ECLI:NL:RBUTR:2011:BT7302

Rechtbank Utrecht

Datum uitspraak
23 augustus 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
16/600436-11 (P)
Instantie
Rechtbank Utrecht
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met zware mishandeling van politieagenten met een ijzeren paal

Op 23 augustus 2011 heeft de Rechtbank Utrecht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van bedreiging met zware mishandeling van drie hoofdagenten van de politie. De zaak kwam voort uit een incident op 28 april 2011, waarbij de verdachte een ijzeren paal opnam en in de richting van de agenten liep, terwijl zij op de grond lagen om een andere man onder controle te krijgen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend bewezen kon worden dat zij zich schuldig had gemaakt aan een poging tot zware mishandeling. De afstand tussen de verdachte en de agenten was te groot en de gedragingen van de verdachte konden niet worden beschouwd als een begin van uitvoering van het misdrijf.

De rechtbank achtte echter wel bewezen dat de verdachte de hoofdagent [slachtoffer 1] had bedreigd met zware mishandeling. De agent had verklaard dat hij zich onveilig voelde door de acties van de verdachte, die de paal omhoog hield en dreigend naar hem toe liep. De rechtbank hield rekening met de eerdere veroordelingen van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. Uiteindelijk werd de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder contact met de reclassering en medewerking aan behandeling.

De benadeelde partij, [slachtoffer 1], vorderde een schadevergoeding voor immateriële schade, maar de rechtbank verklaarde hem niet-ontvankelijk in zijn vordering, met de mogelijkheid om deze bij de burgerlijke rechter aan te brengen. De rechtbank besloot ook dat de tijd die de verdachte in voorarrest had doorgebracht, in mindering zou worden gebracht op de werkstraf.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/600436-11 (P)
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 23 augustus 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [1975] te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats], [adres]
raadsvrouw mr. A.E. Diepersloot, advocaat te Utrecht
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 9 augustus 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht. De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
Primair heeft geprobeerd om [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (allen hoofdagent van politie), zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door met een ijzeren/metalen paal in haar handen in hun richting te lopen, met die paal te zwaaien en vervolgens de paal in hun richting te gooien/stoten.
Subsidiair [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] (voornoemd) heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, dan wel met zware mishandeling.
Meer subsidiair opzettelijk handelingen ondernomen door voornoemde hoofdagenten ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift heeft belet, belemmert of verijdeld.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging en er is geen reden voor schorsing van de vervolging.
4 De beoordeling van het bewijs
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling niet wettig en overtuigend bewezen zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de subsidiair ten laste gelegde bedreiging met zware mishandeling heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
Namens de verdachte is vrijspraak bepleit. Ten aanzien van de primair ten laste gelegde poging zware mishandeling wordt aangevoerd dat bij verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel heeft ontbroken. Voorts wordt gesteld dat er niet kan worden gesproken van een poging, nu de gedraging van verdachte naar uiterlijke verschijningsvorm niet kan worden beschouwd als zijnde gericht op voltooiing van het misdrijf.
Ten aanzien van hetgeen subsidiair ten laste is gelegd is aangevoerd dat er bij de agenten [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geen redelijke vrees op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel kan zijn ontstaan, nu zij niet hebben gezien dat verdachte de paal in haar handen had. Ten aanzien van verbalisant [slachtoffer 1] geldt dat er evenmin redelijkerwijs de vrees kan zijn ontstaan dat hij zwaar lichamelijk letsel op zou lopen, aangezien niet bewezen kan worden dat verdachte stotende of gooiende bewegingen in zijn richting heeft gemaakt.
Ten aanzien van hetgeen meer subsidiair ten laste is gelegd is namens verdachte opgemerkt dat verdacht niet de intentie heeft gehad de aanhouding van haar vriend te belemmeren.
4.3 Het oordeel van de rechtbank
4.3.1. Vrijspraak feit 1 primair
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van hoofdagenten [slachtoffer 1], [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]. Verdachte heeft een ijzeren paal opgetild, vervolgens een stap gezet in de richting van de agenten en heeft daarbij met de paal een stotende beweging gemaakt. De afstand tussen verdachte en de agenten bedroeg daarbij minimaal twee meter. Voornoemde gedraging kan naar uiterlijke verschijningsvorm niet worden beschouwd als zijnde gericht op voltooiing van zware mishandeling van de agenten. Nu er geen sprake is van een begin van uitvoering, dient verdachte van de onder 1 primair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling te worden vrijgesproken.
4.3.2. De feiten blijkend uit de bewijsmiddelen betreffende feit 1 subsidiair
Uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] , hoofdagent van politie, blijkt dat hij op 28 april 2011 samen met twee andere agenten op het Centraal Station te Utrecht op de grond lag om een man onder controle te krijgen. Op dat moment zag hij dat verdachte een ijzeren paal pakte die bij hen in de buurt stond. Hij zag dat verdachte met de paal in haar handen hun richting op liep en naar hen keek. Hij zag dat zij kwaad was en dat zij de paal kennelijk naar hen wilde gooien. Getuige [getuige] zag dat verdachte een paal pakte en optilde tot borst hoogte, waarbij de onderkant van de paal naar het gevecht was gericht. Zij zag dat verdachte een stap naar voren deed en met de paal een krachtige stotende beweging maakte . Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat zij in de nabijheid van het gevecht de paal heeft opgetild .
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 28 april 2011 te Utrecht [slachtoffer 1] (hoofdagent van politie Utrecht) heeft bedreigd met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een ijzeren paal opgetild en is verdachte vervolgens in de richting van voormelde politieambtenaar gelopen en heeft verdachte die paal omhoog gehouden en daarmee een stotende beweging in de richting van die politieambtenaar gemaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
5 De strafbaarheid
5.1 De strafbaarheid van het feit
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op:
Bedreiging met zware mishandeling.
5.2 De strafbaarheid van verdachte
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
6 De strafoplegging
6.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar, met als bijzondere voorwaarden een verplicht contact met de reclassering, een meldplicht en medewerking aan begeleiding door Vaartse Rijn of een soortgelijke instelling. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd aan verdachte op te leggen een werkstraf voor de duur van 120 uur, subsidiair 60 dagen hechtenis met aftrek van voorarrest.
6.2 Het standpunt van de verdediging
Van de zijde van de verdediging wordt vrijspraak bepleit. Voor het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, wordt namens verdachte aangevoerd dat kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke werkstraf met aftrek van voorarrest.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bedreiging met zware mishandeling van een agent door een ijzeren paal omhoog te houden, naar de agent toe te lopen en daarmee een stotende beweging te maken. Aangever heeft in het voegingsformulier opgemerkt dat hij het idee kreeg dat verdachte daadwerkelijk met de paal ging gooien. Daarbij bevond hij zich op de grond in een situatie waarin hij zich niet kon verweren. Door dusdanig te handelen heeft verdachte bij aangever gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. Bovendien brengen dit soort feiten gevoelens van onrust en onveiligheid in samenleving te weeg.
Wat betreft de persoon van verdachte heeft de rechtbank bij het bepalen van de straf rekening gehouden met het gegeven dat uit het de verdachte betreffende uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 18 juli 2011 blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld ter zake vernieling en dat een zaak tegen verdachte betreffende een bedreiging in 2010 voorwaardelijk is geseponeerd. Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van een voortgangsverslag van de reclassering d.d. 19 juli 2011, opgesteld door mevrouw A. Boote, waaruit blijkt dat verdachte haar afspraken met de reclassering na komt. Geadviseerd wordt het toezicht van de reclassering voort te zetten met als bijzondere voorwaarden: dat verdachte moet meewerken aan diagnostiek en -indien geïndiceerd- ambulante behandeling bij een Forensische Polikliniek of soortgelijke instelling, dat verdachte moet meewerken aan begeleiding van Centrum Vaartse Rijn of soortgelijke instelling en dat de verdachte zich bij de reclassering moet melden. De rechtbank ziet hierin aanleiding om een gedeelte van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen met daaraan gekoppeld voornoemde bijzondere voorwaarden.
De rechtbank is - met de officier van justitie - van oordeel dat een werkstraf op zijn plaats is. Gelet op alle omstandigheden en hetgeen bewezen wordt verklaard, zal de rechtbank wel een lagere werkstraf opleggen dan is geëist. Van deze werkstraf zal een deel voorwaardelijk worden opgelegd. De rechtbank ziet voorts geen aanleiding om daarnaast nog een voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
De rechtbank is alles overwegende van oordeel dat na te noemen straf passend en geboden is.
7 De benadeelde partij
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 200,- ter zake immateriële schade. De vordering is namens de benadeelde partij ter terechtzitting nader toegelicht door mr. E. Abramse, advocaat te Rotterdam.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven -in geval van bewezenverklaring- geen bewaar te hebben tegen toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De rechtbank acht onvoldoende aannemelijk dat de gevolgen voor de benadeelde partij, mede gelet op zijn functie als hoofdagent van politie, dusdanig zijn geweest dat vergoeding van het gevorderde bedrag aan immateriële schade op zijn plaats is. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Hij kan zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
8 De wettelijke voorschriften
De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 285 van het Wetboek van Strafrecht.
9 De beslissing
De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4. is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
Bedreiging met zware mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een werkstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen vervangende hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van deze werkstraf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
* omdat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
* omdat verdachte tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich tijdens de proeftijd moet gedragen naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door of namens de reclassering;
* dat verdachte zich binnen 3 dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis moet melden bij (mevrouw A. Boote van) de reclassering voornoemd op het adres Vivaldiplantsoen 200, 3533 JE te Utrecht;
* dat verdachte moet meewerken aan diagnostiek en -indien geïndiceerd- ambulante behandeling bij een Forensische Polikliniek zoals De Waag of soortgelijke instelling;
* dat verdachte moet meewerken aan begeleiding van Centrum Vaartse Rijn of soortgelijke instelling in plaats van domicilie;
- bepaalt dat de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de uitvoering van de werkstraf naar rato van twee uur per dag;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in zijn vordering en bepaalt dat die vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer 1] in de kosten van verdachte, tot op heden begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op het geschorste bevel bewaring.
Dit vonnis is gewezen door mr. J. Ebbens, voorzitter en mrs. A. van Maanen en
Y.M.J.I. Baauw-de Bruijn, rechters, in tegenwoordigheid van mr. K. Verspaget-Kruyt, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 23 augustus 2011.
Mr. Baauw-de Bruijn is niet in de gelegenheid dit vonnis mee te ondertekenen.