145 hennepplanten en dat hij in totaal twee maal heeft geoogst
- de rechtbank stelt vast dat naar uit ervaringsregels en uit diverse door de politie uitgevoerde onderzoeken is gebleken dat bij een professionele zoals die bij veroordeelde is aangetroffen de opbrengst van een hennepplant gemiddeld 28,2 gram bedraagt en dat de verkoopprijs gemiddeld € 3,46 per gram bedraagt;
- de rechtbank stelt verder vast dat naar ervaringsregels en uit diverse door de politie uitgevoerde onderzoeken is gebleken dat bij een professionele hennepkwekerij zoals die bij veroordeelde is aangetroffen de afschrijving van de kweekinstallatie gemiddeld € 650,- bedraagt, dat de inkoopprijs van de stekjes gemiddeld € 2,79 bedraagt en dat de kosten voor bodem, water en voeding gemiddeld € 2,45 bedragen.
Het verweer namens veroordeelde, dat hij een lager voordeel heeft genoten van de door veroordeelde opgezette hennepkwekerij, dat de vordering te weinig uitgaat van feitelijke constateringen en de gevolgtrekking dat de ontnemingsvordering dient te worden afgewezen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet onderbouwd en daarom niet aannemelijk geworden. Het verzoek om de zaak aan te houden en een schriftelijke procedure te starten is eveneens onvoldoende concreet onderbouwd om toegewezen te worden.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank het bedrag waarop de kale winst wordt geschat, vast op een bedrag van 1145 (planten) x 2 (oogsten) x 28,2 (gram) x € 3,46 = € 223.439,88.
De geschatte kosten die voor de verkrijging van deze opbrengst zijn gemaakt, stelt de rechtbank op 1145 (planten) x [2,79 (inkoop stekjes) + 2,45 (bodem, water en voeding)] + € 650 (afschrijving) = € 6649,80 per oogst. Nu er in het onderhavige geval 2 oogsten zijn geweest is het totale bedrag aan kosten € 13.299,60.
Naar aanleiding van deze berekening stelt de rechtbank het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, vast op een bedrag van € 223.439,88 – 13.299,60 = € 210.140,28.
3 De beslissing.
De rechtbank stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op € 210.140,28.
Zij legt veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van € 210.140,28, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Deze beslissing is gegeven door mr. N.E.M. Kranenbroek, voorzitter, mr. L.M.G. de Weerd en mr. M.S. Koppert, rechters, in tegenwoordigheid van de griffier, D.J. Veenhof, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 10 oktober 2011.