Sector Handel en kanton
Handelskamer
zaaknummer / rolnummer: 244612 / HA ZA 08-422
Vonnis van 21 september 2011
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
LABRO VERPAKKINGEN BV,
gevestigd te Eindhoven,
eiseres in conventie,
verweerster in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat: mr. M.C. Franken-Schoemaker,
[gedaagde],
h.o.d.n. [naam],
wonende te [woonplaats],
gedaagde in conventie,
eiseres in (voorwaardelijke) reconventie,
advocaat mr. E.R. Jonker.
Partijen zullen hierna Labro en [gedaagde] genoemd worden.
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 23 juni 2010;
- het nadere deskundigenbericht van 24 maart 2011, gedeponeerd bij akte onder depotnummer 88/2011;
- de akte na deskundigenbericht van [gedaagde];
- de antwoordakte na deskundigenbericht van Labro;
- de beslissing van de rolrechter van 10 augustus 2011 waarin deze het verzoek om pleidooi van [gedaagde] afwijst.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De verdere beoordeling
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
2.1. Voor de duidelijkheid geeft de rechtbank, voordat zij verder beslist, eerst een kort overzicht van de kwestie.
2.2. MCC, een distributeur van Nokia, heeft [gedaagde] verzocht 5.000 verpakkingen te maken voor smartphones van Nokia. [gedaagde] heeft daartoe artwork ontworpen. Het maken van de dozen heeft [gedaagde] uitbesteed aan Labro. Onderdeel van de vervaardiging van de verpakkingen was het bedrukken van het door [gedaagde] ontworpen artwork op vellen. Dit bedrukken heeft Labro op haar beurt uitbesteed aan de Belgische drukkerij Matthys. Met de door Matthys bedrukte vellen heeft Labro uiteindelijk de dozen vervaardigd. Deze vellen bevatten een overdruk.
[gedaagde] heeft het artwork in een pdf-bestand (portable document format) aangeleverd bij zowel Labro als Matthys.
Medio juni 2007 heeft Labro de dozen met het opgedrukte artwork via Van de Schreur aan [gedaagde] opgeleverd. Labro heeft de verpakkingen op verzoek van [gedaagde] afgeleverd bij [B] in Lelystad.
2.3. [gedaagde] heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat Labro haar controlerende taak heeft geschonden en zodoende wanprestatie gepleegd. Kort samengevat stelt [gedaagde] dat zij, hoewel partijen niets hebben afgesproken over een proefdruk, ervan uitging dat Labro haar een proefdruk ter beschikking zou stellen, omdat dit in de branche gebruikelijk is. Ook heeft [gedaagde] aangevoerd dat Labro heeft verzuimd op de dag van aflevering bij [B] bewijsexemplaren aan haar ter beschikking te stellen.
2.4. In r.o. 4.6 tot en met r.o. 4.12 van haar tussenvonnis van 30 juli 2008 heeft de rechtbank geoordeeld dat Labro haar controlerende taak niet heeft geschonden, omdat kort gezegd:
- [gedaagde] haar stelling dat het in de branche gebruikelijk is dat met een proefdruk wordt gewerkt, niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd;
- [gedaagde] haar stelling dat Labro heeft verzuimd haar een bewijsexemplaar te sturen niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd en evenmin heeft onderbouwd dat zij op grond van de overeenkomst redelijkerwijs mocht verwachten dat Labro dit zou doen;
- Labro haar waarschuwingsplicht van artikel 7:754 BW niet heeft geschonden, omdat gesteld noch gebleken is dat sprake is van onjuistheden in de opdracht of gebreken en ongeschiktheid van de van [gedaagde] afkomstige zaken. In dit licht heeft de rechtbank ook geoordeeld dat het al dan niet gebruik maken van de overdrukfunctie een artistieke keuze van de ontwerper is en dat op Labro niet de verplichting rust te verifiëren of zij daadwerkelijk bedoeld heeft van deze functie gebruik te maken.
2.5. Gelet op het debat tussen partijen over de vraag of het door [gedaagde] aangeleverde pdf-bestand overdruk bevatte of dat de overdruk tijdens de verwerking door Labro dan wel Matthys is ontstaan in welk laatste geval Labro geen verpakkingen heeft opgeleverd op basis van het door [gedaagde] aangeleverde ontwerp, heeft de rechtbank bij tussenvonnis van 29 april 2009 ir. R.J. Janssen tot deskundige benoemd en hem de volgende vragen voorgelegd:
1. Wat is overdruk?
2. Hoe ontstaat overdruk?
3. Bevat het artwork zoals dit door [gedaagde] middels een pdf-bestand aan Labro en Matthys is aangeleverd, overdruk?
4. Is het juist dat overdruk een functie is in het door [gedaagde] gebruikte tekenpakket, die aan- en uitgezet kan worden?
5. Is het juist dat overdruk niet zichtbaar is indien het artwork wordt gepresenteerd in Adobe Acrobat versie 6, maar wel in hogere versies van Adobe Acrobat, in het bijzonder versie 8?
6. Hebt u nog overige opmerkingen die voor de beoordeling van de zaak van belang zouden kunnen zijn?
In zijn deskundigenbericht van 5 oktober 2009 heeft Janssen deze vragen beantwoord.
2.6. In haar akte na deskundigenbericht van 9 december 2009 heeft [gedaagde] de rechtbank verzocht terug te komen op haar beslissing in haar vonnis van 30 juli 2008 dat Labro haar controlerende taak niet heeft geschonden. Volgens [gedaagde] had zij door Labro in de gelegenheid gesteld behoren te worden te controleren of het opgedrukte artwork overeenkwam met hetgeen haar voor ogen stond, voordat Labro de definitieve verpakkingen zou vervaardigen.
2.7. In haar tussenvonnis van 14 april 2010 heeft de rechtbank overwogen dat zij – zonder vooruit te lopen op de beantwoording van de vraag of sprake is van een misslag, zoals [gedaagde] stelt – in hetgeen de deskundige heeft gezegd, aanleiding ziet hem nadere vragen te stellen.
2.8. In haar tussenvonnis van 23 juni 2010 heeft de rechtbank nadere vragen aan de deskundige gesteld die door de hem in zijn rapportage van 24 maart 2011 als volgt zijn beantwoord:
- Is het in de branche waarin Labro en [gedaagde] opereren, gebruikelijk dat de opdrachtnemer de opdrachtgever ervan in kennis stelt dat het door de opdrachtgever aangeleverde artwork overdruk bevat, als de opdrachtgever bij het aanleveren van het artwork niet heeft meegedeeld dat zij van overdruk gebruik heeft gemaakt?
Antwoord: “Aangegeven is dat dit niet gebruikelijk is; wel is beschreven dat sommige grafische bedrijven een preflight rapport van een aangeleverd bestand maken en dat (altijd of alleen bij twijfel of bij fouten) naar hun klanten sturen. Daarbij speelt een rol dat een dergelijk rapport vaak te technisch en gedetailleerd is en meer vragen oproept dan het beantwoordt.
Ook is overdruk een van de aspecten die niet inherent goed of fout zijn maar altijd beoordeeld moet worden op basis van het gewenste eindresultaat dat de ontwerper voor ogen heeft.”
- Is het in de branche waarin Labro en [gedaagde] opereren, gebruikelijk dat eerst een proefdruk of een bewijsexemplaar aan de opdrachtgever ter beschikking wordt gesteld voordat de opdrachtnemer het eindproduct vervaardigt, als geen afspraken zijn gemaakt over een zodanige terbeschikkingstelling?
Antwoord: “In het antwoord op vraag 3 is al aangegeven dat er een verschil is tussen een proefdruk en een bewijsexemplaar. Een bewijsexemplaar is een selectie uit de definitieve oplage en kan dus niet voorafgaand aan de productie ter beschikking worden gesteld. De meest relevante variant op deze vraag heeft daarom betrekking op het leveren van een proefdruk als daar vooraf geen afspraken over zijn gemaakt. Aangegeven is dat dit niet gangbaar is; als onderbouwing wordt verwezen naar een artikel uit de KVGO leveringsvoorwaarden waaruit blijkt dat aan een dergelijke proefdruk in de regel kosten zijn verbonden. Afgezien van specifieke raamcontracten tussen uitgevers en grafische bedrijven moet de levering van een proefdruk dus specifiek worden opgenomen in een offerte- en orderbevestigingstraject.
Verder is aangegeven dat in dit geval ook een print-out van het artwork vanuit de opdrachtgever naar de dienstverlener gestuurd had kunnen worden zodat de risico’s van verkeerde voorvertoningen en fouten in workflow- en RIP software gereduceerd hadden kunnen worden.
Wij zien de aanlevering van een digitaal bestand tussen ontwerper en grafische producten als een coproductie waarbij beiden de verantwoordelijkheid hebben om daarbij de definitie van het te leveren eindresultaat en de communicatie daarover zo goed mogelijk te regelen.”
- Wat is een bewijsexemplaar en waarin is het onderscheid met een proefdruk gelegen?
Antwoord: “Een proefdruk is een fysieke proef van een publicatie (in dit geval verpakkingsontwerp) die wordt gemaakt met de intentie om te kunnen beoordelen of het uiteindelijke resultaat zo zal worden als de ontwerper bedoeld heeft. Deze proef is dus een zo goed mogelijke simulatie van het eindresultaat en wordt door de producent vervaardigd voordat de uiteindelijke productie heeft plaatsgevonden.
Een bewijsexemplaar is een exemplaar van een boek of tijdschrift dat aan iemand wordt gezonden als bewijs dat een advertentie is geplaatst, een bepaald artikel is opgenomen e.d. (…). Daarbij gaat het dus om een of meer exemplaren van het eindresultaat nadat geproduceerd is.”
- Is het juist dat Labro ISO 9001:2000 gecertificeerd is en zo ja, maakt het voor de beantwoording van de hierboven geformuleerde vragen nog verschil dat Labro zodanig gecertificeerd is?
Antwoord: “Bij navraag is gebleken dat Labro Verpakkingen ten tijde van de aanlevering en verwerking van het hier beschreven PDF bestand inderdaad ISO 9001:2000 gecertificeerd was.
Strikt genomen heeft dit echter geen invloed op de beantwoording van de bovenstaande vragen, omdat het daarbij gaat om wat er in de branche gebruikelijk is (Vraag 1 en 2) en om de definitie van twee termen (Vraag 3).
Wel is aangegeven dat ISO 9001:2000 een kwaliteitssysteem is waarin wordt vastgelegd dat de houder op een systematische wijze omgaat met kwaliteit en dus in dit geval maatregelen zou moeten nemen die een herhaling van het probleem met overdruk (of andere problemen in aangeleverde bestanden) moeten voorkomen. Het is echter niet zo dat een ISO 9001:2000 gecertificeerd bedrijf geen fouten zou kunnen maken; ook biedt dit certificaat geen handvat voor een opdrachtgever om te dicteren hoe dit kwaliteitssysteem eruit moet zien en welke controlemomenten er ingebouwd moeten worden. Grafische bedrijven die ISO 9001:2000 gecertificeerd zijn hebben daarmee ook niet de verplichting om ongevraagd drukproeven aan opdrachtgevers te leveren. Wel zou een opdrachtgever de certificaathouder kunnen verzoeken om aan te geven welke kwaliteitsmaatregelen zij hebben vastgelegd en of deze ook in een bepaald geval gevolgd zijn. Ook kan worden nagevraagd welke maatregelen zijn genomen om een herhaling te voorkomen.”
2.9. In haar akte na het aanvullende deskundigenbericht stelt [gedaagde] wederom dat de rechtbank terug moet komen op haar beslissing dat Labro haar controlerende taak niet heeft geschonden. Zij voert daartoe onder meer aan dat de deskundige kennelijk niet heeft geweten dat Labro het drukwerk heeft uitbesteed aan Matthys. Zij verwijst hiervoor naar p. 18 van de rapportage. Hierin schrijft de deskundige naar aanleiding van het gegeven dat Labro werkzaamheden aan Matthys heeft uitbesteed:
“Dit is voor ons nieuwe informatie en werpt een interessant vraagstuk op, nl. of de niet nader genoemde “drukkerij” bijvoorbeeld ook ISO 9001:2000 gecertificeerd was of niet.
Naar onze mening ontslaat dat de producent (Labro, toevoeging rechtbank) echter niet van de eis om ook in dat geval te leveren volgens de ISO 9001:2000 normen, alleen moet nu worden onderzocht welke maatregelen Labro in haar kwaliteitssysteem heeft vastgelegd bij uitbesteding van (deel)werkzaamheden aan externe partijen.”
Als de deskundige had geweten dat Labro het drukwerk had uitbesteed, dan was hij zonder meer tot het oordeel gekomen dat Labro haar controlerende taak had geschonden, aldus [gedaagde]. Zij verwijst in dit licht ook naar artikel 16 van de algemene voorwaarden van Matthys waarin staat:
“De klant moet zelf de geleverde bestanden nakijken alvorens te drukken. In geen geval kan de Grafische Groep Matthys verantwoordelijk gesteld worden voor drukwerk uitgevoerd met gebrekkige of verkeerd vervaardigde bestanden. (…)”
[gedaagde] stelt dat Labro gehouden was het drukwerk van Matthys te controleren, maar dat desondanks niet heeft gedaan. Zodoende heeft zij haar controlerende taak geschonden.
Primair vraagt [gedaagde] de rechtbank primair terug te komen op haar beslissing en subsidiair de eerdere vragen alsnog aan de deskundige voor te leggen waarbij dit keer wel rekening moet worden gehouden met het feit dat Labro opdrachtgever was van het drukwerk.
2.10. Labro kan zich in de beantwoording van de vragen door de deskundige vinden. Zij stelt zich verder op het standpunt dat de deskundige vanzelfsprekend heeft geweten dat zij het bedrukken van het door [gedaagde] ontworpen artwork op vellen aan Matthys heeft uitbesteed.
2.11. Met betrekking tot het verzoek van [gedaagde] terug te komen op haar eerdere beslissing overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft haar oordeel dat Labro haar controlerende taak niet heeft geschonden, onder meer gebaseerd op de omstandigheid dat [gedaagde] haar stelling dat het in de branche gebruikelijk is dat met een proefdruk wordt gewerkt, niet met feiten en omstandigheden heeft onderbouwd (zie r.o. 2.4). De rechtbank stelt vast dat de deskundige in zijn nadere rapport duidelijk aangeeft – met verwijzing naar de historische context – dat het in de branche niet gebruikelijk is dat de opdrachtnemer (lees: Labro) de opdrachtgever (lees: [gedaagde]) ervan in kennis stelt dat het door de opdrachtgever aangeleverde artwork overdruk bevat, als de opdrachtgever bij het aanleveren van het artwork niet heeft meegedeeld dat zij van overdruk gebruik heeft gemaakt (zie r.o. 2.8). Hierbij heeft de deskundige ook opgemerkt dat overdruk niet inherent goed of fout is. De deskundige heeft op p. 8 van zijn nadere rapport toegelicht dat de bottom line is dat de aanleverende partij ([gedaagde]) geacht wordt zelf de verantwoordelijkheid te hebben over wat er binnen de snijlijnen van zijn bestand gebeurt en dat dit de reden is waarom het bestellen van een proefdruk voor een aanleverende partij belangrijk is. Vaststaat dat [gedaagde] een dergelijke proefdruk niet heeft besteld.
2.12. Ook heeft de deskundige aangegeven dat het evenmin gangbaar is dat eerst een proefdruk aan de opdrachtgever ter beschikking wordt gesteld voordat de opdrachtnemer het eindproduct vervaardigt, als geen afspraken zijn gemaakt over een zodanige terbeschikkingstelling. Ter toelichting schrijft de deskundige op p. 9 van zijn nadere rapport dat het vanwege de hoge kosten ongebruikelijk is dat een grafisch bedrijf op eigen initiatief een proefdruk maakt en aan de opdrachtgever ter beschikking stelt.
2.13. Gelet op deze beantwoording door de deskundige is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van een feitelijke misslag waarop de rechtbank haar oordeel heeft gegrond.
2.14. Mogelijk heeft de deskundige niet geweten dat Labro een deel van haar werkzaamheden aan Matthys heeft uitbesteed (zie r.o. 2.9). Hoewel dit de rechtbank merkwaardig voorkomt – de deskundige beschikt immers over het tussenvonnis van 29 april 2009 waarin in r.o. 2.3 is vermeld dat Labro Matthys heeft ingeschakeld bij de uitvoering van de opdracht – neemt de rechtbank als juist aan dat het de deskundige niet bekend was dat Labro als hulppersoon Matthys heeft ingeschakeld. Zonder nadere motivering, die ontbreekt, valt evenwel niet in te zien dat de deskundige, als hij hiervan wel op de hoogte was geweest, tot een andere beantwoording van de vragen zou zijn gekomen; laat staan zou hebben geconcludeerd dat Labro haar controlerende taak zou hebben geschonden (voor zover een dergelijke conclusie al aan de deskundige zou zijn).
Het beroep van [gedaagde] op het bepaalde in artikel 16 van de door Matthys gehanteerde algemene voorwaarden baat haar in dit licht niet. Dit artikel moet naar het oordeel van de rechtbank veeleer gezien worden als een beperking of uitsluiting van de aansprakelijkheid van Matthys in haar rechtsverhouding met haar eigen opdrachtgevers (in dit geval Labro) en is, zo bezien, niet van invloed op de vraag of Labro haar controlerende taak in haar relatie met [gedaagde] heeft geschonden.
2.15. Verder is de rechtbank van oordeel dat het niet door Labro ter beschikking stellen van een bewijsexemplaar, anders dan [gedaagde] stelt (zie r.o. 2.3), niet meebrengt dat Labro haar controlerende taak heeft geschonden. Immers schrijft de deskundige dat een bewijsexemplaar een exemplaar van het eindresultaat is nadat dit geproduceerd is. Anders gezegd: de eventuele controlerende taak gaat vooraf aan het vervaardigen van een bewijsexemplaar. Ook zo bezien is de rechtbank van oordeel dat haar eindbeslissing niet berust op een onjuiste feitelijke of juridische grondslag.
2.16. Hier staat evenwel het volgende tegenover. Vaststaat dat het door [gedaagde] aangeleverde pfd-bestand overdruk bevat, maar dat deze overdruk niet zonder specifieke plug-in (zoals PitStop Professional) in Adobe Acrobat versie 6 zichtbaar is (zie r.o. 2.6 van het tussenvonnis van 14 april 2010). Noch [gedaagde] noch Labro heeft de overdruk kennelijk in het pdf-bestand waargenomen. Vaststaat ook dat deze overdruk op de op basis van het pdf-bestand bedrukte vellen zichtbaar is. De rechtbank is van oordeel dat het, hoewel het in de branche niet gebruikelijk is dat een opdrachtnemer ongevraagd en zonder dat dit overeengekomen is de opdrachtgever voorziet van een proefdruk, op de weg van Labro als redelijk handelend en redelijk bekwaam opdrachtnemer had gelegen bij [gedaagde] te verifiëren of deze proefdruk door haar zo bedoeld was toen bleek dat de vellen overdruk bevatten. Dit geldt temeer omdat overdruk op zichzelf niet goed of fout is, maar een artistieke keuze van de ontwerper. In dit licht wijst de rechtbank ook op het door de deskundige aangegeven belang van een goede communicatie (zie r.o. 2.8): “Wij zien de aanlevering van een digitaal bestand tussen ontwerper en grafische producten als een coproductie waarbij beiden de verantwoordelijkheid hebben om daarbij de definitie van het te leveren eindresultaat en de communicatie daarover zo goed mogelijk te regelen.”
2.17. Uit het nadere deskundigenbericht blijkt dat de heer [A], directeur van Labro, zich in het kader van het aanvullende deskundigenonderzoek op het standpunt heeft gesteld geen tijd te hebben voor het controleren van geleverde drukvellen aan de hand van hem gezonden pdf-bestanden. Dit moge zo zijn, maar is naar het oordeel van de rechtbank een omstandigheid die voor rekening en risico van Labro komt. [gedaagde] mocht erop vertrouwen dat Labro contact met haar opnam om te controleren of het de bedoeling was dat het eindproduct overdruk vertoonde.
2.18. Door desondanks niet te verifiëren heeft Labro naar het oordeel van de rechtbank haar controlerende taak geschonden. Hierom brengen de eisen van een goede procesorde mee dat de eerder door de rechtbank genomen beslissing dat Labro haar controlerende taak niet heeft geschonden, op een onjuiste grondslag berust, zodat de rechtbank op deze beslissing terugkomt. Geoordeeld moet daarom worden dat Labro ten opzichte van [gedaagde] toerekenbaar tekort is geschoten.
2.19. In conventie leidt het voorgaande ertoe dat [gedaagde] haar betalingsverplichtingen ten opzichte van Labro, vooruitlopend op de ontbinding zoals in reconventie gevorderd, terecht heeft opgeschort, zodat de vorderingen van Labro reeds hierom zullen worden afgewezen.
2.20. Tijdens de comparitie is namens [gedaagde] toegelicht dat haar reconventionele vordering zo moet worden gelezen dat zij de rechtbank verzoekt de overeenkomst met Labro geheel te ontbinden. Zo bezien, is er naar het oordeel van de rechtbank ook geen voorwaarde aan deze vordering verbonden. De reconventionele vordering zal vanwege de tekortkoming van Labro worden toegewezen.
De ontbinding leidt er ingevolge artikel 6:271 BW toe dat partijen zijn bevrijd van de daardoor getroffen verbintenissen. Dit betekent onder meer dat [gedaagde] gehouden is het door Labro geleverde drukwerk aan haar te retourneren. Omdat dat de aard van de door Labro geleverde prestatie niet uitsluit dat deze door [gedaagde] ongedaan gemaakt wordt, is het bepaalde in artikel 6:272 BW niet van toepassing, zodat de op haar rustende ongedaanmakingsverbintenis blijft bestaan. Gelet op de tijdens de comparitie gegeven toelichting door [gedaagde] dat de dozen niet de handel zijn ingegaan, neemt de rechtbank aan dat zij niet meer beschikt over de door Labro geleverde dozen en daarom niet in staat is de op haar rustende ongedaanmakingsverbintenis na te komen. Dit levert een tekortkoming aan de zijde van [gedaagde] op. Niet is in te zien dat deze tekortkoming tot enige schade aan de zijde van Labro leidt, zodat deze tekortkoming in zoverre zonder gevolgen blijft.
2.21. Labro zal in conventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht EUR 410,00
- deskundige 5.950,00
- salaris advocaat 2.034,00 (4,5 punten × tarief EUR 452,00)
Totaal EUR 8.465,80
2.22. Labro zal in (voorwaardelijke) reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op EUR 791,00 (3,5 punt × factor 0,5 × tarief EUR 452,00) aan salaris advocaat.
3. De beslissing
De rechtbank
in conventie
3.1. wijst de vorderingen af,
3.2. veroordeelt Labro in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 8.465,80,
3.3. verklaart dit vonnis in conventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
in (voorwaardelijke) reconventie
3.4. ontbindt de overeenkomst tussen Labro en [gedaagde] geheel,
3.5. veroordeelt Labro in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op EUR 791,00,
3.6. verklaart dit vonnis in reconventie wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
3.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.E. Heinemann en in het openbaar uitgesproken op 21 september 2011.